‘Het brood ten leven is mijn lichaam’
Alternatief bij 10e zondag van de zomer (Spreuken 9:1-11, 1 Korintiërs 11:23-34a en Johannes 6:41-59)
De lezingen stellen ons maaltijden ‘uit de hemel’ voor ogen. Die brengen mensen op aarde dichter bij God, bij het volle leven dat Hij geeft. Met elkaar wijzen ze naar het vieren van de Maaltijd van de Heer.
In Spreuken het royale feestmaal van Vrouwe Wijsheid. Ze nodigt alle voorbijgangers uit. Wie binnenkomt leert in haar huis wijsheid, en zijn levensjaren nemen toe. ‘Wijsheid begint met ontzag voor de Heer, inzicht is vertrouwdheid met de Heilige’ (Spreuken 9:10). Hoe anders vergaat het wie bij Vrouwe Dwaasheid aan haar dis met gestolen water en geroofd brood zit. Die daalt af tot in het dodenrijk (9:18), al weet hij dat zelf niet, zo dwaas is hij.
Paulus geeft het teken door dat Jezus heeft gegeven in de nacht voordat Hij werd uitgeleverd: Hij nam brood en wijn, zegende het en deelde het met zijn leerlingen. Ze kregen toen de opdracht: ‘Doe dit telkens weer tot mijn gedachtenis’ (1 Korintiërs 11:23-25; zie ook Lucas 22:19b).
Instelling van het sacrament
Johannes 6 schildert een maaltijd van ongeveer vijfduizend mannen. Die begon met vijf broodjes en twee visjes die een kleine jongen (Gr.: paidarion) – in opdracht van zijn vader? – gaf (6:9). De volgende dag vinden in de synagoge van Kafarnaüm gesprekken plaats tussen Jezus en de getuigen van het wonderteken (6:22-71). Wie vertrouwd is met eucharistie en avondmaal ziet hier als vanzelf een richtingwijzer naar het sacrament: ‘Wie mijn lichaam (Gr.: sarks, lett. ‘vlees’) eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem’ (6:56). Meer nog: een diepere betekenis en beleving dan de eenvoudige weergave van de inzetting in de synoptische evangeliën (Matteüs 26:26-28; Marcus 14:22-24; Lucas 22:14- 20) en in 1 Korintiërs 11:23-34a.
‘De Joden’ murmureerden
Het leergesprek tussen de menigte en Jezus is tot hier wel op het scherpst van de snede, maar het blijft een vriendschappelijk samen zoeken naar de waarheid. In 6:41 treden ‘de Joden’ naar voren. Zij zijn bij Johannes het deel van het Joodse volk dat zich beschouwt als de ‘ware’ Joden: ze stellen de studie van de Tora en het houden van de geboden boven alles. Wie dat niet doen zijn volgens hen geen ‘ware’ Joden. De stemming van het gesprek wordt onvriendelijk: murmurerend (Gr.: go(n)gguzoo, Hebr.: lun) mengen ze zich in de discussie. De beste Nederlandse vertaling van go(n)gguzein is nog altijd het ‘murmureren’ uit de Statenvertaling, dat nog ondergrondse gemopper van de Israëlieten in de woestijn. De NBV bezigt verschillende vertalingen, afhankelijk van de context. Murmureren is in de Bijbel als een technische term. Het gebeurt alleen in Exodus 15-17, Numeri 14-17 en Jozua 9.
In Johannes 6 is het rond Pasen, en als gebruikelijk gaat het dan ook in de synagoge in Kafarnaüm over het brood uit de hemel, het manna. Bevrijd uit Egypte leggen de Israëlieten een zware weg vol ontberingen af. Het ontbreekt aan goed water (Exodus 15:24; 17:3) en aan eten (Exodus 16:2vv.). Terug naar de vleespotten van Egypte is aanlokkelijk. De Heer luistert. Hij geeft goed water in overvloed en uit de hemel dalen brood (manna) en vlees (‘kwakkels’). In Numeri 14-17 durven de Israëlieten na het verslag van de verspieders het Beloofde Land niet in (Numeri 14:2.27.29.36; vgl. Deuteronomium 1:27). Voor en na het Godsoordeel over de opstandige Korach, Datan en Abiram murmureert het volk tegen Mozes en Aäron (Numeri 16:11.41). Die zien het als opstand tegen God.
God kennen door de Mensenzoon
In Kafarnaüm vragen ‘de Joden’: ‘Hoe kan dat (…)?’ (Johannes 6:42). Jezus toont aan dat het kan. Hij is van de hemel neergedaald én Hij is een mens als wij, geboren en opgegroeid in een gewoon gezin in een gewoon dorp in Galilea. Alléén door naar Hem te kijken, kun je zien wie God is en Hem kennen. Hem kennen en de Zoon, Jezus Christus, is eeuwig leven (zie Johannes 17:3). De Mensenzoon heeft volgens alle profetieën zijn oorsprong bij God, in de hemel. Hoe kan Hij dan uit mensen geboren zijn? Hoe kunnen mensen op aarde ‘bij Hem komen’? De Vader brengt mensen bij Jezus – ze leren het door de profeten en de Mensenzoon zelf: ‘Zij zullen allemaal door God onderricht worden’ (Jesaja 54:13; vgl. Jeremia 31:33- 34). Bij Hem kun je alles horen en zien wat de Vader ons wil geven.
Wij mogen leven van alle woorden die Hij namens de Vader spreekt. Het brood aan de oever van het meer is daarvan het teken. Hij brengt het namens de Vader, zoals dat jongetje aan de oever van het meer (natuurlijk) op gezag van zíjn vader brood en vis aanbiedt (Johannes 6:9). Nu zegt Hij ‒ en dat is nieuw: Het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld is mijn lichaam’. Dat dient ons tot spijs ten leven (6:50-51).
Al in de tijd dat het Johannesevangelie ontstond, moet het in de christelijke gemeenten gemeengoed geweest zijn dat op gezette tijden brood en wijn gedeeld werden als lichaam en bloed van de Heer. Spreekt dit Evangelie daarom hier, en alleen hier, naast het lichaam ook van het bloed van de Heer (Johannes 6:53-56)? Het eten en drinken van beide is levensnoodzakelijk. ‘Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. (…) Ik leef door de Vader; zo zal wie Mij eet, leven door Mij’ (6:56.57). Zo geeft de Vader door de Zoon ‘zijn mensen’ het leven; onbegrensd door de tijd, zelfs door de jongste dag. Alléén door deel te hebben aan de Zoon, kun je zien wie God is en Hem kennen. Hem kennen en de Zoon, Jezus Christus, is eeuwig leven (zie Johannes 17:3).
Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.