Menu

Premium

Hoofd

schedel, slaap, Golgota

Het hoofd, in het bijzonder de voorzijde, het gelaat, is het meest aansprekende deel van de mens. Zijn gewichtigheid toont zich al door zijn verheven gestalte. Wellicht nog meer valt het op vanwege de primaire communicatieorganen die ermee verbonden zijn: het zien van de ogen, het horen van de oren, het spreken van de mond, het ruiken van de neus, het fronsen van het voorhoofd, de uitdrukkingswijzen van het gezicht. Het hoofd met zijn bewegingen en uitingen verraadt wat de betreffende persoon beleeft en welke emoties bij hem overheersen. Hoe ligt dat in de bijbel? Daar is het niet anders. Herhaaldelijk verschijnt dit lichaamsdeel in overdrachtelijke zin. In de christelijke traditie heeft het nieuwtestamentische spreken over Christus als het hoofd van de gemeente met de daarvan afgeleide betekenissen enorme invloed gekregen, tot op de dag van vandaag.

Grondtekst

Om en nabij 600x komen we het Hebreeuwse woord rosj (Aramees: resj) tegen. De primaire betekenis luidt ‘hoofd’. Van hieruit heeft het een ruimere betekenis gekregen, zoals de tijdsaanduiding ‘begin’ (Ex. 12), het ‘hoofd’ van een groep (Num. 25:4), ‘leider’ van een leger (1 Kron. 12:19-21), ‘heerser’ over het volk (Jes. 7:8-9), cultische ‘leidinggevende’ (2 Kon. 15:18; Neh. 11:17). Soms dient een deel van het hoofd als synoniem van het hoofd, bijvoorbeeld oog (Jes. 29:10) en mond (Spr. 10:6). Nog duidelijker komt dat naar voren in het woord goelgolèt (12x). Het betekent allereerst ‘schedel’ (Richt. 9:53), maar duidt veelal het gehele hoofd aan (1 Kron. 10:9-10) en als zodanig weer de totale persoon (Ex. 38:26; Num. 1). De bekende nieuwtestamentische naam Golgota, ‘schedelplaats’, is verwant met dit Hebreeuwse woord (via de Vulgata spreekt de rooms-katholieke traditie wel van Calvarie). Verwant is het Hebreeuwse qodqod (12x) , ‘haarkrul, vlecht’ (Ps. 68:22) of ‘schedel, de top van het hoofd’ (Jes. 3:17; Jer. 2:16); soms synoniem van hoofd (Gen. 49:26; Deut. 33:16). In de betekenis van ‘slaap’ komt pe’ah voor (Num. 24:17; Jer. 48:45), dat doorgaans ‘zijde, wand’ aanduidt. Het Nieuwe Testament sluit met het gebruik van kefalè (75x), ‘hoofd’, aan bij het Oude Testament. Misschien is er dit verschil: de overdrachtelijke strekking komt in het Nieuwe Testament verhoudingsgewijs nog sterker voor dan de letterlijke.

Letterlijk en concreet

a.Het hoofd is in de bijbel niet de woning vanhet verstand, zoals dat bij ons het geval is. Nee, het hoofd is de bron van het leven. Als wij zeggen ‘Ik heb een hoofd als een zeef’ dan bedoelen we dat we niets kunnen onthouden; als de bijbelse mens dezelfde zin zou uitspreken, zou hij daarmee zeggen dat alle leven uit hem is verdwenen. Wanneer dus iemands hoofd is verminkt, is het leven van die persoon verminkt; wanneer het hoofd van het lichaam wordt gescheiden, treedt de dood in (Gen. 3:15; Mat.14:8, 11).

b.Het hoofd staat veelal voor de totale persoon. Zo doelt het hoofd van Jozef op Jozef als mens (Gen. 49:26). We treffen dat duidelijk aan in de uitdrukking ‘per hoofd’ (Ex. 16:16; 38:26), dat wil zeggen ‘per persoon’. Ook de zegswijze ‘van de voetzool tot de schedel’, dat wil zeggen ‘van top tot teen’, getuigt daarvan; zij geeft het totaal aan. Zo geldt de schoonheid van prins Absalom de totale persoon, en bezetten Jobs zweren zijn gehele lijf (2 Sam. 14:25; Job 2:7).

c.Met het hoofd kan de mens verschillende bewegingen maken, zoals verheffen, laten hangen, buigen, schudden, neerleggen (Ps. 22:8; 27:6; Klaagl. 2:10; Luc. 9:58; 21:28; Joh. 19:30). Dergelijke bewegingen zijn veelal uitgegroeid tot uitdrukkingen vol verbeelding.

Beeldspraak en symboliek

a.Het hoofd symboliseert de levenskracht van iemand. Deze inhoud vinden we meer of minder expliciet terug in het veelkleurige gebruik van dit woord. Het hoofd heeft in de bijbel, bovenal in de apostolische brieven, vaak deze overdrachtelijke betekenis: degene die is aangesteld over een persoon of groep. In de praktijk houdt dat in dat iemand zeggenschap heeft over anderen.

Achter dit gebruik zit de gedachte dat het hoofd de bron van leven is. Wanneer dus iemand is aangesteld tot hoofd in de relationele context draagt hij een grote verantwoordelijkheid tegenover degenen die hem volgen. Dat element van verantwoordelijkheid speelt in de overbekende beeldspraak van het lichaam en het hoofd, waarmee wordt verwezen naar respectievelijk de gemeente en Christus. In de prachtige hymne in de brief aan de gemeente van Kolosse heet Christus het hoofd van de gemeente, het lichaam (1:15-20). Aanvankelijk verwees het lichaam naar de kosmos; de kosmos gold in de Oudheid als een soort lichaam (vgl. Ef. 1:22; Kol. 2:10). Van dit universele lichaam is Christus het hoofd. Wat doet de auteur nu? Hij transponeert dit beeld op de relatie tussen Christus en de gemeente. Daardoor komt die kleine geloofsgemeenschap in Kolosse te staan in universalistisch perspectief. Zij stelt écht iets voor binnen die relatie met haar hoofd, Christus. Als hoofd is Christus voor de gemeente de schenker van leven en de basis van haar bestaan. Een andere brief legt in dit beeld een ander accent, namelijk dat van het hoofd als oorsprong (Ef. 4:15-16). Christus als hoofd verwijst niet zozeer naar zijn machtspositie, maar veel meer naar de bron van leven. Het respecteren van en het opzien naar het hoofd is een kwestie van het Leven willen en durven toelaten. Van hieruit krijgen andere noties inhoud, zoals het hoofd als leider en bestuurder. Steeds geldt de onlosmakelijke band tussen hoofd en lichaam. Het lichaam volgt het hoofd. Zonder het hoofd is het lichaam stuurloos en doelloos. Zoals die twee bij elkaar horen, zo horen Christus en de gemeente bij elkaar. Zonder elkaar ontbreekt de volheid van het bestaan. De band blijft krachtig zolang lichaam en hoofd zich tot elkaar richten zoals bruid en bruidegom dat doen. Zie verder ‘lichaam’, B-d.

b.In dat licht mogen we ook de aansporing aan de gemeente te Efeze lezen: ‘want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is van zijn gemeente’ (5:23). Dit vers maakt deel uit van de zogenaamde huisvoorschriften (5:22-6:9). Deze opsomming van levens- en geloofsgedragingen is een literair genre. Dit genre bevat vermaningen die tot verschillende groeperingen zijn gericht, groeperingen die behoren tot de huishouding in de Oudheid. In onze dagen hebben we het moeilijk met de oproep tot de vrouwen zich te latengezeggen door de mannen. In de antieke wereld lag de verhouding tussen man en vrouw totaal anders. Toch is het goed de diepgang van de uitspraak dat de man het hoofd van de vrouw is, te noemen. De man als hoofd doelt op de man die als voorbeeld voorop gaat op de weg van Tora en Evangelie. De man draagt een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van zijn vrouw. Hij is geroepen hemels leven met haar te delen, zodat zij, met haar eigenheid, uit kan groeien tot haar bestemming. Deze opdracht komt nog sterker naar voren in 1 Korintiërs 11. Daar lezen we deze drieslag: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd van de vrouw is de man, het hoofd van Christus is God (11:3). Christus, de man en God hebben alledrie een hoofd. Christus is het boegbeeld en de voortrekker van de man, de man is het boegbeeld en voortrekker van de vrouw, God is het boegbeeld en voortrekker van Christus. God, Christus, de man – elk is gever van leven dat aan het hoofd ontspruit. De nadruk ligt niet op het heersen van het hoofd, maar op het volgen van het lichaam. En volgen lukt alleen als het hoofd vooroploopt, en de weg waarop het hoofd zich begeeft staat in verbinding met de bron des levens.

c.We zeiden zopas dat het hoofd de vitaliteit van iemand symboliseert. Daar staat tegenover dat het onthoofden of het hoofd verbrijzelen verwijst naar het breken van die vitaliteit. Om te vertellen dat iemands rol is uitgespeeld en de persoon geen ziertje zeggenschap meer heeft, bezigen de bijbelschrijvers het beeld van het gevallen hoofd. Soms worden met het hoofd ook de handen afgehouwen, dat wil zeggen, levenskracht (hoofd) en macht (handen) zijn uitgeschakeld. Opvallend groot is het aantal verhalen van mensen, doorgaans invloedrijke mensen, van wie het hoofd van het lichaam wordt gescheiden. Vooral het boek Samuël vermeldt verschillende onthoofdingsverhalen. Het zijn stuk voor stuk politieke verhalen met de strijd om de macht als inzet. David overwint de Filistijn Goliat en verbeeldt de overwinning door zijn hoofd naar Jeruzalem te brengen, alwaar koning Saul onder de indruk komt van Davids militair optreden (1 Sam. 17:54,57). Nu het hoofd van het boegbeeld der Filistijnen is overwonnen, is de kracht van de Filistijnen gebroken. Israël viert feest, Filistea treurt. Later zal het Filistijnse zwaard Sauls hoofd treffen (31:9; vgl. 2 Sam. 4:5-7; 20:21-22; 2 Kon. 10:7-8; 1Kron. 10:10; Judit 13:6-16). De vertellers maken daarmee duidelijk dat het onthoofde hoofd, in de oorlogsstrijd vaak een letterlijk gegeven, de verloren levenskracht symboliseert. Van deze kracht gaat geen dreiging meer uit. Voor de ene partij betekent dat bevrijding, voor de andere beknelling. Rollen keren daarbij nogal eens om. In zijn danklied over Gods grote daden vermeldt de psalmdichter: ‘U deed mensen over ons hoofd rijden’ (Ps. 66:12). Hij zinspeelt op de onderdrukking van Israël in Egypte. Het beeld van ruiters die over hoofden van mensen rijden wil zeggen, dat deze mensen leven in grote verdrukking.

Nog een verhaal van onthoofding noemen wij: het verhaal van Johannes de Doper. Zijn hoofd wordt op een kwade dag op een schotel binnengebracht in de zaal waar Herodes een feest geeft (Mar. 6:25-28). Dit lugubere ‘spel’ van de koning en de prinses stelt de spanning van de komst van het Koninkrijk Gods scherp aan de orde. Dit gevallen hoofd van de profeet – de tegenstem, de tegenspeler van het hof – zegt zonder woorden: de profetische stem is gebroken, de rol van de profeet is uitgespeeld. De gebeurtenis zegt nog meer. Johannes’ optreden en aanwezigheid heeft steeds naar Jezus verwezen. Johannes is zijn voorganger, wegbereider. Nu ook bij zijn dood. Dit inzicht dat de Komende eenzelfde weg zal gaan, boezemt de lezer angst in en maakt hem uiterst waakzaam.

