Heel de Ander omvat heel de eigen persoon
God schonk de mogelijkheid om als persoon te bestaan ook aan de mens, als zijn beeld en gelijkenis. Theosis betekent dat het sterfelijke in relatie met de Onsterfelijke wordt gebracht en voorgoed zal delen in diens eeuwig leven. Jezus heeft de laatste vijand die het ons verhindert persoon te worden, de dood, overwonnen en de weg geopend naar de theosis. Een verkenning, aan de hand van de Grieks-orthodoxe theoloog Ioannis Zizioulas.
Van alle kanten worden we gemaand vooral in het hier en nu te leven, maar toch kunnen we slechts leven als we ook iets als doel of, beter nog, als bestemming voor ogen hebben. Waarheen zijn we op weg en wat vraagt dat nu van ons? Welk licht valt er vanuit de toekomst op de weg, zodat die weg betekenis en zin krijgt? Het is opvallend dat het Griekse woord theosis (vergoddelijking), waarvoor men in de westerse kerk altijd wat huiverig is geweest, aan aantrekkingskracht lijkt te winnen. Maar, zoals met alle begrippen uit andere tradities, zullen we voorzichtig moeten zijn met een onmiddellijke toe-eigening. Juist omdat het hier de ultieme vervulling van het christelijk leven betreft, kunnen we datgene wat eraan ten grondslag ligt niet verwaarlozen – willen we de betekenis van theosis enigszins kunnen peilen. Ik zal me laten leiden door de grote Grieks-orthodoxe theoloog, Ioannis Zizioulas (1931).
God en het geschapene
In Theosis gaat het om de vereniging met God en opname in het goddelijk leven, allereerst van de mens, maar vervolgens van heel de schepping.
Allen en alles zullen weer teruggebracht worden in de relatie met God. De vraag is dan wel wat de aard is van de relatie tussen God en het geschapene. Wat is het gemeenschappelijke dat ontmoeting mogelijk maakt? Is de mens ten diepste in zijn eigen zijn goddelijk? Keren wij, als wij onze bestemming in de vereniging met God bereiken, terug in onze eigen goddelijke bron waaruit wij voortgekomen zijn? Wie theosis ziet als iets dat van nature eigen is aan het mens-zijn, is, wellicht zonder het te beseffen, eerder een leerling van Plato dan een aanhanger van de joodse en christelijke scheppingsleer. Voor Plato komt alles voort en keert alles terug tot het uiteindelijke ‘Ene’ Zijn. Zijn visie is monistisch. In het jodendom en christendom wordt daar anders over gedacht. Wat staat er op het spel?
Eén persoon is geen persoon
Als God en zijn schepping uiteindelijk van hetzelfde zijn zijn, is er geen echte relatie. Die is slechts mogelijk als de partners de ‘ander’ voor elkaar zijn, en vrijheid en liefde hen verbindt. Het is de andersheid, die in het monisme altijd iets bijkomstigs blijkt te zijn.
Andersheid tussen God en mens, maar ook tussen mensen onderling en al die verschillende wezens in de schepping, is op deze manier iets dat uiteindelijk toch ‘tijdelijk’ blijkt te zijn en eens zal oplossen in een absolute eenheid, die God of goddelijk genoemd wordt. Is dit dan niet wat we verlangen als we aan onze ultieme bestemming, aan theosis denken? Het opgaan in het goddelijke? Nee, dit is het niet. Een dergelijk visioen mag dan ons verlangen naar liefde zonder enige scheiding aanspreken, maar waar blijft de uniciteit en het mysterie van de persoon? Streven naar ultieme eenheid zonder even ultieme andersheid kan het leven van wie of wat ‘anders’ is op het spel zetten.
Volmaakte gemeenschap
Als de theosis ons ten deel zal vallen, zal de unieke persoon die wij zijn niet verdwijnen, maar voor het Aangezicht van God, onze ultieme Ander, juist tot volmaakte bloei komen. Hoe wezenlijk de andersheid voor de God van Israël is, blijkt al bij de schepping. Hij schiep iets wat geheel anders was dan Hijzelf. Hij schiep iets uit het niets.
