Geweten
Geloofstaal & cultuurtaal
Het geweten heeft alles te maken met een innerlijk besef van goed en kwaad. In de volksmond heet het: ‘Hij is een gewetenloze schurk’, ‘Hij heeft een ruim geweten’. In het christelijke denken en spreken over geweten wordt altijd een verbinding gelegd met de herinnering aan de hoge afkomst van de mens als schepsel van God. De mens is weliswaar niet het enige schepsel, maar het geweten is wel iets dat specifiek is voor de mens. Wij kennen het beroep op het geweten, ook spreken wij van gewetensvrijheid en gewetensbezwaren.
In de Middeleeuwen beschouwde men – ten onrechte – het geweten als iets goddelijks in de mens. Historisch zijn de woorden van Luther die zijn geweten gebonden wist door het Woord van God: ‘Het is niet geraden tegen het geweten te handelen’. Voor de vader van de Romantiek, Jean-Jacques Rousseau, vormde het geweten als de goddelijke innerlijke neiging het bewijs dat de mens geneigd is tot het goede.
In zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus heeft het geweten de functie van een aanklager die de gelovige beschuldigt van het overtreden van alle geboden van God. Een goed geweten is het gevolg van Gods vrijspraak.
In scherp contrast met dit belijden staan de geschriften van hen die zijn beïnvloed door de vader van de psychoanalyse, Sigmund Freud (1856-1939), in wiens visie het geweten een product is van menselijke onderdrukking. Dit denken ligt in de lijn van wat de filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) leerde. Deze zoon van een predikant – hij studeerde aanvankelijk theologie – achtte het christendom verantwoordelijk voor het aankweken van een slaafse mentaliteit, vanwege de centrale plaats die het geweten wordt toegekend. Wat ons onderwerp betreft: volgens Nietzsche heeft de mens – de Übermensch -geen geweten. Het geweten wordt door Nietzsche dan ook vrijwel wegverklaard, aangezien het schadelijk zou zijn voor de ontplooiing van het menselijk leven.
Woorden
In het Oude Testament komt het woord ‘geweten’ niet voor, maar de zaak wel. In het Nieuwe Testament is ‘geweten’ de vertaling van suneidèsis, een begrip dat voor de Grieken te maken heeft met het zich (n)ergens van bewust zijn. ‘Geweten’ is een juridische term in de zin van een getuige en/of aanklager, een sprekend geweten in het kader van schuld en straf. Het doet pijn of het voelt zich gelukkig. Een oud spraakgebruik is: ‘Hij heeft een open consciëntie’. Conscientia is afgeleid van een werkwoord dat betekent: samen weten met, namelijk met jezelf, met een ander of dé Ander, namelijk God.
Betekenis in context
Oude Testament
Zoals gezegd, komt het woord ‘geweten’ in het Oude Testament niet voor, maar dat wil niet zeggen dat het begrip van wat wij geweten noemen, afwezig is. Een enkele maal is er sprake van het ‘hart’ in de zin van het geweten. Bijvoorbeeld in Psalm 51:12, waar ‘een rein hart’ staat voor een rein geweten. Nadat de profeet Natan David heeft geconfronteerd met zijn zonde, klaagt Davids geweten hem aan. Hij belijdt voor God zijn schuld en bidt om vergeving, om een rein geweten. In 1 Samuël 24:6 lezen we dat Davids hart bonsde. Toen zijn soldaten zeiden dat hij de kans van zijn leven had om de slapende koning Saul te doden (vs. 5) en David een slip van Sauls mantel afsneed, sprak zijn geweten (lett.: zijn hart sloeg hem) – hij had immers wél iets van de gezalfde koning aangetast. Maar de koning zelf wilde hij niet doden, en ook weerhield hij zijn mannen hiervan (zie ook Job 27:6 ‘Mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen’; vgl. 1 Sam. 25:31). Dezelfde uitdrukking ‘zijn hart sloeg hem’ staat in 2 Samuël. 24:10, in de SV letterlijk: ‘En Davids hart sloeg hem’; in de NBG-51: ‘Maar David had wroeging’ – zijn geweten klaagde hem aan. Dit in verband met de volkstelling die David had geboden. Tevoren was hij nog gewaarschuwd door Joab en de legeroversten, maar hij zette zijn eigen zin door, in strijd met de wil van God.
Blijkens de context heeft het functioneren van het geweten alles te maken met een leven in de zonde en de vergeving der zonden, dan wel een levenswandel buiten de hoofdweg van Gods geboden of op de weg van de Here. Gods wil is namelijk norm. Wie deze regel overschrijdt, maakt deel uit van het ‘volk, dwalende van hart’ (Ps. 95:10).
Nieuwe Testament
In het Nieuwe Testament merken wij ten opzichte van het Griekse denken een verbreding op: ‘geweten’ staat daar namelijk ook in de context van vrijspraak, bevrijding. Een aantal voorbeelden uit het Nieuwe Testament ter verduidelijking:
Geweten in de zin van zelfbeschuldiging of zelfbeoordeling
De apostel Paulus schrijft dat het geweten van de mens in het algemeen – ook van een heiden – optreedt als aanklager (Rom. 2:15). In het geweten voltrekt zich een zedelijke zelf-beoordeling: de gedachten klagen de mens aan of verontschuldigen hem. Deze functie heeft het geweten als medegetuige van de wet van God.
In 1 Timoteüs 4:2 is er sprake van mensen die in hun geweten gebrandmerkt zijn. Dit wil zeggen dat een innerlijke stem hun zegt wiens slaven zij zijn, waaraan zij verslaafd zijn. Verslaving geldt voor allerlei zonden. In dit verband wijst de apostel op ‘de huichelarij van leugensprekers’ die leringen van boze geesten volgen. (Zie ook 1 Kor. 8:7-13 – zonder geloof in Christus is het geweten niet los van de afgoden; dan is het een slecht geweten.)
Een goed geweten
Tegenover het voorgaande staat een goed geweten dat door het Woord is bevrijd; het is ‘besprengd’ en gezuiverd door het bloed van Christus (Hebr. 10:22: onze harten door besprenkeling gezuiverd van een slecht geweten’, vert. Petr. Canisius). In 1 Timoteüs 1:5 staan ‘een rein hart’ en ‘een goed geweten’ parallel met ‘ongeveinsd geloof’ en ‘liefde’. De woorden ‘geloof’ en ‘liefde’ geven uitdrukking aan de relatie met Christus en de band met God, en aan de manier waarop Paulus hier spreekt over wet en evangelie (6-11). Onreinheid van hart uit zich volgens Paulus niet alleen in openbare of verborgen ontsporingen ten aanzien van de geboden van God, maar ook in ‘ijdel gepraat’, het vertellen van ‘fabels’, in tegenstelling tot ‘de gezonde leer’ (1 Tim. 1:3-11).
In 1 Petrus 3:21 lezen we van ‘een goed geweten’ door de opstanding van Jezus Christus,in relatie met de doop. De apostel duidt de doop als ‘een bede van (om) een goed geweten tot God’. Een goed geweten is het besef van de vergeving der zonden op grond van wat Christus voor ons volbracht heeft in zijn dood en opstanding, ofwel het gelovig aanvaarden van wat God in de doop heeft toegezegd: sterven en opstaan met Christus, bekering, wedergeboren worden (1:3; ook hier in de context van de opstanding van Christus!). De Here verzegelt in de doop zijn eerder gegeven beloften (vgl. Jer. 31 en Ez. 36). Zo ‘zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons geweten reinigen van dode werken, om de levende God te dienen’ (Hebr. 9:14).
Een aantal commentatoren geeft de voorkeur aan een andere dan de gangbare vertaling van 1 Petrus 3:21, namelijk: de doop is ‘een geschenk (of een aanbod) van een goed geweten’. Binnen het kader van het verbond en van Gods beloften verdient deze vertaling aanbeveling. Het gaat dan immers om de nadruk op de redding van Gods kant, niet om een magisch gebeuren, maar om het getuigenis dat door de opstanding van Jezus Christus uit de doden de doop kracht heeft om een rein geweten te schenken.
Het geweten komt ook ter sprake in 1 Timo-teüs 3 en wel in het kader van wat Paulus schrijft over de episkopos en de diakonos, de opziener en de diaken. Het geheimenis van het geloof moet worden bewaard ‘in een rein geweten’ (vs. 9). Uit de context blijkt dat de ambtsdragers dienen te strijden tegen allerlei concrete zonden: bijvoorbeeld het spreken met twee tongen, aan de wijn verslaafd zijn, strijdlustig en geldzuchtig zijn.
Kern
Er bestaan heel verschillende gedachten en opvattingen wat betreft het geweten. Wanneer men zegt: ‘Ik heb een vrij geweten’, dan is het maar de vraag wat de norm van het geweten is. Het geweten zelf is namelijk geen beslissende instantie, zeker niet de laatste. Ook het geweten van een gelovige (christen) kan dwalen. De laatste, beslissende instantie is het woord van God, diens wet en evangelie. Het is dan ook goed de bekende woorden van Luther te onthouden: ‘Mijn geweten is gebonden door het Woord van God’.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: doop, hart, vergeving.