Gods Adem ten leven
Bij Joël 2,28-32, Handelingen 2,1-11 en Johannes 20,19-23
Wind in beweging, adem, geest. Het zijn slechts enkele van de vele betekenissen van het Hebreeuwse woord dat wij meestal met ‘G/geest’ vertalen. Het is Gods levengevende kracht die de mens tot een levend wezen maakt. Het is de inspiratie die mensen overkomt: inzicht die tot daden aanzet en bevrijding brengt. Het feest dat mensen die goddelijke Geest overkomt, vieren wij christenen als Pinksteren.
Als adem over hen
Het inzicht in de betekenis van Jezus is voor veel christenen een lang groeiproces geweest. Dit hebben ze ervaren als een inzicht van Godswege. De gemeente van Johannes drukt dit uit in termen van de goddelijke Geest. Pas als de leerlingen Gods Geest ontvangen hebben, zullen zij ten volle begrijpen wat Jezus hen leerde en wie hij is (Joh. 14,26; 15,26). Hiermee verklaren de eerste christenen ook tevens de tijd die voor dit diepere inzicht nodig was. Het is niet zozeer de dood als wel Jezus’ verheerlijking (Joh. 17) die noodzakelijk was om tot een goed begrip van Jezus te komen. Pas in het volle besef van die glorie kan Jezus’ Geest ten volle gedeeld worden. De gave van de Geest leidt tot een herinterpretatie van al wat mensen met Jezus hebben meegemaakt en wat Jezus heeft verkondigd (Joh. 14,26). Het is immers in die inspirerende ervaring dat alles duidelijker wordt. Een concreet voorbeeld hiervan is de verrijzenis. Het duurt tot na de dood van Jezus, tot na het ontdekken van het lege graf en na de verschijningen, dat zij beginnen te geloven in de verrijzenis. Ze hadden immers eerder de Schriften nog niet zo begrepen en uitgelegd (Joh. 20,9).
In het verhaal van Johannes is er nauwelijks tussentijd tussen dood, verrijzenis en gave van de Geest. Na de ontdekking van het lege graf op de ochtend na de sabbat heeft Maria Magdalena een ontmoeting met de tuinman in wie zij Jezus herkent. Ze meldt dit aan de anderen. Diezelfde avond nog komt Jezus de kamer binnen waar de leerlingen verzameld zijn. Hij ademt over hen en schenkt zo de Geest (20,22). In deze voorstelling weerklinkt het scheppingsverhaal, waar Gods adem de mens tot levend wezen maakt (Gen. 2,7).
Vrede en vreugde
Het korte verschijningsverhaal brengt diverse belangrijke verhaallijnen samen. De schrik voor de joden is duidelijk aanwezig (Joh. 20,19, zie ook Joh. 7,13; 9,22; 19,38), maar verdwijnt bij de dubbele vredeswens van Jezus (Joh. 20,19.20). Dit sluit aan bij de eerder aangekondigde vrede (Joh. 14,27; 16,33). Met de verwijzing naar de handen en de zijde wordt de link gelegd met het passieverhaal (Joh. 19) en het verhaal van Tomas voorbereid (Joh. 20,25.27). De herkenning van de gekruisigde Christus leidt tot vreugde, waardoor Johannes 16,20-22 in vervulling gaat. Talrijke malen beklemtoonde de evangelist Jezus’ zending, en nu zendt Jezus ook de leerlingen. Op het ontvangen van de Geest volgt een uitspraak over vergeving van de zonden. Dit hangt voor de johanneïsche gemeenschap nauw samen met het geloof in Jezus. Zonde is ongeloof in Jezus (Joh. 16,7, zie ook 9,35-41). Zending wordt hierdoor ook verkondiging.
De Geest der profetie
In het dubbelwerk van Lucas-Handelingen maakt de gave van de Geest deel uit van het narratieve schema ‘belofte/(gedeeltelijke) vervulling’. De auteur verwijst naar een goddelijke belofte uit verleden of heden, en de vervulling ervan staat garant voor de vervulling van nog onvervulde beloften. Dikwijls komt Gods Geest over mensen die deze belofte aankondigen of de vervulling ervan erkennen. Zo krijgt Zacharias de aankondiging van de geboorte van Johannes, die vervuld zal zijn met de Geest en zoals beloofd in de geest van Elia de weg voor de Heer zal voorbereiden. Elisabet blijkt inderdaad zwanger. Als Elisabet Maria ontmoet, springt het kind in haar schoot op en raakt zij vervuld van de Geest en zegent Maria. Bij de naamgeving van Johannes wordt Zacharias vervuld van de Geest en spreekt een profetie uit. Johannes groeit op, gesterkt door de Geest, enzovoort. De verwijzing naar de goddelijke Geest wordt zo een aanduiding van profetische betrouwbare zeggingskracht in het grotere geheel van Gods geschiedenis met vele generaties van zijn volk.
Geest en belofte
De gave van de Geest is in het lucaanse dubbelwerk op zich een belofte, die na de hemelvaart werkelijkheid zal worden. Handelingen 1,4-5 zegt de gave van de Geest toe. Deze Geest zal hun kracht geven, waardoor ze over Jezus kunnen getuigen in Jeruzalem, Judea, Samaria en de uiteinden der aarde. Deze belofte wordt in Handelingen 2 werkelijkheid. Geest krijgt hier vorm in wind en vuur dat zich als tongen over de aanwezigen verspreidt. In allerlei talen getuigen de aanwezigen van Gods grote daden. Hierdoor horen mensen van meest uiteenlopende origines hen getuigen in hun eigen taal. Omdat zij vertegenwoordigers zijn van alle volkeren op aarde (Hand. 2,5) is dit een eerste vervulling van de belofte uit Handelingen 1,4-5. Tegelijkertijd is dit in de lucaanse visie ook een vervulling van beloften uit het joodse verleden, met name van de profetie van Joël, die Lucas Petrus uitvoerig laat citeren in zijn rede tot het volk (Hand. 2,17-21).
Joël 2,28-32 (in andere vertalingen genummerd als 3,1-5) spreekt over de ‘dag van de Heer’, een aanduiding van een moment van beslissend ingrijpen van God ten gunste van zijn volk. Eén van de tekenen van die dag zal het uitstorten van Gods Geest zijn over alle mensen: zonen en dochters, jong en oud, dienaars en dienaressen. Met deze profetie laat Lucas Petrus het pinkstergebeuren duiden (Hand. 2,16-21). Eén belofte ligt nog open: de redding van al wie de naam van de Heer aanroept. Dit zal de inzet worden van de rest van het boek Handelingen. De oproep om zich te laten redden gaat gepaard met de belofte dat ook zij de Geest zullen ontvangen (Hand. 2,38-40).