Menu

Premium

Het kleine Betlehem en de grote leider

Epifanie (Jesaja 60,1-6 en Matteüs 2,1-12)

De Jesajaperikoop wordt standaard gelezen bij Matteüs 2,1-12 vanwege het licht waar de volken op afkomen. ‘Volken laten zich leiden door jouw licht, koningen door de glans van je schijnsel’ (Jes. 60,3 – NBV21). In deze gedachtegang zijn de magiërs uit het Oosten de vertegenwoordigers van die volken, die de lichtende jij-persoon in Jesaja, die dan de Messias zou zijn, eer komen bewijzen.

Men gaat er dan echter aan voorbij dat de ‘jij’ in Jesaja 60,1-6 vrouwelijk is, zoals te zien is aan de vrouwelijke suffixen, bijvoorbeeld ‘jouw licht’ (Hebr.: ’orekh) en ‘over jou’ (Hebr.: ‘alajikh) in 60,1. Die ‘jij’ verwijst waarschijnlijk naar Sion (Jes. 59,20), vrouwe Jeruzalem dus.

‘Beslist niet’

In Matteüs 2,6 zelf wordt een andere profeet aangehaald dan degene die we lezen op zondag Epifanie. Wanneer Herodes aan de hogepriesters en schriftgeleerden vraagt waar de Messias geboren zou worden, citeren zij immers Micha 5,1. Zij doen dit echter met een opvallende toevoeging: dat Betlehem ‘beslist niet’ (Gr.: oudamoos) te klein is om een ‘leider’ (Gr.: hègoumenos) voort te brengen. In Micha 5,1 staat: ‘Maar jij, Betlehem Efrata, te gering om te zijn bij de duizenden van Juda (…)’ (NB14). Dit ‘te gering’ lijkt echter bedoeld als stijlmiddel om een spanning op te roepen tussen de kleinheid van Betlehem en de grootheid van de leider die uit haar zal voortkomen: ‘Jij, Betlehem Efrata, bent dan wel een kleintje onder de duizenden van Juda, maar desondanks zal Ik uit jou voor Mij een grote leider laten voortkomen’ (eigen parafrase).

Dit ongemakkelijke verschil lost de Statenvertaling (editie 1888) op door de Michatekst als een vraag te stellen: ‘En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? (…).’ De toevoeging ‘beslist niet’ van de hogepriesters en schriftgeleerden leidt dus niet tot een echte verdraaiing van de profetie. Wel halen zij op deze manier de paradox uit de tekst die voor hen als bron heeft gegolden.

Groot geworden door klein te blijven

Toch is dit niet meer dan een uitwerking van de oudtestamentische opvatting dat het volk van Israël, als kleinste onder de volkeren, ‘aan de Heer is gewijd en is uitgekozen’. Dat was immers niet ‘omdat u talrijker was dan de andere volken dat Hij u lief kreeg en uitkoos – u was het kleinste van allemaal!’ (Deut. 7,6-7 – NBV21). Andere voorbeelden hiervan zijn natuurlijk legio, bijvoorbeeld Jakob, Jozef, en Saul (1 Sam. 9,21). Ook de voorgeschiedenis van David – rolmodel voor de Messias – sluit hierop aan. In de geboorteverhalen van Jezus wordt hierop dan ook voortgeborduurd.

Waarom zouden de hogepriesters en schriftgeleerden de tegenstelling tussen de kleinheid van Betlehem en de grootheid van de leider die het voortbrengt hebben laten verdwijnen? Formuleren zij het misschien bewust zo voor Herodes, omdat de verborgen waarheid van deze paradox voor hem, en dus voor henzelf, te bedreigend is? Maakt Herodes’ Romeinse én joodse culturele bagagehen onzeker? Hoe zal een Romeins bestuurder reageren, die heel goed weet wat het aanhalen van Micha 5,1 betekent?

