Menu

Premium

In de dagen dat de rechters rechter waren

Alternatief bij 7e zondag van Pasen (Ruth 1)

Bijbelwetenschappen

Het boek Ruth oogt idyllisch en romantisch, als een liefdesnovelle tegen een pastorale achtergrond. Er staat echter heel wat meer op het spel. Het verhaal over trouw die leven mogelijk maakt, speelt zich af in de spanningsboog tussen de rechters (Ruth 1,1) en het koningschap van David (Ruth 4,22).

Het gebeurde allemaal toen de rechters rechter waren. Wie het boek Ruth leest na het boek Rechters – zo is het geplaatst in de canon – is vertrouwd met het bijbels-theologische patroon achter het optreden van de rechters. Telkens opnieuw keert het volk zich af van de God die hen uit het slavenland Egypte had bevrijd, om andere goden te dienen. Als zij dan te maken krijgen met onheil, stuurt God een rechter om hen te bevrijden, wat het volk echter niet belet om in slechte gewoonten te hervallen (Re. 2,11-19). ‘Toen de rechters rechter waren’ is narratief een aanduiding van moeilijke tijden, waarin mensen kleur moeten bekennen: hoe staan ze tegenover hun bevrijdende God?

Is God nog koning?

Niet toevallig zal het boek Ruth uiteindelijk verwijzen naar de geboorte van David. Het gezin bestaat uit Efratieten. Micha 5 verwijst naar lang vervlogen tijden – deze periode van de rechters? – om de heerser uit Efrata aan te kondigen die namens God over het volk zal regeren als een herder. In die spanningsboog tussen rechters en koningschap speelt het verhaal zich af, met alle bijbehorende theologische vragen op de achtergrond. Kun je de God die het volk uit Egypte bevrijdt als ‘koning voor eeuwig’ belijden, zoals bijvoorbeeld in Exodus 15,18 – ‘Elimelech’ (1,2.3) betekent ‘mijn God is koning’ – en tegelijkertijd een aardse koning aanstellen? De keuze voor het koningschap als regeringsvorm heeft het gehaald, maar met de nodige reserves (zie bijv. Deut. 17,14-20).

Het boek Ruth speelt zich af tussen rechters en koningen, en kan daarom gelezen worden als een verhaal over de weg met God die zo gegaan wordt dat ze kan uitmonden in de geboorte van de koning naar Gods hart, David.

Van Betlehem naar Moab

Een hongersnood in Betlehem dwingt een man met zijn vrouw en twee zonen tot migratie naar een naburige streek, Moab. Is het niet bijzonder ironisch dat juist in Betlehem, wat ‘broodhuis’ betekent, honger heerst? En dat Elimelech uitgerekend in Moab een toevlucht zoekt, een buurvolk waarmee Israël op gespannen voet leeft? Zo bang zijn de Moabieten voor de Israëlieten bij hun intocht in het land dat ze willen dat Bileam het volk vervloekt (Num. 22). Maar tot hun ontsteltenis verklaart Bileam dat de scepter die over Israël zal oprijzen uiteindelijk Moab zal neerslaan (Num. 24). Volgens Deuteronomium 23,4-7 mag het volk nooit bijdragen tot de voorspoed en het geluk van Moabieten. Dat het hele verhaal zo verloopt dat een Moabitische migrante de voormoeder van David wordt, is een belangrijke en theologisch gekleurde verhaallijn.

Ze bleef over…

Waar het verhaal begint met de vanzelfsprekende patriarchale besluitvorming – een man gaat op weg – verandert de situatie dramatisch wanneer eerst hijzelf en daarna zijn zonen sterven. Naomi blijft achter, eerst met haar zonen (1,3), dan zonder hen (1,5). Helemaal alleen, beroofd van wie haar bestaanszekerheid kan bieden, suggereert de verteller, hoewel de zoons intussen getrouwd zijn met Moabitische vrouwen. Als vrouw van het huishouden besluit ze om om te keren, weg van Moab (1,6), naar Juda (1,7), omdat ze gehoord heeft dat God daar naar het volk heeft omgekeken en het eten geeft.

Keer terug

Op de terugweg dringt Naomi er bij haar schoondochters Orpa en Ruth op aan om met haar zegen naar het huis van hun moeder terug te keren (suggereert dit een matriarchale samenleving, of gewoon dat deze vrouwen geen vader meer hebben?), in de hoop een toekomst te vinden in een nieuw huwelijk. In eerste instantie weigeren de schoondochters. Naomi ziet voor hen echter geen rooskleurige toekomst weggelegd. Een huwelijk kan in haar ogen blijkbaar enkel volgens het zwagerhuwelijk gebeuren: het verplichte huwelijk met een broer van de overleden echtgenoot, om zo een erfgenaam voor de echtgenoot te verwekken. Maar die broer is er niet meer. Op haar leeftijd nog trouwen, een kind krijgen, en op die zoon wachten tot deze volwassen is en een zwagerhuwelijk kan aangaan, is onrealistisch.

In tranen neemt Orpa daarop afscheid, maar Ruth blijft zich aan Naomi vastklampen. Zij verbindt haar identiteit en toekomst helemaal met haar schoonmoeder, met Naomi’s weg, haar verblijfplaats, haar volk, haar God, zelfs tot na Naomi’s dood: haar plaats van overlijden zal ook de hare zijn. Ze zet die woorden kracht bij met een eed in naam van de God van haar schoonmoeder, en maakt zo meteen waar wat ze beweert: uw God is mijn God.

God in het verhaal

Hoe God aanwezig is in het verhaal, komt in Ruth 1 vooral tot uiting vanuit het perspectief van Naomi. Zij hoort hoe God het volk brood geeft (1,6), en wenst haar schoondochters toe dat God hen even goed moge behandelen als zij haar en haar overledenen hebben behandeld (1,8-9). Impliciet is de boodschap dat deze Moabitische vrouwen beter voor haar waren dan God, wiens hand tegen haar is uitgegaan om haar een bitter lot te geven (1,13). Terug in Betlehem wil ze zelfs Mara (bitter) genoemd worden in plaats van Naomi (lieflijk, aangenaam) omdat de Machtige het haar zo bitter heeft gemaakt (1,20). Vol – met man en twee zonen – is ze vertrokken, maar leeg is ze teruggekeerd. God heeft haar vernederd en slecht behandeld.

In deze sombere voorstellingswijze ontbreekt Ruth geheel. De verteller corrigeert: Naomi is teruggekeerd, en Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, keerde van Moab met haar naar Betlehem, waar ze aankwamen bij het begin van de gersteoogst (1,22).

Deze exegese is opgesteld door Ine Van Den Eynde.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken