Het doet ertoe: gruwen en volharden, beiden
Bij Daniël 12,1-4 en Matteüs 24,14-35
Wanneer op deze zondag de ontslapen gemeenteleden bij name worden geroepen, dan kan een zekere pastorale visie zich nog weleens verlegen voelen bij deze sprekende lezingen uit de Schriften. Maar bedenk dan wel, dat we ook op deze zondag horen uit hetzelfde Evangelie als waaruit de Bergrede begin dit jaar klonk.
Ook vandaag doen de zachtmoedigen, de treurenden, zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid voluit mee. Vergeet niet: de vervolgden worden zalig gesproken. Tot hen die allerlei smaad, laster en kwaadsprekerij over zich uitgestort krijgen spreekt Jezus: ‘Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen!’ (Mat. 5,12). Tot die tijd zullen we het moeten volhouden te midden van de gruwel der verwoesting. Het Koninkrijk zoekend en de gerechtigheid die daarbij hoort. Dat zal ertoe doen. In hemel en op aarde.
Hoopvolle gedachten
De toekomst is al gaande, inderdaad. Wij maken er deel van uit. Door ons handelen, vandaag. En morgen. Dat is wat Daniël ons in zijn profetisch kritisch visioen voorhoudt. Laten we ook zijn naam niet vergeten: Dani-’el, ‘God spreekt recht’ of ‘God is mijn rechter’. Het is een opschrift dat een ons onbekende auteur aan dit geschrift gegeven heeft. En zeker in het tweede deel van dit geschrift (hoofdstuk 7-12) hanteert hij het toentertijd opkomende literaire genre van de apocalyptiek, waarvan de grondtoon luidt: God oordeelt. Er komt een einde aan al deze gruwelijkheden die wij moeten ondergaan of die we om ons heen zien. Deze tijd gaat voorbij. Definitief. Een einde aan de tijd. De gerechtigheid straalt dan van ons af, of van de wijzen, de verstandigen (12,3). De gelijkenis van de wijze en dwaze maagden vindt ook hier haar literaire wortels. Alle tegenstellingen die dit apocalyptische genre kenmerkt worden uit de kast gehaald: licht/donker, goed/kwaad, wijs/dwaas, grote benauwdheid/opluchting, slapen/ontwaken, geheimschrift (verzegeld boek)/openbaring, de volken/Israël. En de ultieme hulp: Mi-cha-’el, ‘wie is als God?’.
Opstanding
Ons gedeelte eindigt met de opmerking dat de kennis zal vermeerderen. Maar ja, wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart, zegt de alwijze prediker, een beetje smalend en wereldwijs natuurlijk. Want kennis kan ook verrijken. Zeker kennis van de Eeuwige. Of is die onkenbaar? Wie het aandurft leze natuurlijk dit hele hoofdstuk 12 uit. Zodat we ook de gruwel der verwoesting (Dan. 12,11) op zijn plaats horen, waar Matteüs op terugkomt (24,15). Het boek Daniël is het eerste voorbeeld van een apocalyps, die in het jodendom van na de ballingschap en in het oudste christendom veelvuldig voorkwamen. Hoewel het, zeker in het eerste deel, de verhalen antedateert, zal de eindredactie rond 160 voor Christus vastgelegd zijn. Als er binnen het jodendom sprake is van de gedachte aan een persoonlijke opstanding uit de doden – en die is er, want de sadduceeën geloofden er namelijk niet in – dan vindt die gedachte bij Daniël (12,2-3) zijn oorsprong. Het beeld van een opstanding van Israël, als volk, was al eerder verwoord in Ezechiël 37.
Een veelzeggende plek
De Olijfberg. Nu eens iets minder aandacht voor wat Jezus zegt, maar voor wáár Hij wat zegt: de Olijfberg. Van oudsher beschouwd als een heilige berg. Staan de voetstappen van de HEER niet op de Olijfberg? Op zijn dag die komt? Wanneer Hij zelf komt (Zach. 14,1-21)? Is deze berg niet de plek waar de nieuwe wereld begint, en de wezenlijke dingen, de ‘ten leste’ dingen, ertoe doen? Waar alles samenkomt? Matteüs gebruikt
deze aanwijzing (24,3), dat Jezus juist daar komt te spreken over ‘het einde der tijden’, niet voor niets. Hij plaatst Jezus hier, en doet Hem zitten, zoals Hij op ‘de berg ging zitten’ (begin van de Bergrede – 5,1). De Olijfberg komt nog een keer voor in de Schriften van Israël, namelijk in 2 Samuel 15,30.32. Daar wordt de weg aan de Olijfberg genoemd waarover David vluchtte. Matteüs herneemt die plek, om de weg van de Messias aan te duiden, de Zoon van David die niet vlucht, maar opgaat naar Jeruzalem (Mat. 21,1). En nog een keer: met de lofzang van de bevrijding op de lippen vertrekt Hij naar de Olijfberg (26,30). Om ten leste te worden overgeleverd. Voor de toekomende wereld.
Vergaan
Het onvoorstelbare heeft zich voorgedaan: de ontwijding van de tempel. Het is een rovershol geworden, met een afgodsbeeld centraal op de plek van het offeraltaar. Een gruwel. Nog erger is dat je helemaal niet meer weet waar je heen moet, dat je niemand meer kunt vertrouwen.
En het meest onvoorstelbare: dat hemel en aarde zullen vergaan. Het is de overdrijvingstruc in het mondelinge debat – de hemel en de aarde zullen voorbijgaan, ja, ja. Dat gaat natuurlijk niet gebeuren, tenzij hemel en aarde het besterven wanneer zij tot getuigen worden opgeroepen – wat Mozes een aantal malen heeft gedaan in zijn groot gericht met Israël en de volken (Deut. 4,26; 31,28).
Jezus heeft dit alles niet meegemaakt, de verwoesting van Jeruzalem, de ontvolking van het land. Matteüs wel. Zijn Evangelie dateert, zo menen velen, van rond de jaren 75-85, al zal het oudere bronnen verwerkt hebben. Het zijn de dagen van ontreddering en heroriëntatie. Hoe moet het verder met ons? Kun je nog wel iemand vertrouwen, je bent je leven niet zeker. Eén ding is zeker: de stem van degene die ‘alle gerechtigheid’ heeft vervuld zal niet verstommen. Te midden van de gruwelen die stem willen blijven horen, daarop vertrouwen, volharden, dat is de geloofsweg van de gemeente. Gerechtigheid, barmhartigheid, de kracht der liefde. Sterker dan de dood. Inderdaad: Gods spraak is beeldspraak. Hij kan niet anders. En wij ook niet.