Menu

Basis

Heil voor de wereld

Het heil laat zich moeilijk in een definitie vastleggen. Bij ons thuis werd het woord eigenlijk alleen door volwassenen gebruikt, in zinnen als: ‘Daar zie ik wel of geen heil in.’ Beter paste het in de Bijbellezing of het geestelijke lied. Het woordenboek van Koenen laat zien dat heil in alledaagse situaties vervangen mag worden door een eenvoudiger term als voorspoed of nut. Tot de kerkelijke sfeer behoren lastiger omschrijvingen als ‘welzijn van de ziel’ of ‘gelukzaligheid’. Die hebben een eigen charme, je herkent het woord vooral op de klank en minder op een precies vastgelegde inhoud.

Heil laat ruimte voor interpretaties, die verschillen tussen de generaties. Mijn grootvader van moederskant kwam in 1887 ter wereld. Hij zong graag met ons aan tafel. De oude versie van vers 3 van Psalm 149 luidde als volgt:

Op ’t heuglijkst zien zijn gunstgenoten,
Door ’t heilsieraad, hun eer vergrooten:
Dies mogen zij van blijdschap springen, en op hun
legers zingen. Het lied, gewijd aan ’s Heeren lof,
Die hooger rijst dan ’t hemelhof, vervult hun keel;
Hun hand aanvaart een scherp tweesnijdend zwaard.[1]

In de versie van het Liedboek van de Kerken van 1973 (opa maakte dat nog mee) waren de onderste regels terecht gekomen in het nieuwe vers 4:

Gods lof zal in hun lied weerklinken.
En in hun rechterhand zal blinken
een zwaard dat voor de trots der volken
Gods wrake zal vertolken.
De tirannen die God weerstaan
zullen zij in de boeien slaan.
Zij juichen, nu het bruut geweld
Voorgoed wordt neergeveld.

Dit vierde vers wordt naar mijn indruk eigenlijk alleen gezongen in verband met Bevrijdingsdag. Veel gangbaarder tijdens kerkdiensten is het derde vers:

De Heer gedenkt in gunst de zijnen.
Hij kroont de zwakken en de kleinen.
Hij kent de stillen in den lande,
Het heil is nu ophanden.

Heil voor het individu en voor de samenleving

In de lutherse PKN-gemeente waarvan ik lid ben wordt gezamenlijke identiteit bepaald door Schriftlezing, liturgie en een in bescheidenheid nagestreefde ‘orthopraxie’. Gaat het om de toe-eigening van het heil door het individuele gemeentelid dan bestaat er ruimte voor een eigen invulling. De een zal daarbij meer aandacht geven aan de praktische functie van het geloof (het ‘nut’ bij Koenen), de ander op de spirituele verankering ervan (de relatie met de ziel). De meest expliciete collectieve verwoording van het heil (als een concreet commitment van waar we samen voor staan in de wereld) valt nog steeds te beluisteren rond de vierde mei. Dan wordt niet alleen in spirituele termen gesproken, maar ook in verband met een Godgewilde orde in onze samenleving.

Kerkelijke en seculiere opvattingen van het heil

Aan het bovenstaande moest ik denken bij het lezen van de recent verschenen Nederlandse editie van de Annales Regni Francorum.[2] We mogen de in werkgroep Carolus verenigde bezorgers[3] dankbaar zijn dat zij dit document integraal toegankelijk gemaakt hebben, in grondtekst met vertaling. De Annales vormen een belangrijke bron voor onze kennis van de periode van de kerstening. De inhoud bestaat uit korte jaarlijkse overzichten van gebeurtenissen in het Frankische Rijk tussen 741 en 829. Dat is de tijd waarin ons deel van de wereld ‘christelijk’ werd. Wat betekende deze overgang voor de mensen? Welk heil zagen zij in het nieuwe geloof? Was dat een heil in termen van nut? Of ging het om de ziel?

