I C Spiritualiteit – De prediker als Verbi Divini Minister
Onderdeel van: Ontvouwen. Protestantse prediking in de praktijk
In de geschiedenis van het protestantisme is van meet af aan gekozen voor een academisch opgeleide predikant, aan wie de Dienst van Woord en sacramenten door de kerk wordt toevertrouwd. Daartoe wordt zij bevestigd in het ambt van Dienaar des Woords, waarmee de kerk haar roept, zendt en haar de volmacht toevertrouwt om met gezag en in vrijheid Gods Woord te spreken in de gemeente. Zij draagt een geestelijk ambt, met de daarbij behorende belofte, de professio, waarin het ambtsgeheim is verankerd en de uitdrukkelijke belofte nooit geld te zullen aannemen van gemeenteleden voor geestelijke diensten, de zogeheten anti-simonie-verklaring.
Het voorgaande is sterk institutioneel geformuleerd. De kerken van de Reformatie hebben het geestelijke en personale, namelijk de roeping en toewijding van de man of vrouw tot deze dienst, altijd ingebed in het institutionele, in het ambt, de bevestiging en zending door de kerk. Daarmee benadrukken de kerken de betekenis van bovenplaatselijke kerk.
Dit werd nog eens onderstreept door de bevestiging te laten gebeuren door de consulent namens de classis of ring van de regio. En door bij de handoplegging vooral of zelfs uitsluitend naar de bovenplaatselijke kerk te kijken: classis, ring van collega’s. Dit wilde allemaal benadrukken dat het in het ambt van de Dienaar van het Woord gaat om de kerk als geheel waaraan hij/zij werd verbonden. Katholiciteit van de kerk door tijd en plaats heen, apostoliciteit en de handoplegging – die tot op zekere hoogte verwijst naar de apostolische successie – waren de noties die daarin meespeelden. De predikant bevestigt in het ja-woord dat hij/zij geroepen is door de gemeente en daarin door God zelf. De gemeente is de plaatselijke gemeente, maar die is gestalte van en deel van de hele kerk. Dat drukte de regel uit dat de classis de leiding had bij de bevestiging en handoplegging.
Wanneer iemand het ambt opneemt, dan wordt de uitoefening ervan vanzelfsprekend ook mede bepaald door de persoonlijke en professionele kwaliteiten die hij of zij heeft. Persoon, ambt en professie bepalen tezamen de roluitoefening van de predikant. In deze paragraaf zoomen we echter allereerst in op het ambt, dat wil zeggen: op de prediker als verbi divini minister, dienaar van het goddelijk Woord.
De prediker is gezonden om verbindingen te leggen tussen Gods Woord en mensenwoorden. Dat is de kern van het ambt. Als vrijgestelde is de prediker geroepen ‘om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren’.
Kerkorde Protestantse Kerk in Nederland, artikel V, http://www.protestantsekerk.nl/Lists/PKN-Bibliotheek/Kerkorde-en-ordinanties-compleet.pdf.
Dat betekent dat de prediker een mandaat heeft om vanuit, samen met én tegenover de gemeente het Woord van God op te vangen en te laten weerklinken. De gemeente en de predikant zijn geroepen om zich, ieder op eigen wijze, in dienst van het Woord te stellen en zich daardoor te laten gezeggen. Al naar gelang de aard van de situatie, de aan de orde zijnde teksten en de verhouding tussen gemeente en predikant zal de prediker soms de advocaat zijn van het Woord, en dan weer van de hoorders. Steeds zal zij proberen om het gesprek tussen beide op gang te brengen, om bruggen te bouwen, betekenissen te evoceren en vooral trouw en betrouwbaar te luisteren naar God en mensen.
De predikant neemt als dienaar van het goddelijk woord dus een specifieke rol op zich die samenhangt met de bijzondere functie van de prediking op dat moment. Dat kan de rol van leraar zijn, of van pastor, of van mystagoog of nog weer anders. Al die onderscheiden rollen zijn echter een nadere invulling van de centrale rol die de predikant heeft als intermediair of bemiddelaar en tussenpersoon tussen teksten en betekenissen, tussen Woord van God en woord van mensen, en tussen mensen onderling.
Zie hoofdstuk II voor de uitwerking van de verschillende typen van de preek en de daarbij passende rollen van de prediker.
Een ander aspect van het ambt is de representatie van Christus, van God in Christus, om het voluit te zeggen. De gemeente vertrouwt de dienst van het Woord aan de prediker toe, en verleent haar daarmee mandaat om te zeggen wat gezegd moet worden ‘van Godswege’ door de uitleg van de tekst. Dat is de ene kant. Anderzijds is het God die door roeping en ordinatie een mens, man of vrouw, zendt met de volmacht en de belofte Hem te mogen representeren. De dienst van Woord en sacrament is hem of haar toevertrouwd.
Allereerst in de bediening van de sacramenten. Ook de protestantse kerken hebben de bediening van Doop en Eucharistie voorbehouden aan de geordineerde dienaar van het Woord, de predikant. In het spreken van de woorden ‘Dit is Mijn Lichaam’ representeert zij Christus. De historische Christus is als de opgestane Heer present wanneer de dienaar de instellingswoorden spreekt. Dat geldt dus ook voor de prediking. De presentatie van het Woord staat onder de toezegging dat daarin Christus present is. En in die volmacht mag de prediker staan, in het individuele pastoraat bij de biecht, in de liturgie bij schuldbelijdenis en genadeverkondiging, en in de preek. Dat is het sacramentele, anamnetische karakter van de prediking. Maar deze representatie is nooit een geïsoleerd bezit van het ambt, laat staat van de ambtsdrager. Ze is geheel gebonden aan de presentatie van het Woord van Christus, de verkondiging van het evangelie. En ze is gebonden aan de kerk, het Lichaam van Christus, waar twee of drie in zijn naam bijeen zijn. Naar protestants begrip is het niet het ambt als zodanig, dat de schatten uitdeelt die de kerk in beheer heeft, maar de prediker die als verbi divini minister het evangelie presenteert in Woord en sacrament, onder de belofte van de Geest dat hij of zij daarin Christus representeert. Dat wil zeggen: telkens opnieuw, waar het Woord recht verkondigd en de sacramenten op de juiste wijze gevierd worden. Telkens opnieuw verwerkelijkt het Woord zich zelf. Dat is niet een representatie in de vorm van een herhaalde echo maar een nieuwe werkelijkheid die opgeroepen wordt. In de acte van de presentatie wordt dan ook een nieuw verstaan, een nieuwe relatie met God en een nieuwe participatie aan het heil mogelijk.
Wij doen dus enerzijds recht aan de postmoderne filosofische kritiek op een begrip van representatie dat gebaseerd is op een ongecompliceerd realisme en ontologie. Anderzijds houden wij afstand van een postmoderne hermeneutiek waarin de voortgaande interpretatie in feite de plaats inneemt van de presentia realis van de opgestane Christus. Zonder enige vorm van voorgegeven ‘ambtelijke claim’ spreken wij in de preek in de directe rede van de Heer die leeft en regeert, en roepen wij op tot navolging van Christus die leeft, en niet tot navolging van Jezus die geleefd heeft. Zie ook: René van der Rijst, De uitzaaiing van het Woord. Homiletiek in het spoor van Derrida. Zoetermeer: Boekencentrum, 2015, m.n. hoofdstuk 1.
Presentatie vraagt van de predikant als ambtsdrager ook meer dan een functioneel verdedigen van enige waarheid of het uitleggen van de Schriften. Het vraagt om participatie in de beweging van het presentstellen, en dat kan niet anders dan ook vanuit een persoonlijke betrokkenheid. Het betekent dat de predikant ergens voor durft te staan, voor het goddelijk Woord en voor Christus. Het vraagt van hem dat hij tijdig en ontijdig bereid is Christus te representeren door te betuigen, te weerleggen, te verantwoorden, te verkondigen.
Naar I Tim. 4:2.
Wat vraagt dit alles in de eerder beschreven huidige context van de man of vrouw in dit ambt? Het vraagt dat hij of zij het beroep uitoefent in het ambt en de daarmee gegeven vrijheid, volmacht en zending. De predikant moet zelfstandig kunnen denken en oordelen en om kunnen gaan met de bronnen van het christelijk geloof, de Bijbel, de traditie, de talen. Met het oog op de prediking, met het oog op het leergesprek in de gemeente, met het oog op zijn werk als intermediair. Een academische scholing is daarvoor de beste weg, maar nooit een garantie. Bij de roeping van de prediking hoort dat hij of zij het gesprek in die pluriformiteit van onze complexe samenleving moet kunnen voeren en moet helpen voeren. De predikant moet op niveau en gedocumenteerd kunnen participeren.
Daarom blijft het van belang om het beroep uit te oefenen in het kader van het ambt met alles wat daarin meekomt: zending, toevertrouwde volmacht, vrijheid, geheimhouding, toewijding. In lokale geloofsgemeenschappen vormt dit de bedding voor de prediking, in een context van bijvoorbeeld geestelijke zorg is dit besef ook vooral een lijn naar de grondlagen van waaruit men de roeping gestalte geeft in een veelal seculiere omgeving.