De eeuwige God, die geen andere bron of oorzaak heeft dan Hijzelf, schiep iets dat Hij niet uit zijn eigen zijn nam. Hij schiep uit niets en dus iets van een geheel andere natuur dan Hij zelf. Wat een begin heeft, zal ook een einde hebben.
Ontmoeten we de Zoon, dan ook de Vader en de Geest
Alles wat geschapen is, is sterfelijk. Juist doordat God op deze wijze schept, openbaart Hij iets wezenlijks van Zichzelf: zijn persoon-zijn. Het waren niet de wetten van zijn natuur die Hem ertoe dwongen. God is geheel vrij, zelfs ten aanzien van zijn eigen natuur. God blijft God, ook zonder ons, zijn schepping.
Hij schiep, omdat Hij wilde. Aan de oorsprong van mens en kosmos ligt de vrijheid en liefde van een persoon, geen wetmatigheid. Daaraan zien we dat God persoon is, omdat, zo stelt Zizioulas keer op keer, het kenmerk van persoon-zijn vrijheid en liefde is.
Ieder ontvangt de identiteit van de Ander en is zichzelf
God schonk de mogelijkheid om als persoon te bestaan ook aan de mens, als zijn beeld en gelijkenis. De relatie tussen God en mens is van meet af aan getekend door liefde en vrijheid. De theosis zal er de volkomen vervulling van zijn. Het woord ‘persoon’ is het sleutelwoord in de theologie van Zizioulas. Het persoon-zijn is relationeel. Eén persoon is geen persoon. God zelf is volmaakte gemeenschap van drie personen. Al hun eigenschappen delen ze met elkaar: alle drie even eeuwig, goddelijk, barmhartig, rechtvaardig enzovoort. Zij kunnen voor geen moment begrepen worden als op-zich-zelf-staand, dus als individu. Ontmoeten we de Zoon, dan ook de Vader en de Geest. Zo wordt de identiteit van ieder van de Personen bepaald door de relatie met de Ander. Geen van de drie kan bestaan los van de Anderen. De eigen identiteit van de drie personen in God komt niet tot stand door een bepaalde eigenschap die de Anderen niet bezitten, of door een verschil in werkzaamheid. Ze komt tot stand door de unieke en onmisbare plaats die elk van de personen inneemt in de relatie tot elkaar.
Zo blijven de goddelijke personen voor eeuwig de volstrekte Ander voor elkaar en dus zichzelf en tegelijkertijd volmaakt één. Deze gemeenschap bedreigt ieders andersheid niet, maar brengt die juist voort. Ook bij de theosis zal er blijvende andersheid zijn en toch een volmaakte eenheid, zonder scheiding.
In de Ander wonen
Theosis zal een relatie zijn vol beweging, een liefdesdans. In de goddelijke personen is er een wederzijdse doordringing, een inwoning, een voortdurend reiken buiten zichzelf naar de beminde Ander. Deze liefdesbeweging wordt ook wel perichorese genoemd.
Juist dit aspect van het leven binnen de Drie-eenheid wordt opgeroepen door theosis, de ultieme relatie tussen God en mens. Het is een wederzijdse ‘omhelzing’ die heel de Ander in heel de eigen persoon omvat. ‘The whole in the whole’, schrijft Zizioulas (GeA p.95), waarbij niets verloren gaat van de eigen identiteit van de personen; integendeel, in deze inwoning in elkaar ontvangt ieder de eigen identiteit van de Ander en is zichzelf. Wij mensen kunnen echter, zolang de dood nog heerst, niet volledig persoon-zijn. Wij zijn al bij onze geboorte een individu dat gescheiden wordt van zijn ouders, dat zijn eigen identiteit zal zoeken tegenover en los van de ander.
Dat is geen moreel oordeel, maar slaat op het feit dat al onze relaties, hoe liefdevol ook, niet opgewassen zijn tegen de dood. De dood brengt scheiding en maakt de Ander tot iemand voor wie we in eerste instantie bang zijn. Het is de dood die ons dwingt tot zelfbehoud en zelfbehoud verhindert ons de ander geheel in onszelf op te nemen. We kunnen slechts persoon worden als de dood overwonnen is en onze relaties zijn hersteld. De meest wezenlijke relatie van de mens is die met God.
Persoon-worden
Uiteindelijk vallen persoon-worden en theosis samen. Je bent niet eerst persoon om vervolgens God te ontvangen. Je wordt persoon door en in de relatie met God, de Leven-gevende. Dit wordt verhelderd door het onderscheid dat Zizioulas maakt tussen de natuur – of het wezen – en de wijze waarop die natuur bestaat. De natuur van God, wat God is, is zijn god-zijn. De wijze waarop God bestaat, het hoe God is, is persoon-zijn. De natuur op zich bestaat niet, maar wordt gerealiseerd in de wijze waarop zij bestaat. God bestaat als gemeenschap van drie Personen. De natuur van de mens is zijn mens-zijn. God en de schepping kunnen nooit met elkaar verenigd worden op het vlak van hun natuur.
De dood brengt scheiding
De mens zal nooit God worden van nature, want daardoor zou hij zijn eigen natuur verliezen. Maar het persoon-zijn, dus de wijze waarop God bestaat, kan zich verenigen met wat volstrekt anders is dan hij zelf. Het persoon-zijn is de wijze van zijn die anderen in de eigen persoon opneemt, zonder die anderen van hun eigenheid te ontdoen. Als die goddelijke wijze van zijn die van de mens ontmoet in een wederzijds vrij ‘ja’, vindt er theosis plaats. ‘Vergoddelijking realiseert zich door een proces van wederzijdse doordringing dat de kloof van het constante van de naturen handhaaft, maar de bestaanswijze meedeelt.’ (GeA p. 50) De mens echter zoals die nu is in zijn door de val van Adam geschonden staat, is wel geroepen tot persoon-zijn, maar is niet bij machte het te realiseren.
De menswording van God
Wat geschapen is, is sterfelijk. Theosis betekent dat het sterfelijke in relatie met de Onsterfelijke wordt gebracht en voorgoed zal delen in diens eeuwig leven. Zo hoeft wat een begin heeft niet per se een einde te hebben. De menswording van God in Jezus Christus heeft als doel de mens in dezelfde relatie met de Vader te brengen als die, waarin Hij als Zoon met de Vader leeft. Hij heeft de wijze waarop God bestaat in zijn mens-zijn gerealiseerd. Hij is waarlijk persoon, in vrijheid en liefde. Hij is het die de laatste vijand die het ons verhindert persoon te worden, de dood, heeft overwonnen en de weg geopend heeft naar de theosis. Door Hem is de menselijke natuur verlost en hersteld. In zijn verrezen lichaam heeft Hij als persoon heel de mensheid en heel de schepping opgenomen. Zij maken voortaan deel uit van zijn persoon. Hij is wie Hij is, samen met wie en wat Hij in relatie is. Daarmee vormt Hij één lichaam.
De mens zal nooit God worden van nature
In Christus worden wij in dezelfde relatie met de Vader gebracht als waarin Hij zelf als Zoon is. Het kindschap van God en theosis vallen samen. Allen en zelfs heel de schepping zullen zo eeuwig leven kunnen ontvangen. Tegelijkertijd blijkt hieruit dat theosis niet door ons zelf te bewerken is, ook niet door morele of ascetische inspanning. Het is een eschatologische werkelijkheid, die ons ‘van boven’ geschonken wordt als het werk van de Geest en aanwezig gekomen in de menswording van Christus. In zijn mensheid biedt Hij Zichzelf aan om door ons, in onze persoon, te worden opgenomen. Onze identiteit is niet meer los te zien van de relatie met Hem. Wie wij zijn wordt ons gegeven door de ‘Ander’ die ons liefheeft. Het uiteindelijke antwoord op de vraag: ‘wie ben ik’, luidt voortaan: ‘Ik ben van Hem.’ Theosis is geen vereniging van een individu met een individueel opgevatte God. In Christus worden wij in een onverbrekelijke relatie geplaatst met allen die van Hem zijn en die zijn ene lichaam vormen. En waar we door de Geest in relatie met Christus zijn, worden we omvat door de Vader.
Wat een begin heeft, heeft niet per se een einde
Theosis en kenosis
De menselijke natuur verschilt maar weinig met die van het dier, maar de wijze waarop de mens bestaat maakt het verschil. De mens heeft een veel bewegelijker identiteit dan de rest van de schepping. Hij kan in relatie leven met wat een niet-menselijke natuur heeft. Degene met wie hij in relatie leeft, zal bepalen wie hij is en wordt.
Blijft de mens weg uit de relatie met zijn Schepper en keert hij zich louter tot de schepping, dan wordt hij, steeds meer gevangen in zichzelf en in de wetmatigheden van zijn natuur, dierlijk. Treedt hij binnen in de relatie met God, dan wordt hij ‘God’ (theosis) én zal hij in staat zijn de schepping waarmee hij van nature verbonden is, binnen te brengen in de relatie met God. De gemeenschap met de Ongeschapene is de enige manier waarop het geschapene zal kunnen overleven. De mens, Adam, was geroepen de middelaar ervan te zijn, maar faalde. De nieuwe Adam, Christus, heeft ons in die roeping hersteld.
Hoe meer dit werkelijkheid voor ons wordt, hoe meer we beseffen hoe ver onze wijze van zijn nog van die van Hem verwijderd is. De weg van de theosis zal niet zonder strijd kunnen zijn. Zizioulas schrijft zonder omhaal: ‘Het vermogen tot theosis wordt gegeven in een constante strijd met de Duivel.’ (GeA, p. 288). Want, al leven we in geloof met de leven gevende God, dan nog blijft door listig duivels bedrog tegen onze wil in de dood zich aan ons voordoen als een alternatief waarvoor te kiezen valt. Het is de verleiding van het autonome individu dat geen andere weg ziet dan de ‘redelijkheid’ van zelfbehoud en eigenliefde ten koste van de Ander of het andere. Daarom zal het licht van de theosis ook het duister van de kenosis, de ontlediging, oproepen: de existentiële beleving van het sterven-aan-zichzelf. Het is de doop die deze dood van ons oude individuele ‘ik’ sacramenteel aan ons voltrekt.
Wij strijden niet alleen, ons lijden is het zijne
De doop brengt ons binnen in de geloofsgemeenschap, waarvan de bestaanswijze gemodelleerd is op die van God: als gemeenschap en andersheid, in liefde en vrijheid, als personen die voor elkaar geen bedreiging meer zijn, maar nu voorgoed in Christus tot broeders en zusters worden. De eucharistie zal dit nieuwe leven voeden. De onontbeerlijke menselijke bijdrage aan de theosis zal bestaan in een volhardende ascese om door het sterven aan onszelf, dus door de leegmakende liefde (kenosis), ruimte te maken voor de A/ander en te groeien in liefde en vrijheid. Echter, theosis en kenosis verhouden zich niet tot elkaar als twee verschillende fasen. De kenosis is reeds een vorm van theosis omdat we in dit lijden en in deze strijd deelgenoot van Christus worden. Wij strijden niet alleen.
Ons lijden is het zijne. Schrijft Paulus niet: ‘Als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, tezamen met Christus, daar wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking.’ (Romeinen 8:17)
Hildegard Koetsveld is benedictines van de Onze Lieve Vrouwe Abdij in Oosterhout. Zij vertaalde Communion and Otherness van John Zizioulas (2006) in Gemeenschap en andersheid, Skandalon,2019.