Het Messiasgeheim
Bij Marcus 8,27-9,1
Onze passage neemt een centrale plaats in het Marcusevangelie in. In de voorgaande hoofdstukken is verteld van Jezus’ optreden, zijn wonderbaarlijke genezingen, zijn vreemde gelijkenissen en zijn moeilijkheden met het establishment. Nu kan de vraag niet langer vermeden worden: wie is deze merkwaardige man? Het antwoord op deze vraag is het scharnier van dit Evangelie. De hoofdstukken die volgen worden beheerst door het thema van Jezus’ lijden en dood.
Onder de Joden van Jezus’ tijd was er een traditie dat Elia zou weerkeren en dat dit aan de komst van de Messias zou voorafgaan. Daarom vraagt Jezus zijn discipelen naar de opvattingen van de mensen over Hemzelf (8,27). Vervolgens vraagt Hij een beslist antwoord aan de discipelkring. Zij moeten hun houding bepalen, zij dienen te weten wat het scherpe verschil is tussen een mening en een belijdenis. Hun volgen van Hem is niet vrijblijvend nu zij met Hem op weg zijn van Galilea naar Jeruzalem. ‘Wie ben Ik volgens jullie?’ Petrus, als haantje de voorste, geeft zijn visie: ‘U bent de Messias’ (de met Gods Geest gezalfde – 8,29).
Is Jezus de Messias?
Het lijkt erop dat Jezus vermoedt dat Petrus de portee van zijn woorden zelf niet beseft. In een parallel van deze perikoop bij Matteüs antwoordt Jezus met: ‘Gelukkig ben je’, want dit is jou geopenbaard door mijn Vader in de hemel (Mat. 16,17). Voor Marcus is het allerminst duidelijk dat de Heer het antwoord van Petrus juist acht. In diens belijdenis is, zoals verder blijkt, het lijden van de Messias niet verdisconteerd. Dat gaat Jezus hem nog leren, en Hij legt hun het zwijgen op (8,30).
Of de Mensenzoon?
Jezus gebruikt voor zichzelf liever de titel ‘Mensenzoon’ (8,31). Ook in Marcus 14,62 vervangt Jezus het ‘Messias’ uit de mond van de hogepriester door ‘Mensenzoon’. Petrus zag in Jezus de Gezalfde met de Geest en nakomeling van koning David, de grote bevrijder van Israël, die aan heel de wereld de vrede van de Eeuwige zal brengen. Maar de discipelen konden niet vermoeden dat het Joodse volk heel anders zou gaan reageren op Jezus als ‘de Messias’. Dit was het moment dat Jezus moest beginnen hen voor te bereiden op zijn lijdensweg en verwerping, als de weg van de Messias.
Moet de Messias lijden?
Jezus wilde niet de grote sterke man zijn over wie het volk bij voorkeur sprak. In de titel ‘Mensenzoon’ ligt voor Hem niet de notie van aardse politieke macht, maar van uiteindelijke verheerlijking door lijden heen. Hij heeft geweten dat het slecht met Hem zou aflopen, zoals met de oudtestamentische profeten vóór Hem. Daarom berispt Hij Petrus’ poging Hem van een lijdensweg af te houden. Het hier gebruikte werkwoord ‘bestraffen’ (Gr.: epitimaoo) is hetzelfde woord dat in vers 32 en 33 ook met ‘bestraffen’ vertaald is, zo ook in Marcus 1,25. De Heer keert Petrus de rug toe met de felle uitval: ‘Ga terug, achter Mij, (jij) Satan!’ (8,33). Jezus is niet de gloriërende, maar de lijdende Messias. Maar in zijn inwijding van de discipelen in het Messiasgeheim klinkt ook dwars door het lijden en de ondergang heen door, dat zijn executie niet het einde van een mislukte Messias zal zijn (8,31).
Zijn navolging in zelfverloochening
Het gaat hier niet alleen om menselijke dingen. Al beseffen wij ex eventu dat Jezus’ Messiasschap niet beleden kan worden zonder dat daarin het lijden is opgenomen, toch houden velen er moeite mee om dit in de werkelijkheid van Gód een plaats te geven. Het wordt ons wel duidelijk dat Jezus Messias niet om lijden en dood heen kon, ook als zijn éigen offer. Dit was geen noodlot of catastrofe. Daarom spreekt de Heer direct over zijn navolging. Wie zijn volgeling wil zijn, zal moeten leren zichzelf te verloochenen, zijn ik-gerichtheid en het ‘Ik rooi het heus zelf wel!’ los te laten. Wij kunnen de eenzaamheid van het alléén geloven niet aan; je brengt het sámen in praktijk. Geloven in Christus draagt vrucht in de praxis van de navolging. Wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen (8,35).
Je kruis dragen
Het ‘je kruis opnemen’ (8,34) doelt niet op het leed en de pijn die je in je leven overkomen. Het hier bedoelde kruis kan een mens op zich nemen of laten liggen. Als Marcus zijn Evangelie schrijft en in eerste instantie predikt aan een eerste generatie vervolgde christenen in het Romeinse Rijk, dan is onze perikoop voor hen zeer actueel, moedgevend en troostend. De weg van de Messias is ook een eigen radicale keuze voor wie om hun christen-zijn gedood, onderdrukt of niet geduld worden. Zij weten wat het kost om Hem te volgen. Elders in de wereld kan het je ‘de kop kosten’.
Omdat er een Pasen is na de Goede Vrijdag, dáárom is deze navolging mogelijk. Hoofdstuk 9 zet daarom als vervolg in met de belofte dat sommigen van de discipelen de metamorfose, de gedaanteverandering van hun Meester, als in een flits even zien mogen: Gods glans en heerlijkheid omgeeft Hem (9,1). Zo werd voor die volgelingen even bevestigd dat de heilslijnen uit het Oude Testament – de Wet (Mozes) en de profeten (Elia) – op Jezus uitlopen. Zij mogen even zien hoe de Eeuwige zijn lijnen door onze geschiedenis trekt.
Bij Marcus 8:27 – 9:1