Heel de aarde een wijngaard
Bij Johannes 15,1-8
Wat de Heer hier in dit bijbelgedeelte zegt, wordt helemaal gekleurd door zijn naderend afscheid. Centraal staat de blijvende verbondenheid tussen Hem en zijn leerlingen, en de opdracht wat die relatie voor hen inhoudt.
Hij heeft hen al eerder bemoedigd met de toezegging van een nieuwe blijvende aanwezigheid: een Trooster als een Geest van bijstand bij hun opdracht in de wereld (Joh. 14,16-17.26). De zending van die nieuwe inwoning bij hen garandeert een voortzetting en brede uitwerking van de zending van Jezus. Zo blijft Hij bij wie Hem liefhebben. Die inspiratie en geestkracht zal voortaan de presentie van de verrezen Heer in hun midden zijn.
De wijnstok als metafoor
Geen symbool drukt zo sprekend de unieke relatie uit tussen de Eeuwige en het oude stammenvolkje Israël als de wijnstok. Dat blijkt uit onze opgravingen, in steen en mozaïek. De wijngaard is een beeld van Gods goede aarde. Na Noachs redding uit de zondvloed is het planten van een wijngaard het eerste wat hij doet (Gen. 9,20). In Ezechiël 19,10 zegt de profeet: ‘Uw moeder was in haar bloeitijd als een wijnstok, die vruchten ging dragen en ranken voortbracht.’ Zie ook Psalm 80,15-16.
De profeet Micha (4,4) schildert de messiaanse tijd als het onbezorgd kunnen zitten onder je vijgenboom en wijnstok. Baruch vergelijkt de Messias die in de eindtijd komt, met de bron en de wijnstok. Jezus karakteriseert zichzelf als de ware wijnstok, terwijl God de wijnbouwer is en Jezus’ volgelingen de ranken aan de stok (Joh. 15,1.5).
De ‘ware’ wijnstok slaat op het betrouwbaar veel vrucht dragen. Het reinigen (bijsnoeien, Gr.: airein) is: het overbodige en wat de groei afremt wegsnijden (Gr.: kathairein). Dat is een vorm van louteren en uitzuiveren, om de ranken druiventrossen te laten dragen. De geschiedenis van Israël en van de kerk heeft wel bewezen hoe pijnlijk het is als de wijngaard verwilderd raakt.
Jezus als wijnstok
De Vader heeft in Israël opnieuw een wijnstok geplant: Jezus van Nazaret. Mensen moeten, als ranken aan die stok, de trouw van Israëls God zichtbaar maken door veel vrucht te dragen. Maar zij blijven volstrekt aangewezen op de wijnstok die hen voedt (15,4). De Eeuwige blijft de wijnbouwer, Jezus de dragende stam en wij de uitlopers. Alles komt op de vruchten aan. ‘Wie aan Mij (de wijnstok) blijft, draagt veel vrucht.’ Van de Heer leren wij dat geloven díenen is. Het gaat niet om ‘mijn’ kerk, maar om de wereldsamenleving, om Gods goede aarde. ‘Mozes heeft dàt perspectief in zijn ogen gekregen op de dag van zijn sterven; toen zag hij heel het land, héél de aarde als een wijngaard, en niet als een slavenkamp en een slagveld.’[1] Die goede aarde is niet exclusief een moestuin van haar exploitanten en de welgestelden. Vrucht dragen is iets anders dan succes boeken. Dat is snel op onszélf gericht.
Wie in Mij blijft…
De verbondenheid met de Heer is de levensstreng. Waar dat niet voorop staat bij het vrucht dragen, sterven de ranken (de geloofsgemeenschap) af. Het is voor ons van belang te bedenken dat deze woorden door Jezus gesproken worden vlak voor zijn arrestatie en executie, die voor de discipelen hun geloofsovertuiging en godsvertrouwen ‘opbliezen’. Maar Jezus zegt meer dan ‘Wie in Mij blijft’; direct daarna geeft Hij aan hoe dat mogelijk kan zijn voor zijn leerlingen: ‘zoals Ik in jullie’ (15,4). Dat is die nieuwe presentie van Christus. Het volhouden steunt op de Geest, die ons steeds opnieuw met neus en oren drukt op de woorden en daden van de Heer, waarin de goede aarde, het samenleven telkens doorschemert. Deze perikoop wordt steeds weer actueel, in onze tijd van ‘een verborgen God’. Na Jezus’ inspirerende, vertrouwde, zichtbare en tastbare aanwezigheid – die gids en leraar, die dicht bij God leefde – houdt Hij zijn volgelingen voor dat Hij op verborgen wjjze toch bij hen aanwezig blijft. Zij zullen ervaren dat wie Hem volgen wil, volledig in zijn dienst genomen wordt. Door Hem geraakt, geboeid en bemoedigd – niet voor henzelf alleen, maar voor onze aarde – laat Hij van zijn kant hen niet aan hun lot over, maar blijft hen steunen om op zijn kompas te blijven varen. Ook in een snoeiperiode in zijn kerk.
Dicht bij de Heer
Wij kunnen het ‘in Christus blijven’ niet organiseren, nu onder onze handen veel werk afbreekt en veel waaraan wij hechten velen van komende generaties niet meer aanspreekt. Waar gelovigen en ongelovigen in hun eigen loopgraven blijven zitten, blijft er weinig ruimte voor respect en nuance. Toch blijft het Evangelie ‘dichter bij Jezus blijven’ een aanbevolen, goed en betrouwbaar kompas, dat ons een duidelijke richting aangeeft. De uitdrukking ‘Jezus in je hart hebben’ spreekt minder aan dan ‘wij hebben ons hart bij de Heer’ (in het avondmaalstafelgebed). Het in Jezus blijven, de verbondenheid met de wijnstok, kunnen wij niet laten vervluchtigen tot een mystieke verbondenheid. Onze perikoop eindigt met de oproep: ‘Als jullie in Mij blijven en Mijn woorden in jullie, zal de grootheid van mijn Vader zichtbaar worden’ (15,7-8). Dat gaat over Jezus’ uitleg van de Tora. Wanneer wij in dat kader blijven, mogen wij die Vader alles vragen. Wie die voorbede niet praktiseert, laat Gods aarde los.
Het aangewezen zijn op de Vader is de garantie van het discipelschap. In het woord ‘discipel’ zit de ‘discipline’ van het volgeling van Jezus zijn. Het doen brengt mensen meer in beweging dan de leer.