Gesterkt
Alternatief bij Hemelvaart (1 Petrus 5,8-11)

Volgens het alternatieve leesrooster kan hoofdstuk 5 uit deze brief van Petrus worden gelezen met Pinksteren en vier verzen daaruit met Hemelvaart. Dat laatste is niet zonder reden. Petrus stelt in deze brief (5,10) de gemeente sterkte en kracht in het vooruitzicht. Dat is ook wat Jezus de leerlingen in het vooruitzicht stelde bij zijn hemelvaart (vergelijk de ‘Hemelvaartlezingen’ Lucas 24,49 en Handelingen 1,8).
De ‘kracht uit den hoge’ waarover Jezus sprak bij zijn hemelvaart, wees vooruit naar de uitstorting van de heilige Geest met Pinksteren. 1 Petrus 5 wijst vooruit naar wat God zal doen na een korte tijd van lijden: Hij zal u ‘toerusten, bevestigen, sterken, grondvesten’ (5,10 – NB14). De oproep aan de gemeente om deze korte tijd nuchter te zijn en wakker te blijven (5,8), eindigt met een doxologie (5,11). Deze doxologie is een erkenning en een belijdenis dat de kracht waarmee God zijn gemeente zal grondvesten, Hem ook zelf toekomt: ‘Hem zij de kracht tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.’ Anders gezegd: de kracht van de gemeente moet worden toegeschreven aan Gods genade. Deze gedachte is wel ver verwijderd van de moderne idee dat je je kracht vindt in jezelf of dat je ‘in je kracht moet gaan staan’.
Wakker blijven
De naam van de briefschrijver, Petrus, herinnert aan de nacht van het grote waken, de nacht van de overlevering van Jezus. Dezelfde Petrus die in deze brief de gemeente oproept om nuchter te zijn en wakker te blijven, is in die nacht immers een van de leerlingen die door Jezus wordt opgeroepen om wakker te blijven. En als Hij hen slapend vindt, is het Petrus die van Jezus persoonlijk te horen krijgt: ‘Zó, ge zijt niet eens sterk genoeg om één uur met mij te waken?’ Juist in het uur dat de mensenzoon zal worden overgeleverd is Petrus van allen degene die van Jezus meekrijgt dat hij niet sterk genoeg is om te waken en te bidden (Mat. 26,37-41 – NB14).
Grimmige wolven en brullende leeuw
Petrus lijkt met zijn oproep wakker te blijven op Paulus, die de leiders van de gemeente oproept wakker te blijven vanwege hun opdracht (Hand. 20,27-30). God heeft de opzieners die Hij heeft aangesteld, opgedragen de kudde te weiden. Daartoe heeft Hij hen toegerust en gesterkt met ‘heilige geestesadem’ (20,28 – NB14). Met die kracht moeten deze wakkere leiders de kudde beschermen tegen grimmige wolven; ze moeten de kudde waarschuwen dat de wolven de kudde niet zullen ontzien. Zo is de gemeente die God zal toerusten een bedreigde gemeente. Ze is een kudde die – als je niet oppast en waakt – uiteengeworpen wordt. Want, schrijft Petrus, uw tegenpartij, de ‘uiteenwerper’ (5,8 – NB14; ‘de duivel’ – NBV21) gaat rond als een brullende leeuw, zoekend wie hij kan verslinden.
Of het nu grimmige wolven zijn, zoals in de redevoering van Paulus, of een brullende leeuw, zoals bij Petrus, de gemeente moet ertegen worden beschermd door lieden die met kracht zullen worden toegerust, bevestigd, gesterkt en gegrondvest.
Dat Petrus zijn best doet om zijn zusters en broeders sterkte in het vooruitzicht te stellen, terwijl hij zelf niet sterk genoeg bleek om te waken, hoeft niet te verbazen als je leest wat Jezus hierna tegen hem zegt: ‘Simon, Simon, zie, de satan heeft geëist jullie te mogen ziften als de tarwe; maar Ik heb voor je gebeden dat je geloof niet zal bezwijken; en als jij ooit omkeert, versterk dan je broeders-en-zusters’ (Luc. 22,31-32 – NB14). De verandering die Petrus in zijn brief de gemeente in het vooruitzicht stelt – dat zij na een korte tijd van lijden zal worden gesterkt door de God van de genade – heeft hij dus ooit zelf meegemaakt! Dat is waar Jezus op doelt als Hij tot hem spreekt over zijn omkering.
Gegrond in de liefde
Maar hoe werkt eigenlijk dat ‘toerusten, bevestigen, sterken en grondvesten’ van de gemeente (5,10)? Hoe kan de gemeente doen wat Petrus vraagt: vast staan in het geloof? Die vastheid (Gr.: stereos, 5,9) is in de Griekse vertaling van de profetie van Jesaja de hardheid als die van een kiezelsteen (hoos sterean petran, Jes. 50,7 – LXX). Want die kiezelsteen is verwant aan de rots (tèn sterean petran, Jes. 51,1 – LXX) ‘waaruit jullie die naar gerechtigheid jagen, zijn uitgehouwen, en waarnaar jullie moeten opzien!’ Jesaja noemt Abraham en Sara (51,2) als die rots waarnaar je moet opzien als degene waaraan je kracht ontleent. De jagers naar gerechtigheid zijn bij Petrus de gelovige leden van de gemeente. Zij zijn gezamenlijk als een kiezelsteen die zijn hardheid ontleent aan de rots waaruit hij is gehouwen. Ze ontlenen hun kracht aan degene in wie ze zijn gegrondvest (5,10).
De sterkte van hun geloof (5,8) hangt volgens Paulus af van het geworteld en gegrond zijn in de liefde, in het bijzonder in het kennen van de alle kennis overtreffende liefde van de Gezalfde (Ef. 3,17-18). Bij Petrus is het niet anders. Dat de sterkte van zijn geloof ook geworteld is in de liefde, bleek toen Jezus hem vroeg: ‘Simon-van-Johannes, heb je Mij lief?’ en hij antwoordde: ‘Ja, Heer, U weet dat ik uw vriend ben’ (Joh. 21,15-17). De kracht om de kudde van Christus te kunnen weiden, waartoe hij driemaal de opdracht ontvangt, ontleent hij aan de Gezalfde, in wiens liefde hij werd gegrondvest. Hij belijdt in wie hij zijn kracht heeft gevonden. Hij benoemt zijn verwantschap met de Rots (Gr.: petra) uit wie hij, de kiezelsteen, is gehouwen.
De kracht die Petrus in deze brief de gemeente voorhoudt, is geworteld in de liefde die hij zelf heeft gevonden in zijn Heer. Het betekent voor hem zijn omkering van een feilbare leerling die niet wakker kon blijven, in een herder die zijn broeders-en-zusters zal versterken, zoals in deze brief.
Deze exegese is opgesteld door Henk Schoon.