Herodes als nieuwe Farao

Dat ze Herodes wat dat betreft juist ingeschat hebben, blijkt uit hoe deze zijn vraag waar de koning geboren zou worden motiveert: zodat hij hem zelf eer kan bewijzen. Dit is natuurlijk uitermate cynisch, want zijn eigenlijke plan is daaraan tegengesteld. Hiermee ontmaskert hij zichzelf als een nieuwe Farao, wiens plan het immers ook was om het volk klein te krijgen door alle pasgeboren jongetjes in de Nijl te gooien. Dat hij daartoe in staat was heeft ook de geschiedenis bewezen, omdat Herodes zelfs enkele van zijn eigen zonen zou hebben gedood. In deze tijd worden we er ook weer aan herinnerd: een autocratische machthebber als Herodes deinst nergens voor terug om zijn eigen macht te handhaven, zelfs het (laten) doden van kinderen is voor hem geen taboe.

Al die tijd had de ster die de magiërs in het Oosten gezien hadden, blijkbaar boven Jeruzalem staan stralen. Toen zij weer op weg gingen voor hun laatste etappe, van Jeruzalem naar Betlehem, ging de ster voor hen uit. Het zien van de ster ‘verheugde hen met zeer grote vreugde’ (Gr.: echarèsan charan megalè sphodra – 2,10): een unieke overtreffing van de overtreffende trap. Let wel: dat ze de stér zagen stilstaan boven de plaats waar het kind was, vervulde hen met die vreugde, zoals die alleen echte sterrenkundigen kan vervullen.

Politieke relatiegeschenken

Is Jesaja 60,1-6 dan wel zo gelukkig gekozen als oudtestamentische lezing op Epifanie, gezien de traditionele overweging dat de koningen der volken komen om de koning van het kleine Israël te eren? De geschenken van de magiër-sterrenkundigen zijn immers van koninklijke allure: goud, wierook en mirre. Wierook en goud worden ook in Jesaja 60,6 aangedragen als eerbetoon aan de roemrijke daden van de Heer. Het gaat hier strikt genomen echter niet om de vreemde volkeren die hun rijkdommen brengen. De terugkerende kinderen van Israël nemen goud en wierook mee. Zo bezien zijn de geschenken van de magiërs veel meer dan een politiek relatiegeschenk: ze getuigen van hun persoonlijke bekering, zij willen zich bij die kinderen van Israël aansluiten!

Een huis of toch een stal?

Is het kindje Jezus nu in een huis of in een stal geboren? In het Lucasevangelie wordt enkel de voederbak vermeld, waaruit we mogen concluderen dat het kind in een verblijfplaats voor dieren geboren werd. In Matteüs 2,11 lezen we in de NBV21-vertaling echter ‘huis’, in het Grieks staat hier oikia, de vrouwelijke vorm. Dit kan een huis zijn, maar betekent eigenlijk ‘gebouw’, in de bredere zin. De mannelijke vorm (Gr.: oikos), is altijd een woonhuis. Het kan op grond van de Griekse tekst dus ook goed een stal zijn geweest.

Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.

Wellicht ook interessant

Premium

De eenheid bewaren

In Exodus 19,1-11 klinken woorden die te maken hebben enerzijds met Gods heilsdaden, anderzijds met het antwoord van mensen op die heilsdaden. ‘Met eigen ogen hebt gij gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte’ (19,4). Eerst wordt gesproken over Gods handelen in de geschiedenis, hoe Hij zijn oog heeft laten vallen op dat ene volk. Maar tegelijk wordt ook van dat volk iets gevraagd. Niet ‘teruggevraagd’. Dat zou inhouden dat we werken met het principe: voor wat hoort wat. Neen, van de mens, van het volk wordt gevraagd dat men het verbond zal onderhouden.

Premium

Laat hen allen één zijn

In Exodus 19 lezen we hoe de Israëlieten zich moeten heiligen om de Eeuwige te ontmoeten bij de heilige berg. Psalm 68,1-14 bezingt hoe de Eeuwige in al zijn macht en grootheid zijn vijanden verplettert, maar met een milde regen nieuwe kracht schenkt aan zwakken. Wie uit die kracht put is als een boom aan stromend water, zegt Psalm 1. In twaalf woorden vat 1 Johannes 5,11 het evangelie samen: ‘God heeft ons eeuwig leven geschonken en dat leven is in zijn Zoon.’

Nieuwe boeken