Minder sterk uitgedrukt maar even vernietigend zijn de spreekwijzen van het verbrijzelde hoofd, de verpletterde schedel, de verteerde slaap en dergelijke. Zo zal het volk Moab vergaan vanwege zijn goddeloosheid, wanneer het goddelijke gericht toeslaat (Jer. 48:45). De profeet bedoelt dat het met Moab is gedaan. Hetzelfde geldt voor de schedel vol schurft of zweren (Deut. 28:35; Jes. 3:17). Wie getroffen wordt met zulk een mismaakte schedel, is een toonbeeld van oneer en dientengevolge heeft die persoon of dat volk zijn aanzien verspeeld.

d.Het zijn niet alleen mensen van wie het hoofd valt. Het eerste ‘hoofd’ dat in de bijbel valt, is dat van een dier. In Gods toespraak tot de slang, na diens verleiding van de vrouw, kondigt Hij de blijvende strijd aan tussen hem en de vrouw. De slang – symbool van het kwaad – en de vrouw -symbool van de mensheid – zullen in die strijd elkaar raken: de kop van de slang en de hiel van de vrouw worden verbrijzeld. Kennelijk kent demacht van het kwaad een einde (Gen. 3:15; zie ook bij ‘voet’, B-h). Vol humor vertelt de schrijver van Samuël dat de god Dagon door de aanwezigheid van de ark, symbool van Gods presentie, van zijn voetstuk valt. Vóór de ark valt hij op zijn gezicht, armen en hoofd afgehouwen (1 Sam. 4:3-4). Ontdaan van alle verhevenheid. Iedereen weet het: Dagon is dood, Dagon is machteloos. Wie buigt er nu voor zo’n god!? De verteller bedoelt te zeggen: slechts één is God, de Heer In dit verband past het de droom van Nebukadnessar over het grote beeld te noemen (Dan. 2:31-42). Het beeld ziet er ontzagwekkend en tevens angstaanjagend uit. Het materiaal waaruit het beeld is opgebouwd is van boven naar beneden: goud, zilver, koper, ijzer en leem. Het belangrijkste deel, het hoofd, is van goud. Het schijnbaar onaantastbare beeld gaat scheuren en wordt verbrijzeld door een losgeraakte steen. De steen verwijst naar de God van hemel en aarde aan wie iedereen ondergeschikt is. De delen van het beeld staan voor aardse heerschappijen; het hoofd staat voor Nebukadnessar, de dromer. Zijn rijk zal vergaan. Na hem komen de andere delen, andere heerschappijen. Ook zij zijn vergankelijk. Alleen de heerschappij van de God van Israël is blijvend. De droom beoogt de koning en allen die macht uitoefenen tot bezinning te brengen.

e.Veelvuldig spreekt de bijbel van dingen die terugkeren op het eigen hoofd. Het gaat om slechte en bloeddorstige daden. Wanneer de ene mens of groep de andere mens of groep geweld aandoet om niet, zal die gewelddadige handeling eens terugkeren op het hoofd van de dader. We spreken wel van de boemerangstijl. Met deze stijl wil de bijbelschrijver waarschuwen en bemoedigen. Waarschuwen: laten daders en potentiële daders tot bezinning komen en zich omkeren! Bemoedigen: laten slachtoffers moed putten uit de ervaring dat het kwaad zichzelf straft, ooit. Zie bijvoorbeeld Richteren 9:57; 1 Samuël 25:39; heel treffend Obadja 15; Psalm 7:17. Zelfs nemen gelovigen, verkerend in nood, de bede in de mond: ‘God, doe hun smaad terugkeren op het eigen hoofd’ (Neh. 3:36[4:4]).

f.In Openbaring spelen hoofden en koppen in de symboliek een grote rol. Het hoofd of de kop verraadt doorgaans en dikwijls pas na aandachtig schouwen wie de gedaante is, wat de figuur voorstelt en wat de omstandigheid van het personage is. We zien onder meer een hoofd dat een kroon draagt, treurt, agressiviteit ten toon spreidt; we zien een hoofd dat verlicht is en getekend (4:4; 10:12; 12:3; 18:19). Hoofd en kop maken deel uit van de verbeelding van macht en machteloosheid, van opgang en ondergang.

g.De bijbel kent diverse uitdrukkingen en gezegden met het hoofd als sleutelwoord. Wie het hoofd verheft, leeft zelfbewust en doelgericht (Ps. 27:6). Wie het hoofd opricht in de richting van God, verwacht het leven van God, vertrouwt op en geeft zich over aan Hem (Ps. 24:7-9; Luc. 21:28). Wie het hoofd met de hand of met stof en as bedekt, treurt om het verlies van een dierbare (2 Sam. 13:19). Wie zijn hoofd schudt, steekt de spot met iemand (Jes. 37:22). Wie zijn hoofd laat hangen of zijn gezicht tegen de grond drukt, verkeert in grote verslagenheid (Klaag. 2:10).

h.De plaatsaanduiding Golgota heeft in de evangeliën, voor zover ons bekend is, geen diepere zin. Wel schuilt er in het gegeven dat Golgota buiten de stad ligt, de gedachte dat Jezus een verstotene is; voor de veroordeelde is er geen plaats in de gemeenschap. De schrijver van de Hebreeënbrief sluit daarbij aan, wanneer hij de gemeente oproept uit te gaan naar Christus buiten de legerplaats (13:12-17). Bij deze oproep zal de auteur vermoedelijk gedacht hebben aan de traditie dat onreinen buiten de legerplaats thuis horen èn aan het verhaal van Mozes die zijn tent buiten opsloeg om God te ontmoeten. Hij bedoelt: wie trouw is aan Christus loopt het gevaar uitgestoten te worden en tegelijkertijd komt de volgeling tot echte Godsontmoeting.

Hoe anders functioneert de naam Golgota in de christelijke traditie. Daar is de naam symbool van Jezus’ kruisiging. Denk aan uitroepen als: Daar is het allemaal gebeurd! Daarheen zullen wij ons wenden voor ons heil! In tal van christelijke liederen is de heuvel Golgota een sleutelwoord in de geloofsbeleving (zie onder meer lied 175 en 836 uit de zangbundel van Joh. de Heer). In sommige stromingen van de christelijke kerk en theologie is het een dierbaar begrip. Soms lijkt het gebruik ervan als schibbolet voor rechtzinnigheid te dienen. Dat op oude wereldkaarten de heuvel Golgota precies in het centrum van de wereld ligt, is veelzeggend. Er is een oude legende die zegt dat Adams graf zich bevindt op Golgota; hier komen de eerste en de tweede Adam bij elkaar.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 23; 24; 27; 68; 75; 76; 94; 110; 138; Gezang 25; 101; 120; 164; 179; 183; 210; 219; 230; 236; 291; 356; 314; 334; 449; 451; Hoop: 56; Liefde: 24; Zingend V: 24.

b.Poëzie:

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Amsterdam 19848, blz. 449: ‘Hersenschors’. Lucebert, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1974, blz. 210: ‘hart, hoofd & hand’. Gabriël Smit, Gedichten, Bilthoven 1975, blz. 76: ‘Alpha en Omega’.

c.Verwerking:

Via bekende beroepsaanduidingen kunnen we het terrein van de hoofd-beeldspraak betreden: hoofdagent, hoofdinspecteur, de vroegere hoofdonderwijzer, hoofd huishoudelijke dienst, hoofdofficier, hoofdbrandmeester, hoofdconducteur of van namen voor locaties: hoofdkwartier, hoofdpostkantoor, hoofdstad, hoofdvestiging. Deze beroepen verwijzen naar leiding, besturen, zeggenschap. De hoofdsymboliek reikt ons uiteenlopende thema’s aan: macht en afhankelijkheid, hoop en vrees, onderdrukking en bevrijding, overgave en verwachting.

Verwijzing

Het woord hoofd heeft raakvlakken met diverse andere woorden. Primaire woorden zijn ‘lichaam‘ en ‘voorhoofd‘. Verder noemen we ‘haar‘, ‘gelaat‘, ‘oog‘ en ‘sluier‘ (hoofddeksel).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken