Menu

Premium

Hizkia zit in de schaduw

2 Koningen 18-20

Wie houdt niet van de schaduw als de zon te fel schijnt? Wie gaat niet liever uit de schaduw als het te fris wordt? In de schaduw zitten staat gelijk aan bescherming of beschutting, maar in het Bargoens betekent het in de gevangenis zitten. Sanherib heeft Hizkia in Jeruzalem opgesloten als een vogel in een kooi.

J.B. Pritchard, Ancient Near Eastern Texts Relating to the Old Testament, Princeton: Press 1955, 288.

Vraag is of en hoe hij van die schaduw loskomt (2 Kon. 20:1-11)?

De parallelverhalen Jes. 38:1-8 en 2 Kron. 32:24-26 met hun eigen insteek laten wij hier buiten beschouwing.

In het veertiende jaar van zijn regering (2 Kon. 18:13; 20:1)

Voor de chronologische aspecten raadplege men commentaren op Koningen.

wordt Hizkia ernstig ziek. Heel direct zegt Jesaja dat hij zijn testament moet opmaken (20:1). De koning bidt onder bittere tranen (3) en wijst JHWH erop dat hij altijd ‘in trouw en met een onverdeeld hart voor [zijn] aangezicht is gegaan’.

Woord(groep)en tussen aanhalingstekens vormen alle een eigen weergave van het Hebreeuws.

Hizkia gebruikt bewoordingen die doen denken aan Davids relatie met JHWH (d.i. een combinatie van 1 Kon. 3:6 en 11:4) en onderstreept ‘het goede dat hij in [JHWH’s] ogen heeft gedaan’. De verteller had al eerder een analoge formulering gebruikt: Hizkia ‘heeft recht gedaan in JHWH’s ogen’ (18:3) en wel ‘geheel zoals zijn vader David had gedaan’. Geen enkele koning van Juda evenaarde Hizkia (18:5). Een op-en-top Tora-getrouw koning! Wat een cv! Niet makkelijk dus om de logica achter deze aangekondigde dood te vatten. Binnen het literaire corpus van de Enneateuch (de ‘negen boekrollen’ Genesis tot en met Koningen) leert de lezer immers dat een dergelijk onberispelijk gedrag alleen maar zegen en een lang leven genereert (Deut. 5:33; 28:1-14).

JHWH reageert direct op Hizkia’s smeken, zodat de profeet zijn aankondiging moet terugdraaien. Hij zal niet na veertien regeringsjaren sterven maar er vijftien jaren bij krijgen! Vanwege zijn bidden? Zijn tranen? Zijn verwijzing naar zijn leven à la David? Zwicht JHWH om Hizkia? Zichzelf? Jeruzalem? David? De relatie JHWH-David-Hizkia speelt zeker mee. JHWH noemt Hizkia immers ‘ van mijn volk’ – een bij David passende titulatuur (2 Sam. 7:21; 2 Sam. 7:8) – en presenteert zichzelf als ‘de God van je voorvader David’ (2 Kon. 20:6). Jesaja laat op de ontstoken plek een plak ‘gedroogde vijgen’ leggen (NBV). Een knipoog naar de ‘gedroogde dadels en rozijnen’ die David aan het volk uitdeelt (2 Sam. 6:19)? Hizkia vraagt meteen een teken als garantiebewijs. Twijfelt hij aan JHWH’s belofte? Is hij alleen maar bezorgd om zijn eigen genezing of ook om zijn en Jeruzalems bevrijding? Jesaja stoort er zich niet aan en willigt zijn verzoek in. De profeet wijst naar de schaduw en laat de koning bepalen of deze voor- of achteruit moet opschuiven. Alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is! De zon die op haar baan in een hogere versnelling zou moeten gaan of – sterker nog – op haar schreden zou moeten terugkeren? Enkele bijbelvertalingen geven tien ‘treden op de trap’, terwijl andere opteren voor ‘tien graden op de zonnewijzer’.

Resp. NBG, LEI, , WV, TOB, RSV en SV, NBV, NIV, KJV.

Naar aanleiding van deze passage presenteert Jaap van Dorp onder meer een reconstructie van de trappen van Achaz door de Israëlische archeoloog Yigal Yadin. Of komt de onlangs in de Koningsvallei gevonden zonnewijzer uit de 13e eeuw voor onze jaartelling in aanmerking?

J. van Dorp, ‘De zonnewijzer van Achaz in Hoofddorp’, Met Andere Woorden 30,2 (2011), 2-8. Zie ook het artikel ‘Prikklok uit farao’s tijd gevonden’, De Standaard, 21 maart 2013, D8.

Om welke techniek het hier ook gaat, Hizkia verlangt dat de schaduw tien treden/graden ‘terugkeert’ (sjoev), omdat hij een dergelijk bovennatuurlijk gebeuren spectaculairder en dus overtuigender vindt. De woorden ‘schaduw’, ‘tien’ en ‘treden/graden’ komen hier maar liefst vier, vijf en zeven keer voor. De verteller dicht dus aan deze korte schaduwscène een belangrijke functie toe.

Achaz’ schaduw?

In de schaduwscène is sprake van de trap of zonnewijzer ‘van Achaz’. Puur informatief of als hint voor de lezer om terug te koppelen naar Achaz, de vader en voorganger van Hizkia? Het verhaal over Achaz (2 Kon. 16) wordt door de verteller als volgt samengevat: ‘Hij deed niet wat recht was in de ogen van JHWH zijn God, zoals zijn vader David [wel had gedaan]’ (16:2). Zijn slachten en offeren op de hoogten, heuvels en onder elke groene boom (16:3, NBG) zijn voor de Deuteronomistische schrijvers onaanvaardbaar. Met het als offer verbranden van zijn zoon (16:3, NBV) slaat hij echt alles en imiteert hij de gruwelpraktijken van de landvolken van destijds. Achaz steekt door dit alles schril af tegen koning David, die door JHWH wordt bestempeld ‘als een stralende morgenzon die na de regens opkomt aan een wolkeloze hemel en met zijn warmte het jonge groen laat opschieten’ (2 Sam. 23:4, NBV). Achaz lijkt eerder op een zwarte silhouet die zijn schaduw over Juda en Jeruzalem werpt.

Tijdens zijn regering wordt Achaz ‘in het nauw gebracht’ door de gezamenlijke militaire actie van de koningen van Israël en Aram. Dit werkwoord lijkt een echo uit Deuteronomium 28:52 waar het als JHWH’s vloek fungeert voor al wie zich niet aan de Tora houdt. Voor een koning van het volk van JHWH reageert Achaz op een erg ongepaste wijze. In plaats van JHWH’s hulp te vragen doet hij een beroep op Assurs koning Tiglatpileser om hem te ‘verlossen’, en noemt zichzelf daarbij ‘uw dienaar en uw zoon’ (2 Kon. 16:7). Hij schenkt hem enorme hoeveelheden zilver en goud en maakt zelfs zijn opwachting bij hem in Damascus. Daar ziet hij een altaar dat hij in Jeruzalem laat namaken. In de tempel doet hij JHWH’s bronzen altaar het veld ruimen voor ‘dat altaar’. Hij bestijgt de ‘treden’ (!) van het nieuwe altaar en offert erop! Binnen het bestek van deze korte scène (16:1016) valt het woord ‘altaar’ wel tien keer. Het lijkt de verontwaardiging van de verteller te vertolken. Achaz’ religieus-politieke manoeuvres betekenen zowat het einde van Juda’s onafhankelijkheid. Het wordt een vazalstaat van het Assyrische wereldrijk. Ter wille van zijn grootvorst Tiglatpileser brengt hij veel veranderingen aan in JHWH’s tempel. Liever als een kleine vorst overleven, moet hij hebben gedacht, dan het lot van zijn beide collegae te ondergaan: Arams koning dood en Israëls koning gevangen (2 Kon. 16:9; 17:1-6).

Sanheribs schaduw?

In 701 voor de gewone jaartelling loopt de nieuwe Assyrische koning Sanherib heel Juda onder de voet (2 Kon. 18:13-16). Hizkia knipmest voor hem zoals zijn vader Achaz dat ruim twintig jaar eerder voor Tiglatpileser deed. Hizkia zegt in ongeveer gelijke bewoordingen: ‘Ik heb gezondigd. Keer terug, weg van mij. Wat gij mij oplegt, zal ik opbrengen’ (14). Onmiddellijk betaalt hij de loodzware schatting! Het zilver en het goud daarvoor haalt hij – net als Achaz – eerst uit JHWH’s tempel en dan uit zijn eigen paleis. Ter wille van de overweldiger sloopt ook hij een deel van Gods huis. Activeert Hizkia zodoende Achaz’ metaforisch gegenereerde schaduw over Juda en Jeruzalem?

Hizkia’s hoop dat Sanherib hem en Jeruzalem nu verder met rust zal laten blijkt verkeerd. De Assyriër zendt een grote troepenmacht. Een brug te ver voor Hizkia, die in opstand komt en Sanherib niet meer wil dienen (18:7b). Voor Jeruzalems muren probeert een driekoppig Assyrisch gezantschap Hizkia’s drie vertegenwoordigers op de muren tot overgave aan te sporen (18:17-25). De Assyriërs trachten Hizkia – die zich niet laat zien – politiek te intimideren. Met nadruk betogen zij dat hij maar beter op niemand ‘vertrouwt’ (het woord wordt zeven keer gebruikt): niet op Egypte, want Farao’s wagens en ruiters hebben immers geen verhaal tegen Sanheribs tweeduizend paarden en ruiters. Op JHWH vertrouwen heeft ook geen zin omdat die volgens hen een machteloze god is. Hizkia verwijderde immers naar eigen goeddunken diens hoogten en altaren (4 en 22).

‘Dit altaar’ (18:22) duidt hoogstwaarschijnlijk op JHWH’s bronzen altaar dat Achaz voor ‘dat altaar’ à la verwijderde (16:15). De aanwijzende voornaamwoorden suggereren een interessante tegenstelling.

‘De grote koning’ van Assur beweert bovendien dat JHWH hem opdroeg om Juda te verwoesten (25). In het tweede deel van hun toespraak sluiten de gezanten uit dat ook maar iemand Jeruzalem zou kunnen ‘redden’ (ook zeven keer): Hizkia kan dat niet en ook JHWH niet, want de goden van de onderworpen volken konden dat evenmin. En Hizkia? Die laat zich niet zien!

Sterk onder de indruk brengen Hizkia’s vertegenwoordigers met gescheurde kleren verslag uit. Hij schrikt zodanig dat ook hij zijn kleren scheurt en wanhopig de tempel binnengaat. Tegelijk stuurt hij een delegatie naar Jesaja om die tot JHWH te laten bidden. Hizkia schroomt dus om zelf te bidden maar meldt wel met klem dat Sanherib ‘JHWH, de levende God heeft getart’ (19:4)! Vrijwel direct hoort hij via de profeet JHWH’s geruststellende woorden: ‘Wees niet bang’, Sanherib zal naar zijn land “terugkeren” (sjoev) waar “ik hem zal doden” (6-7). JHWH blijkt behoorlijk boos: in plaats van ‘tarten’ gebruikt hij het sterkere ‘lasteren’ of ‘blasfemeren’.

Als Sanheribs gezanten opnieuw voor Jeruzalems muren verschijnen, herhalen zij met klem dat Hizkia voor de ‘redding’ van de stad ten onrechte op zijn God ‘vertrouwt’. Andere goden waren immers ook machteloos (19:11-13)! Vanwege de Assyrische brief ‘gaat Hizkia op’ naar JHWH’s tempel. Dit keer zonder gescheurde kleren en zonder Jesaja’s hulp. Hij gaat voor JHWH staan en bidt zelf (19:14-19). Vastberaden met een dubbele krachtige belijdenis: ‘u alleen bent God’ (15) en ‘u bent de enige God’ (19). Hij preciseert dat JHWH ‘hemel en aarde heeft gemaakt’ (15) terwijl de goden van de door de Assyriërs overwonnen volken toch maar ‘door mensen zijn gemaakt’ (18). Ertussenin formuleert hij heel verontwaardigd zijn klacht: ‘Sanherib heeft de levende God getart’! Hij sluit smekend af met ‘verlos ons zodat alle koninkrijken weten dat u de enige God bent’ (19). Hier dus geen wanhopige maar een kordate Hizkia die weet waarvoor hij staat (17)! JHWH laat Hizkia via Jesaja weten dat hij niet vergeefs heeft gebeden (19:20) en hij bevestigt zijn eerdere toezegging dat Sanherib naar zijn land zal ‘terugkeren’ (sjoev – 19:6-7, 33). Deze heeft immers in zijn hybris JHWH ‘getart’ en ‘gelasterd’ en daarom mag hij Jeruzalem niet binnen (19:33,34). En zo gebeurt het ook (19:36)!

Hizkia’s schaduw

Binnen het Hizkiabedrijf (18-20) besteedt de verteller opmerkelijk veel tekst aan het cruciale veertiende regeringsjaar van Hizkia. Er zijn twee verhalen: de belegering (18:13-19:37) en Hizkia’s ziekte (20:1-11). Het belegeringsverhaal bevat herhaalde Assyrische verbale bedreigingen, waarbij Hizkia zich eerst niet laat zien, dan zijn kleren scheurt en ten slotte bidt. Uiteindelijk komt JHWH met een positief vooruitzicht voor Hizkia en Jeruzalem: bevrijding! In het ziekteverhaal wordt Hizkia opnieuw bedreigd, hij bidt, waarop JHWH genezing en (opnieuw) bevrijding belooft! Dit herhaalde driedelige scenario van dreiging (belegering // ziekte), gebed en bevrijding (terugtrekking // genezing) duidt erop dat de twee verhalen als analoog aan elkaar gelezen kunnen worden. Wat eerst uitgebreid wordt verteld in het belegeringsverhaal, komt beknopt terug in het ziekteverhaal. De hier gesuggereerde relatie wordt door identieke of analoge lexicale en syntactische data danig versterkt:

Hizkia gaat op naar JHWH’s tempel (19:14 // 20:5, 8)

hij verkeert in rouw (19:2 // 20:2)

de dood staat voor de deur (19:3 // 20:2)

hij bidt (19:5 // 20:2) en JHWH hoort (19:20 // 20:5)

JHWH zal Jeruzalem uit de hand van Assur redden (19:34 // 20:6)

hij doet dit om zichzelf en om zijn dienaar David (19:34 // 20:6)

een teken (19:29 // 20:8,9)

terugkeren (19:7, 28 // 20:9, 10, 11)

opgaankomen en gaan-afdalen (18:17 [2x]; 19:28, 32, 33 [2x] // 20:9)

Als deze intratekstuele observaties hout snijden, dan bestaat er een correlatie tussen het respectievelijk ‘terugkeren’ (sjoev) van Sanherib en dat van de schaduw op de trap / zonnewijzer. Dan correspondeert Hizkia’s ziekte met zijn onderwerping aan Assur én met zijn ontbrekend vertrouwen in JHWH. De omslag komt er in beide verhalen bij zijn beroep op JHWH: eerst in rouw via Jesaja en dan in doodsangst met zijn gezicht naar de (tempel?)muur toegewend. Het schaduwverhaal lijkt dus als metafoor te fungeren voor het belegeringsverhaal.

Ter afronding

Hizkia’s verhaal bepaalt zijn lezers bij de nuchtere vaststelling dat, al doe je het in het leven nog zo goed, je je niet aan je eigen schaduw(en) kunt onttrekken. Ervoor wegrennen heeft geen zin, maar hem onder ogen zien helpt om je situatie helder te stellen. Je kunt dan telkens besluiten om de invloed ervan terug te dringen. En waarom niet door… Gods schaduw op te zoeken (Ps. 91:1; 17:8 NBV) en zo te beseffen waar je voor staat.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken