Menu

Basis

Godenkritiek

5e zondag van de Herfst (Jesaja 45:1-7 en Matteüs 22:15-22)

Het is een oude gewoonte dat een bisschop bij zijn aantreden een wapenspreuk kiest. Een bijkomende gewoonte is dat woorden van die spreuk zijn initialen weergeven. Na wat speurwerk – en het ophalen van ons Latijn – vonden we voor ondergetekende de spreuk Deus Justus et Salvans, naar Jesaja 45:21: ‘Buiten Mij is er geen god die rechtvaardig is en redt.’ Uitspraken als ‘Ik ben JHWH, buiten Mij is er geen god’ (45:5) hebben een kritische functie ten aanzien van goden en godsdienst. Dat is ook het verbindende thema van de lezingen van vandaag.

Messias Cyrus

Waarom krijgt Kores in Jesaja 45:1 de hoge titel mesjiach, ‘gezalfde’? Kores, ook bekend als Cyrus II de Grote en vanaf 559 v.Chr. twintig jaar koning van Perzië, breidde zijn koninkrijk uit van India tot Egypte. Zou hij op basis van deze prestatie de titel mesjiach nodig hebben gehad of hebben verdiend? Er wordt van hem verteld dat hij, anders dan de Neo-Babyloniërs vóór hem, overwonnen volkeren toestond om hun godsdiensten te behouden of in ere te herstellen. Zo gaf hij ook (Jesaja 44:24-28 en 2 Kronieken 36:22-23) de Judese ballingen in Babylon
toestemming om terug te keren en Jeruzalem met haar verwoeste tempel weer op te bouwen. Mede dankzij Cyrus, de gezalfde bevrijder van Israël, eindigt de geschiedenis van JHWH met zijn volk niet in ondergang en ballingschap, maar gaat die verder met de joodse identiteit die inzet met een nieuwe exodus, het wegtrekken uit de ballingschap in Babylon om Jeruzalem te herbouwen.

JHWH, de éne God

Mocht Cyrus nu prat gaan op zijn rol in de heilsgeschiedenis of – zoals potentaten van alle tijden geneigd zijn te doen – denken dat hij zelf God is, dan roepen de verzen 5-7 hem tot de orde. Drie keer klinkt het daar: ‘Ik, JHWH’. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat JHWH degene is die dit alles bewerkstelligt. Zoals Hij Abram bij name riep om de zegen die hem ten deel zou vallen tot zegen voor alle volkeren te laten worden, zo is hier Cyrus, koning van alle volkeren, door JHWH bij name geroepen om te weten dat JHWH de God van Israël is die zijn dienstknecht Jakob verlost. De uniciteit van JHWH als God van Israël is dat Hij zijn volk uit de verlorenheid van de ballingschap of elke latere hopeloze situatie verlost. Aan die Naam kan niet worden getornd, er kunnen geen concessies worden gedaan aan de eenheid van JHWH God zonder dat ook de radicale bevrijding op het spel komt te staan. Concessies aan Gods uniciteit impliceert dat onrecht een beetje wordt goedgepraat en al gauw niet meer zo erg is, en andersom dat slachtoffers een beetje recht gedaan wordt en al gauw hun leed aan zichzelf te wijten hebben. Concessies doen aan de uniciteit van de Naam heeft tot gevolg dat goed en kwaad niet meer worden benoemd en radicaal van elkaar worden gescheiden om de begaanbare weg voor de mens tevoorschijn te roepen. In het vervolg van Jesaja 45 wordt dit ‘enig zijn’ van JHWH nader uitgewerkt: Hij alleen is rechtvaardig en redt.

Koning van naam, anonieme keizer

Waar Jesaja over een reddende koning spreekt, voert Matteüs een dreigende keizer ten tonele. En waar de koning een naam kreeg om dé Naam, JHWH, als God te leren kennen, blijft de naam van de keizer onvermeld. Toch is hij wel degelijk aanwezig: in de beeltenis en het opschrift van de belastingmunt, maar vooral in wat er dreigt als hem tekort wordt gedaan. Dat laatste is precies de inzet van de strikvraag die de leerlingen van de farizeeën en Herodianen (toch een koning?) Jezus stellen. Eerst hoor je slechts hun gehuichel als ze Jezus als ‘meester’ aanspreken. Als ze daarna zeggen dat Jezus ‘waarachtig’ is en ‘naar waarheid de weg van God’ onderwijst, dan wordt duidelijk dat ze niet gekomen zijn om wijsheid van Jezus te horen, maar dat ze Hem op zijn interpretatie van Gods geboden willen pakken. Het is regelrecht een gotspe als ze zeggen dat Jezus zich om niemand bekommert en mensen niet naar het aangezicht aanziet, namelijk compleet in tegenspraak met het voorgaande in het Evangelie. Geen antwoord van Jezus zal de vragenstellers tevreden stellen. Als Hij zegt dat het geoorloofd is belasting te betalen, schiet Hij tekort in Joods patriottisme; maar als Hij zegt dat het niet geoorloofd is, rebelleert Hij tegen de Romeinen en zal de anonieme keizer zijn militaire macht tonen.

Spugen op geld

Jezus’ antwoord op de strikvraag lijkt een handigheidje, waarmee Hij beide mogelijke beschuldigingen wel omzeilt, maar een duidelijk antwoord ook uit de weg gaat. Misschien is dat laatste precies de bedoeling, om de lezer namelijk aan het denken te zetten over God en de keizer. Als God schepper van hemel en aarde is, alles wat wij ons kunnen voorstellen en dan nog veel meer, wat komt Hem dan toe dat al niet van Hem is? Wat betekent het dat de keizer zijn portret, naam en titel op de belastingmunt zet? Dat geld voor hem het middel van de anonieme macht is, om het volk voor de kosten van zijn eigen onderdrukking te laten opdraaien en de god van de bestaande machtsverhoudingen met dreiging van militair geweld in stand te houden. Wat kwam Cyrus toe? Die kreeg een naam om dé Naam te kennen: JHWH, die zijn knecht Jakob bevrijdt uit de ballingschap. Als de keizer werkelijk zijn naam Augustus, ‘de verhevene’, zou willen waarmaken, zou hij moeten spugen op dat anonieme slijk der aarde. Misschien realiseert hij zich zijn menselijkheid, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, en misschien komt hem een redder tegemoet die hem met dat slijk geneest van zijn verblinding.

Deze exegese is opgesteld door Dick Schoon.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken