Menu

Premium

Ingeving

Pinksteren (Ezechiël 11,17-20, Handelingen 2,1-24 en Johannes 14,23-29)

Een naam schiet je te binnen. Een lied, een bijbeltekst, een lang vergeten herinnering. Een oud verlangen naar God, naar schoonheid, waarheid, goedheid. Een idee van wat je te doen staat. Ingevingen zijn iets bijzonders. Je maakt ze niet zelf, ze worden gegeven. En al komen ze vaak van de rommelzolder die ons geheugen is, ze komen ook van buiten. Wie zal zeggen hoe je beschermengel erbij betrokken is, en de heilige Geest?

Wuif ingevingen niet weg. Verdring ze niet met redeneringen. Misschien keren ze nooit terug. Ingevingen zijn geschenken; ze worden je gegeven om er iets mee te doen. En hoger dan alle afzonderlijke ingevingen is God zelf, die in ons wil wonen als de grote Ingeving: de heilige Geest.

Een ander hart, een nieuwe geest

Ergens tussen 597 en 586 voor Christus brengt de Geest de profeet Ezechiël in het land Israël. Daar heerst de gedachte dat degenen die in ballingschap gingen, voorgoed weg zijn. ‘Voortaan runnen wij dit land.’ Daarom moet Ezechiël profeteren: ze zullen terugkeren, en hoe! Met een missie, om het land te ontdoen van afgoden (11,18). Daartoe zullen ze een innerlijke transformatie doormaken. Een versteend hart maakt plaats voor een levend hart en een nieuwe geest (11,19). Eindelijk krijgt de trouw aan God handen en voeten in praktische gehoorzaamheid. Nu wordt het werkelijkheid: zij zijn mijn volk, Ik hun God (11,20).

Vers 19 spreekt, in navolging van de Septuagint, van een ‘ander hart’. De Hebreeuwse tekst spreekt van ‘één hart’ (vgl. NBG51). Het verschil is in het Hebreeuws miniem. Maar waarom zouden we kiezen? Het is beide waar. God geeft een ander hart. En dat hart is één, onverdeeld. Het klopt eensgezind op het ritme van de Geest.

Als kind bad ik altijd om een ‘nieuw hartje’. Het werd ons ingeprent: van nature is de mens dood voor God. Er leeft geen enkel verlangen hemelwaarts in ons. Dat lijkt me geen recht doen aan wat God in de doop gegeven had. Alsof er nog niets gebeurd was tussen God en de kinderziel! Toch bestaat er inderdaad zoiets als een ‘stenen hart’. Het punt is niet dat er dan geen emoties zijn. Het punt is dat dit hart niet ontvankelijk is voor Gods woord, als een verharde weg waar het zaad op valt. Dit hart is voor goddelijke ingevingen even ontvankelijk als een dove dat is voor muziek. ‘Het zegt me allemaal niets.’

Die uitspraak kan het gevolg zijn van nietszeggende prediking, maar er kan ook sprake zijn van een versteend hart. Soms valt er inderdaad geen aanknopingspunt te vinden, en is de enige hoop het werk dat God senkrecht von oben kan doen. Hij kan een begin stellen: zo nieuw, dat je er niet naartoe kunt werken, alleen van uit kunt gaan. Uitgaan van de grote ingeving: ‘Ik zal hun een nieuw hart geven en een nieuwe geest.’ Een compleet nieuwe levensintentie, een richting, een drive naar God. Dat blijkt niet allermeest uit een stortvloed van emoties als wel uit gehoorzaamheid. ‘Ze zullen mijn regels naleven’ (11,20).

Zoals hun door de Geest werd ingegeven

We horen met genoegen het nooit vervelende verhaal van de Geest die alle talen spreekt. Hij geeft vreemde talen te spreken (Hand. 2,4). ‘De Heere gaf te spreken’ (Psalm 68,11 – SV). Hij geeft dat we iets te zeggen hebben dat zo ongehoord is, dat het in elke taal als een vreemde taal klinkt. En toch wordt het verstaan! De biddende gelovigen in Jeruzalem waren ongetwijfeld gepokt en gemazeld in de Schriften. Daarvan maakt de Geest gebruik nu Hij ze aan het improviseren zet. Soms laat God het briefje met aantekeningen verdwijnen om je iets nieuws in te geven. Het ontslaat ons niet van de plicht tot gebed en bijbelstudie. Het ontdoet ons wel van de hoogmoedige kramp van alles in de hand houden. Luister goed naar wat voor taal God je ingeeft.

In herinnering brengen

De evangelist Johannes vertelt meermalen over hoe Jezus iets zegt of doet, terwijl de leerlingen het pas begrijpen wanneer ze het zich later herinneren. ‘Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en alles wat Jezus gezegd had’ (2,22; vgl. 12,7-16, 13,12-19, 14,29 en 16,4-14). Allereerst is de heilige Geest er de garantie van dat het Nieuwe Testament een betrouwbaar getuigenis is.

Het aan zichzelf overgelaten geheugen is immers een notoir onbetrouwbaar ding dat feiten kleurt, verbuigt, weglaat of verzint al naar gelang het past binnen het huidige zelfverstaan. Maar we kunnen de woorden ook op ons heden betrekken. De heilige Geest laat ons armzalige geheugen niet aan zijn lot over. Hij haalt er dingen uit tevoorschijn én geeft een beter begrip. Gebeurtenissen die onbetekenend leken, kunnen cruciaal blijken te zijn (en omgekeerd). Woorden die je ooit dacht te begrijpen, worden nu toegangspoort tot een nieuwe werkelijkheid.

Voorwaarde is wel, dat we ons geheugen niet vullen met onzin of zelfs troep, maar met de dingen van God. Zo wordt ons geheugen het magazijn van waaruit de heilige Geest dingen ingeeft. Je wist het ergens al, maar je verstond het nog niet. Dit proces is nooit af. Hoe ouder je wordt, hoe meer er is om op terug te kijken en om gaandeweg de betekenis van te onderzoeken. Doe je dit louter op eigen geestkracht? Zo mis je de crux. Let op wat de Geest je ingeeft. Hij leert je je leven te verstaan vanuit Hem die ons mens-zijn deelde: Jezus Christus, waarlijk God en waarlijk mens. Hij geeft je dingen in, maar meer nog: de heilige Geest ís zelf de grote Ingeving, het blijvend geschenk waardoor onze geest nooit meer alleen is.

Deze exegese is opgesteld door Wouter van Voorst.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken