‘Ik wil niet maar ik moet’ (Lech Walesa)
Het woord van de Ene geschiedt aan hem en zegt:
al voordat ik je in de moederschoot formeerde wilde ik je kennen, en voordat jij uit de baarmoeder wegtrok heb ik je geheiligd,– heb ik jou gegeven als profeet voor de volkeren! Maar ik zei: ach mijn Heer, Ene, zie ik weet nog niet te spreken,- want ik ben nog maar een jongen.
(…)
Het woord van de Ene geschiedt aan mij een tweede keer, en zegt: wat zie je? En ik zeg: een stomende ketel zie ik, en zijn open kant verschijnt vanuit het noorden!
Jeremia 1: 4–6 en 13 (NB)
Jeremia is een lastige profeet, in verschillende opzichten. Maar soms is dat nodig. Ook nu?
Het is een spannende keuze die het alternatieve leesrooster ons voorlegt voor de veertigdagentijd. Er zal niet vaak uit Jeremia gelezen zijn en zeker niet zes weken op een rij. Mede dankzij het woord ‘jeremiëren’ hangt er een air van zeurprofeet rondom het boek. Dat blijft er dan van je over, na eeuwen. Beslist niet terecht.
De tekstkritische problemen die het profetenboek kent, leg ik hier terzijde. Wij herkennen ons, denk ik, voldoende in de onrust en de chaos van Jeremia’s tijd. Al zijn omstandigheden en oorzaken vandaag anders dan toen – het boek lééft.
Urgent theater
Jeremia wordt in hoofdstuk 1 tamelijk uitgebreid geïntroduceerd. Het is theater. Waarschijnlijk is er nooit een profeet met deze naam, deze gestalte en deze woorden geweest. Het boek is een verzameling Griekse en Hebreeuwse teksten uit verschillende decennia en vermoedelijk van verschillende auteurs.
Alles wordt echter verbonden door een indringende verontrusting om de samenleving van Juda. De mensen dreigen uit elkaar gedreven te worden. Het land dat ze bewonen, wordt een prooi van hen omringende grootmachten.
Het gaat om de zekerheid dat Jeremia zich op de juiste weg bevindt
Jeruzalem wordt verwoest. De tempel zal worden geplunderd. De teksten doen een uiterste poging om de mensen ervan te doordringen hoe urgent dit alles is. Ze roepen hen daarbij op tot een nieuw bestaan.
Uitverkoren?
Jeremia wordt voorgesteld als een jongen uit Anatot, uit het gebied van Benjamin. Hij is weliswaar niet afkomstig uit de stam Benjamin, maar de naam valt wel. Zoals Bethlehem door de evangelist Lucas wordt ingevoegd (2:4), zodat je denkt aan het bijbelwoord dat Bethlehem niet de minste onder de leiders van Juda is (Mi. 5:1), zo wil de regisseur van het stuk zijn publiek – ons – direct doen denken: Anatot?
Was Anatot niet de plaats waar Eli en zijn familie door de Eeuwige vervloekt zijn? En was Benjamin niet de jongste? Hoe kan Jeremia dan profeet worden in de naam van diezelfde Eeuwige? De Eeuwige vindt het blijkbaar ook van belang om dit uit te leggen: ‘Ik had jou al uitverkoren, voordat ik je vormde in de moederschoot.’
Hans Stolp schrijft in een van zijn allereerste esoterische werken dat we hier zouden kunnen zien dat zielen er eerder al waren, vóór ons huidige leven. Hij denkt aan reïncarnatie. Dit gedachtegoed is niet helemaal vreemd aan het jodendom. Geheime kennis is echter niet nodig voor het verstaan van deze (en vergelijkbare) teksten.
Psalm 139 bezingt hoe God de zanger al kende, nog voordat die in de moederschoot werd gevormd. Johannes de Doper verklaart dat Jezus er al eerder was dan hij. Bij deze teksten hoeven we niet te kiezen voor een massieve lezing, alsof we ons moeten voorstellen dat wij er al waren, voordat wij er waren. En alsof er een God is die al van tevoren weet hoe de dingen gaan lopen.
Het gaat om de zekerheid dat – in dit geval – Jeremia zich op de juiste weg bevindt, hoe onwaarschijnlijk dat ook lijkt. Zoals echtparen kunnen zeggen dat ze voor elkaar waren bestemd, zonder daarbij een hele wereld van ‘dingen achter de dingen’ te willen oproepen. Het is een uitdrukking van verwondering. Het is toevallig zo gegaan. Het moest zo zijn.
Soms weet je van jezelf: ik moet dit gaan doen – zelfs als je er geen baat bij hebt. Ook als je er geen zin in hebt. Iemand moet het doen, en die iemand ben jij, net zo toevallig als niet toevallig.
Het Woord gaat op pad
In dit geval is die iemand Jeremia. Verzet, dat in zo veel toonaarden in de bijbelboeken klinkt, helpt niet. Handelende persoon, als je het zo kunt noemen, is in Jeremia 1 het Woord. Onnodig weg-vertaald door de NBV. ‘Het Woord van de Ene geschiedt aan hem,’ vertaalt Pieter Oussoren. En dat is, zoals altijd bij vertalen, eveneens een benadering.
In vers 4 staat: Wajehie dabar JHWH. Een lelijke weergave van het Hebreeuws maar even nodig. Zo hóór je twee keer de naam van de Eeuwige. En daar tussenin het Woord. Het woord dat daad wordt: dabar. Christelijk beschouwd: het woord dat vlees wordt.
Waarom deze omweg? Hierom: het is niet Jeremia zelf die op pad gaat. Het Woord van de Eeuwige gaat op pad. Jeremia wordt daarvan de dienaar. Zodat het Woord uiteindelijk vorm zal krijgen in het handelen van de mensen.
De Eeuwige benadrukt dat nog een keer door het visioen van de amandeltwijg (Jer. 1:11–12). Een woordspel: amandeltwijgje is ook het woord voor ‘waker’. God zelf waakt over zijn woord. Hier heeft NBV21 een speelse oplossing gevonden: ‘Zo zeker als een amandelboom in het voorjaar uitbot, zo zeker laat ik mijn woorden uitkomen.’
Niet Jeremia brengt het verschil, maar het Woord
En nu moet de profeet op pad, om te zeggen dat het verbond dat de koning wil sluiten met Egypte, een helse oorlog zal ontketenen. Jeremia scoort daar geen punten mee. Koning Jojakim verbrandt diens boekrol en doet niet wat hem wordt aangezegd. Toch moet de profeet niet wanhopen, want niet hij brengt het verschil, maar het Woord.
Het rolt nog altijd door de tijd. Het vindt nog steeds een tong waarop het kan klinken. En mensen die het ineens gaan doen: recht, vertrouwen, liefde, ontferming. Wij hebben in onze tijd geen visioenen en horen geen stem van God. Er zijn wel dreigingen die op ons afkomen. Mensen worden middels emoties tegen elkaar uitgespeeld. Er is een aarde die wij niet voldoende verzorgen.
Onze begeerte is groter dan de aarde dragen kan: onze vliegreizen, onze bezittingen, onze hang naar altijd maar meer.
En misschien is onder dit alles de grootste dreiging het neoliberale narratief: dat je vooral goed voor jezelf moet zorgen, dat je voor jezelf moet opkomen ten koste van alles. Er mogen dus zo min mogelijk beperkingen worden opgelegd. Want als het jou lukt aan de top te komen, dan zal dat aan de hele samenleving ten goede komen. Wij zien een hete kookpot op ons af komen. Maar wie durft het te gaan zeggen? We moeten.
Sybrand van Dijk is predikant van de Protestantse Gemeente van Roden-Roderwolde.