Het interessante van de Annales ligt deels in de achtergronden van de voornaamste auteur ervan: Einhard. Hoewel opgeleid in het klooster bleef hij een leek, getrouwd en wel. Einhard schreef een eenvoudig Latijn, grammaticaal niet altijd perfect, maar glashelder. Je zou het kunnen vergelijken met internationaal Engels in onze tijd. Uiteraard staat hij als hoofd administratie in dienst van de Frankische vorsten, vooral van de door hem bewonderde Karel de Grote. Een hielenlikker is hij echter niet, daarvoor is zijn proza veel te nuchter en daarvoor laten de problemen waarvoor de Franken zich gesteld zien zich veel te gemakkelijk tussen de regels door lezen. Het voornaamste van die problemen is, kort samengevat: chaos. Wat mensen proberen te bereiken wordt telkens weer teniet gedaan door kortzichtig eigenbelang en het recht van de sterkste. Hoe onopgesmukt zijn stijl ook is, Einhard laat ons niet in het ongewisse over wat hij beschouwt als de kern van het heil: een heilzame orde, die het kwade beteugelt en ruimte schept om te werken aan het goede.

Een christelijke samenleving

Blijkens zijn Annalen is Einhard verrassend goed op de hoogte geweest van een internationale wereld van grote diversiteit. Zijn talrijke vermeldingen van de Islam in het zuiden, van de Scandinaviërs in het noorden, van de Saksen over de Rijngrens en van de Grieken, Slaven en Avaren in het Oosten geven blijk van kennis van zaken. Mijn indruk is dan ook dat de keuze voor de alliantie met de paus in Rome voor figuren als Einhard en diens broodheer Karel de Grote minder vanzelfsprekend was dan soms wel wordt verondersteld.

Waarom gekozen voor het Rooms-katholieke christendom en niet bijvoorbeeld voor de lokale godheden van Noord-Europa, zoals de Scandinaviërs en aanvankelijk ook de Angelsaksische vorsten deden? Of voor het byzantijnse christendom, met zijn onmiskenbare culturele voorsprong op het Westen? Of voor een vitale religie als de Islam, die na eeuwen van vruchteloze theologische conflicten een nieuwe eenheid teweegbracht onder de volken van het Zuiden?

Einhards antwoord valt zoals te verwachten praktisch uit. Als kern van het reële heil beschouwt hij een vrijwillige en loyale samenwerking tussen de staat en de kerk. Zonder de staat immers geen orde, geen bestaanszekerheid, geen mogelijkheid om duurzaam te bouwen aan de toekomst. Dat is zijn bezwaar tegen de Saksen en hun in zijn ogen heilloze permanente stammenstrijd. Maar ook omgekeerd: zonder de kerk geen garantie dat de staat zichzelf in plaats van het in Gods wet verankerde recht dient. Koning en profeet zijn op elkaar aangewezen. Einhard waardeert het dat er in de kerk iets als een heilsgeheim bestaat – iets wat alleen behoedzaam te benaderen valt, onder de begeleiding van gekwalificeerde experts. Liever dit mysterie dan de op straat belande dogmatische strijd in Byzantium. Het heil begint niet bij de dogmatiek (al loopt het daar wel op uit), maar bij het Oude Testament: Gods wet.

Het is fijn om in 2021 psalm 149 te zingen en dan ook even aan Einhard te denken. We hoeven niet precies te ‘weten’ wat het heil is, we mogen er individueel onze gedachten bij hebben. Maar in een steevast door chaos bedreigde wereld dienen we wel samen ergens voor te staan, in kerk en samenleving. Calvinistisch gezegd: een inzet bij Gods wet is zo gek nog niet en in ieder geval diep geworteld in de christelijke geschiedenis van Europa.

Gert van Klinken

Noten

[1] Het Boek der Psalmen, beneevens eenige gezangen. Met de Formulieren van Eenigheid; het Kort begrip der Christelijke Religie; de liturgie der Gereformeerde Kerken in Nederland; en de Kerken-Ordening gesteld in de Nationale Synode te Dordrecht, 1619 (Leeuwarden: A. Jongbloed ca. 1895), 496.

[2] Chris Engeler (red.), Annales Regni Francorum (Kronieken van het Frankische Rijk), Latijnse tekst met geannoteerde Nederlandse vertaling, Hilversum: Verloren 2013.

[3] Peter Bloemers, Chris Engeler, Nico de Glas, Kees Meiling, Bert Osnabrug, René van Royen, Aad Schulten, Louk Vencken, Gerard van der Waa en Piet Zegers.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken