Inleiding in de nieuwtestamentische brieven
Inleiding
Van de zevenentwintig geschriften die in het Nieuwe Testament gebundeld zijn, hebben er eenentwintig de vorm van een brief. Verder zijn er twee brieven opgenomen in de Handelingen van de Apostelen en zeven in de Openbaring van Johannes. Reden genoeg dus om nader op de karakteristieke vorm van een brief in te gaan.
Een brief is een handig communicatiemiddel voor mensen die ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn. Door middel van de brief kunnen zij op afstand contact met elkaar onderhouden, elkaar indirect toch persoonlijk ontmoeten. De brief is ook een uitermate flexibel communicatiemiddel, dat op vele terreinen en voor talloze doeleinden inzetbaar is. Dit geldt ook voor de Grieks-Romeinse wereld rond het begin van de gewone jaartelling. Politiek, militaire zaken, handelscontacten, familie- en vriendschapsbanden zorgen voor een gevarieerd en levendig briefverkeer. De correspondenten spreken in allerlei toonaarden zoals: bevelen, verzoeken, waarschuwen, bedreigen, afspreken, inlichten, aanraden, aansporen, troosten, bedanken, eren, uitnodigen, verontschuldigen.
Elke persoonlijke ontmoeting kent twee lastige overgangen: het openen en het weer verbreken van het contact. Standaardformules plaveien gewoonlijk de weg, zoals: ‘Hoe gaat het?’ en ‘Het ga je goed. Tot ziens.’ Ook voor de brief, die het persoonlijke contact vervangt, gaat dit op. Elke brief begint en eindigt met een aantal vaste formules die tegelijk de aard van het contact bepalen. Dat was ook vroeger het geval. Paulus, de voornaamste briefschrijver van het Nieuwe Testament op wie wij ons vooral zullen richten, schrijft aan huisgemeentes die hij als familie in Christus beschouwt, als huisgenoten van het geloof. Paulus correspondeert dus in zekere zin met zijn familie. Daarom is het interessant na te gaan hoe in zijn tijd en omgeving het vaste patroon van een familiebrief er uitzag.
Een vast patroon
De vele brieven tussen familieleden die uit de Grieks-Romeinse wereld bewaard zijn gebleven vertonen vaak het op de volgende pagina weergegeven patroon.
Het begin en het slot van de brieven van Paulus vertonen een vergelijkbaar patroon. Zijn eerste brief aan de Korintiërs vormt in dit opzicht een representatief voorbeeld. Paulus gebruikt een aantal standaardformules die hij in de meeste brieven letterlijk herhaalt (zie volgende pagina).
Vast patroon van de brieven
Brieven tussen familieleden
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zakelijk gedeelte |
|
|
|
|
|
|
|
Brieven van Paulus
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zakelijk gedeelte |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Paulus volgt duidelijk het gewone, vaste patroon van een brief. Hij benut echter de mogelijkheden tot variatie die dit schema biedt om de brief aan te passen aan de aard van de communicatie die hij onderhoudt. Hij schrijft in zijn hoedanigheid van apostel; zijn brieven zijn dus niet strikt persoonlijk van aard, maar hebben een semi-officieel karakter. Hij richt zich tot de afzonderlijke geloofsgemeentes in de diverse steden rond de Middellandse Zee. Zijn brieven zijn gelegenheidsgeschriften, telkens bestemd voor een specifieke groep geadresseerden. Het zijn geen rondzendbrieven, maar het is waarschijnlijk wel de bedoeling dat zij tussen verschillende gemeentes worden uitgewisseld. Zo schrijft hij aan de gelovigen in de stad Kolosse: ‘En wanneer deze brief bij u is voorgelezen, zorg dan dat hij ook in de gemeente van wordt voorgelezen en dat u de brief uit te lezen krijgt’ (Kol. 4:16).
Begin en einde van Paulus’ brieven vertonen dus een geijkte structuur, die overeenkomt met het patroon dat bij brieven uit de Grieks-Romeinse wereld algemeen gangbaar is. Begroeten en afscheid nemen volgen een zelfde ritueel. Wat voor het raam van de brief geldt, gaat voor het lange, zakelijke middendeel niet op. Op dat punt bestaat er nauwelijks overeenkomst tussen Paulus en de andere briefschrijvers uit zijn tijd. Er zijn een aantal standaardformules, die alle briefschrijvers inclusief Paulus gebruiken, zoals: ‘Ik wil dat jullie weten dat ‘Ik doe een beroep op jullie om ‘Wat betreft de Dergelijke formules markeren interne overgangen, maar zijn geen onderdelen van een vaste structuur. de opbouw en de aard van het zakelijke middendeel van Paulus’ brieven in kaart te brengen zijn wij op een andere hulpbron aangewezen.
Gesproken brieven
‘Zijn brieven, zegt men, zijn gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijk optreden is zwak en zijn woorden zijn onbeduidend’ (II Kor. 10:10). Toch staan Paulus’ brieven dicht bij het gesproken woord. Paulus trekt van stad naar stad en spreekt daar telkens luisteraars toe, vaak over dezelfde onderwerpen. Veel van het materiaal dat zijn brieven bevatten zal zijn vorm hebben gekregen in de herhaalde mondelinge voordracht. Paulus hanteert niet zelf de pen, maar hij dicteert zijn brieven en voorziet ze aan het eind van een eigenhandig onderschrift. De schrijver die de brief aan de Romeinen opgenomen heeft kennen wij nog bij naam: ‘Ik, Tertius, die deze brief geschreven heb, groet u in de Heer’ (Rom. 16:22). Van belang is verder nog dat de brieven, die per vriendelijke gelegenheid worden verstuurd, bedoeld zijn om in de betreffende gemeente te worden voorgelezen: ‘Ik bezweer u in de Heer dat u deze brief aan alle broeders laat voorlezen’ (I Tess. 5:27; zie ook Kol. 4:16). De liturgische kleur van de openings-groet, het aansluitende dankgebed en de afscheidsgroet doen denken aan een liturgische bijeenkomst, waarin na de voorlezing van de brief ook de heilige kus wordt uitgewisseld. Paulus’ brieven kunnen dus met recht als ‘gesproken brieven’ worden gekarakteriseerd, weliswaar op schrift gesteld, maar slechts een enkele stap van mondeling taalgebruik verwijderd.
De kunst van de welsprekendheid
De vaardigheid om in het openbaar te spreken, de zogenaamde ars rhetorica, is in de Klassieke Oudheid hoogontwikkeld. Voor een succesvolle maatschappelijke loopbaan ishet absoluut vereist deze kunst tot in de finesses te beheersen. Retorica vormt dan ook de hoofdschotel van het hoger onderwijs. Handboeken op naam van auteurs als Aristoteles, en Quintilianus ondersteunen dit onderwijs. Deze bevatten een heel systeem van regels hoe een redevoering zo doeltreffend mogelijk worden opgezet. In hoeverre Paulus met deze klassieke welsprekendheid vertrouwd is, is moeilijk vast te stellen. In elk geval heeft hij geen klassieke redevoeringen op papier gezet. Maar daarmee is de kous niet af. Paulus beweegt zich in een retorische cultuur en is er in zijn brieven op uit om de toehoorders, die deze horen voorlezen, voor zichzelf en zijn standpunten te winnen. Daarom is de klassieke retorica een waardevol instrument om na te gaan met welke middelen Paulus zijn publiek beweegt de door hem bepleite koers, en geen andere, te volgen. Een aantal elementen uit de klassieke retorica dragen bij om de opbouw en de aard van met name het grote middendeel van Paulus’ brieven te verhelderen.
Drie genres
De klassieke retorica onderscheidt drie soorten redevoeringen, die elk hun eigen plaats hebben in het openbare leven van stad en staat. De voornaamste hiervan is het juridische pleidooi (genus iudiciale). Dit hoort thuis in de rechtszaal en behandelt de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van een bepaalde daad die in het verleden is begaan. Vervolgens is er de politieke redevoering (genus deliberandum). Deze hoort thuis in volksvergadering of parlement, in het Grieks ekklèsia, en bediscussieert de voor- en nadelen van een te volgen politieke of economische koers. Daarnaast onderscheidt men nog de ceremoniële toespraak (genus demonstrativum). Deze hoort thuis bij publieke manifestaties zoals vieringen van overwinningen, herdenkingen, staatsbegrafenissen, waarbij eervol gedrag wordt geprezen en schandelijk gedrag wordt gehekeld.
Paulus’ brieven behoren globaal genomen tot het deliberatieve genre. Hij richt zich gewoonlijk tot een bepaalde gemeenschap van gelovigen, ekklèsia genoemd, en behandelt welke gedragslijn zij dienen te volgen ten aanzien van gelovigen met afwijkende opvattingen of niet-gelovige Joden of ook de pagane samenleving waarvan zij deel uitmaken. Wanneer hij in een dergelijk betoog bepaalde waarden sterk naar voren wil halen schakelt hij over op de verhoogde toon van het demonstratieve genre. Dit is herkenbaar aan een overvloedig gebruik van retorische stijlfiguren, waarvan parallellisme, de aaneenschakeling van zinsdelen van gelijke lengte, het meest in het oog springt. Dergelijke kunststukjes zijn onder andere: de lofrede op de betrouwbaarheid van Gods liefde (Rom. 8:28-39); de paradoxale lofrede op het kruis van Christus als Gods dwaasheid die wijzer is dan de mensen (I Kor. 1:18-31); de lofrede op de liefde die de bijzondere gaven in de schaduw stelt (I Kor. 13); de paradoxale lofrede op de eigen zwakheid die een kracht is (II Kor. 11:16-12:13). Deze staaltjes van welsprekendheid laten duidelijk zien dat Paulus een vakkundig spreker is. Dit geldt trouwens ook voor de auteur van de brief aan de Hebreeën, die verantwoordelijk is voor de lofrede op het geloof, de vaste grond voor wat wij hopen (Heb. 11:1-40).
Opbouw
Een overtuigende redevoering vraagt om een opzet die het publiek op een effectieve manier
in de gewenste richting stuurt. De klassieke retorica kent daarvoor een standaardmodel. Dit ziet er in grote lijnen als volgt uit:
-
Inleiding (exordium) te beginnen dient de spreker zijn toehoorders aandachtig te maken, hun belangstelling te wekken en er voor te zorgen dat zij hem goedgezind zijn.
-
Overzicht van de feiten (narratio) Vervolgens geeft de spreker een bondig, overzichtelijk en geloofwaardig verslag van de feiten die voor de zaak van belang zijn.
-
Bewijsvoering (argumentatio) Dan zet de spreker de argumenten uiteen waarom zijn standpunt in de kwestie die aan de orde is de voorkeur verdient (probatio, confirmatio). Dit gevolgd worden door een weerlegging van de argumenten die de tegenpartij naar voren heeft gebracht (refutatio).
-
Besluit (peroratio)
Tot slot van zijn redevoering vat de spreker de voornaamste argumenten nog eens kort samen (recapitulatio).
Verder doet hij een emotioneel beroep op de luisteraars. Enerzijds roept hij hun medelijden op met zijn eigen persoon en positie (commiseratio). Anderzijds wakkert hij hun verontwaardiging aan jegens zijn opponenten (indignatio).
Dit model moet door de spreker soepel worden toegepast. In de praktijk het zowel worden ingekort als uitgebreid; bepaalde onderdelen kunnen worden weggelaten of juist worden herhaald, nieuwe elementen kunnen worden toegevoegd.
Paulus’ brieven zijn zeker niet strikt volgens dit retorische model opgezet. Het model ons hooguit attent maken op de manier, waarop sommige onderdelen van zijn brieven samenhangen. Het duidelijkste voorbeeld in dezen vormt de brief aan de Galaten. De opzet van deze brief vertoont een opvallende overeenkomst met het zojuist beschreven model. Een emotionele inleiding (Gal. 1:6-12) wordt gevolgd door een overzichtelijke weergave van de feiten uit Paulus’ leven die op de zaak betrekking hebben (Gal. 1:13-2:21). Hierop sluit de bewijsvoering aan die met een aantal retorische vragen wordt geopend en besloten (Gal. 3:1-4:11). Dan volgen nog een emotioneel beroep op het medelijden van de Galaten (Gal. 4:12-20), een in gepersonifieerde vorm gegoten samenvatting (Gal. 4:21-5:6) en een emotioneel beroep op hun verontwaardiging (Gal. 5:7-12). De passage vol aansporingen die dan verschijnt (Gal. 5:13-6:10) signaleert een algemeen probleem: voor dergelijke passages, die vaak in Paulus’ brieven voorkomen, is in het retorische model eigenlijk geen plaats voorzien.
In zijn langere brieven, met name de twee brieven aan de Korintiërs, stelt Paulus in afgeronde passages een reeks uiteenlopende onderwerpen aan de orde. De opbouw van deze passages lijkt een variant van het retorische model. Een inleiding, waarin het thema en de twee of drie voornaamste discussiepunten worden aangegeven, wordt gevolgd door enkele argumentatierondes waarin de afzonderlijke discussiepunten worden uitgewerkt. Een korte samenvatting sluit zo’n betoog af. Een goed voorbeeld van een dergelijke opzet is Paulus’ uiteenzetting over de afgodsoffers (I Kor. 8:1-11:1). Paulus geeft eerst zijn thema
aan: ‘Over de afgodsoffers’ en onderscheidt daarin een sociale en een theologische component (I Kor. 8:1-6). Vervolgens bespreekt hij eerst de sociale en dan de theologische kant van de zaak (respectievelijk I Kor. 8:7-9:27 en 10:1-22). Nadat hij mogelijke tegenwerpingen heeft weerlegd (1 Kor. 10:23-30), besluit hij zijn betoog met een korte samenvatting (I Kor. 10:31-11:1). Het retorische model mag niet worden opgevat als een dwingend voorschrift waaraan de tekst van Paulus ten koste van alles moet voldoen. Als het voorzichtig wordt gehanteerd het een hulpmiddel zijn om te ontdekken hoe Paulus’ betoog als geheel en op onderdelen verloopt.
Drie registers
De retorica wijst er op dat een redenaar drie registers dient te bespelen om de luisteraars in de gewenste richting te sturen. Het gaat daarbij om drie verschillende soorten van beïnvloeding die afwisselend worden aangewend: ethos, pathos en logos.
Ethos betreft het karakter van de spreker. Deze moet zich zo presenteren dat hij betrouwbaar en deskundig overkomt en ook als iemand die het beste met de toehoorders voorheeft. Langs deze weg wordt het gezag van de redevoering versterkt en de acceptatie ervan vergroot. ‘Beginnen wij onszelf nu opnieuw aan te bevelen ?’ (II Kor. 3:1). Paulus maakt veel werk van zijn ethos, vaak aan het begin van zijn brief. Hij beklemtoont dan zijn eenvoud en oprechtheid en zegt dat de geadresseerden trots op hem mogen zijn (II Kor. 1:12-14). De gelovigen in Filippi wijst hij op zijn boeien en vervolgt dan: ‘Ik word naar twee kanten getrokken: ik heb het verlangen heen te gaan en met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste. Maar voor u is het nuttiger dat ik nog blijf leven’ (Filip. 1:12-26). En tegen de Tessalonicenzen merkt hij op dat hij vrij is van onzuivere bedoelingen, bedrog, vleierij, hebzucht en eerzucht. ‘Wij hebben het evangelie van God verkondigd, terwijl wij dag en nacht werkten om niemand van u op kosten te jagen’ (I Tess. 2:1-12).
Pathos betreft de emotie van de toehoorders. De spreker moet de gevoelens van het publiek bespelen om het partij te laten kiezen. Bij oordelen en keuzes speelt naast het verstand ook het hart een belangrijke rol. Beslissingen worden sterk beïnvloed door emotionele factoren. Dit betekent niet dat de spreker zich uitleven in ongecontroleerde gevoelsuitbarstingen. Als geschikte momenten voor gepassioneerde uitlatingen gelden vooral het begin en het einde van het betoog. Emotionele beïnvloeding speelt in de brieven van Paulus een grote rol. Enerzijds probeert hij op die manier het publiek aan zich te binden, zoals in passages die beginnen met: ‘Wij spreken ronduit met u, Korintiërs, ons hart staat wijd open voor u’ (II Kor. 6:11-13; 7:2-4) of met ‘Word zoals ik, want ik ben aan u gelijk geworden, broeders, ik smeek u erom’ (Gal. 4:12-20). Anderzijds gebruikt hij emotionele middelen om hen los te maken van zijn opponenten. Dan klinken insinuaties als: ‘Wie heeft u verhinderd naar de waarheid te blijven luisteren?’ (Gal. 5:7-12); scheldwoorden als: ‘Pas op voor de honden, pas op voor de saboteurs’ (Filip. 3:2) en verwensingen als: ‘Als iemand u een ander evangelie verkondigt dan u ontvangen hebt: hij zij vervloekt’ (Gal. 1:6-9).
Logos betreft de redelijkheid van het betoog. De spreker dient er zorg voor te dragen dat zijn toespraak een verstandige, logische indruk op de toehoorders maakt. Een strikt logische bewijsvoering schiet aan dit doel voorbij. Standpunten dienen aannemelijk te worden gemaakt met een losse, levendige logica die zich bedient van reeksen elkaar ondersteunende argumenten, van voorbeelden en vergelijkingen. De brieven van Paulus bevatten tal van uitvoerige argumentaties over diverse onderwerpen zoals: de relatie tussen Joden en nietJoden in Christus (Rom. 1:16-4:25; 9-11); huwelijk en seksualiteit (I Kor. 7); het deelnemen aan offermaaltijden (I Kor. 8-10); de gaven van de Geest (I Kor. 12-14); de opstanding (I Kor. 15). Dergelijke passages vertonen geen strikte logica, maar de springerige, aansprekende redeneertrant van het mondelinge betoog. Een goed voorbeeld hiervan is Paulus’ uiteenzetting over Christus en de Joodse wet in Galaten 3:1-4:11. Achtereenvolgens bedient hij zich hier van een feit: ‘U hebt de Geest ontvangen’ (Gal. 3:2); een voorbeeld: ‘Neem nu Abraham’ (Gal. 3:6); een vergelijking: ‘Broeders, een voorbeeld uit het dagelijks leven’ (Gal. 3:15); een argument van tijd: ‘Gods testament wordt niet ontkracht door de wet die vierhonderddertig jaar later gekomen is’ (3:17); een theologisch argument: ‘God is één’ (Gal. 3:20); een vergelijking: ‘De wet is onze “pedagoog” geweest’ (Gal. 3,24); een feit: ‘U bent allemaal gedoopt’ (Gal. 3,27); een vergelijking: ‘Zolang de erfgenaam onmondig is verschilt hij in niets van een slaaf’ (Gal. 4:1); een theologisch argument: ‘God heeft zijn Zoon gezonden’ (Gal. 4:4); een metafoor: ‘adoptie’ (Gal. 4:5); een feit: ‘Wij hebben de Geest ontvangen, want wij roepen Abba, Vader’ (Gal. 4:6). Het is een levendig betoog, dat op het gehoor een logische indruk maakt. Dit is voor een belangrijk deel te danken aan de in letterlijke zin ‘huiselijke’ beeldspraak die heel deze passage doortrekt. Een hele reeks vergelijkingen, ontleend aan de normale gang van zaken binnen de familieclan, versterkt de samenhang van het geheel.
Stijlfiguren
Een spreker heeft een groot repertoire aan stijlfiguren tot zijn beschikking. Dit zijn niet alleen maar ornamenten waarmee een redevoering worden opgesierd. Stijlfiguren zijn vooral middelen om de luisteraars te beïnvloeden en ertoe te bewegen de gewenste keuzes te maken. Dit gaat ook voor Paulus op. Hier volgen enkele stijlfiguren die in zijn brieven een belangrijke functie vervullen.
Omschrijving
Paulus veronderstelt in zijn brieven regelmatig dat er opponenten in de geadresseerde gemeentes actief zijn. Hij noemt deze nooit bij hun naam. Dat zou gratis reclame zijn. Stelselmatig verwijst hij naar hen in omschrijvingen, die hen in een kwaad daglicht zetten. Daarbij bedient hij zich van het gangbare retorische arsenaal om vijanden te belasteren en beschimpen. Huichelarij en eigenbelang in de vorm van geldzucht en eerzucht vormen de gebruikelijke aantijgingen. Geheel in deze lijn omschrijft Paulus zijn tegenstanders als ‘mensen die handel drijven met Gods woord’ (II Kor. 2,17); ‘bepaalde lieden die zichzelf aanprijzen’ (II Kor. 10:12,18); ‘schijnapostelen die zich voordoen als apostelen van Christus’ (II Kor. 11:13); ‘lieden die u verontrusten en het evangelie van Christus willen verdraaien’ (Gal. 1:7); ‘lieden die zo graag in menselijk opzicht een goed figuur willen slaan’ (Gal. 6:12). Soms is hij ronduit grof en noemt hij de pleitbezorgers voor de besnijdenis met een harde woordspeling: ‘de versnijdenis’ (Filip. 3:2; zie ook Gal. 5:12). Over de feitelijke opponenten zeggen deze beschimpingen niet veel. Dat zijn waarschijnlijk andersdenkende, maar goedwillende medechristenen. Deze omschrijvingen verraden vooral Paulus’intentie om indruk te maken als een krachtig spreker, die in het strijdperk pal staat voor zijn eer en gezag om zo de geadresseerden voor zich te winnen.
Voorbeelden en vergelijkingen
Voorbeelden verlevendigen een redevoering en verhogen de aantrekkelijkheid. Tegelijk dienen zij ook als argumenten die het betoog versterken. Klassieke redenaars ontlenen hun voorbeelden bij voorkeur aan de geschiedenis of de mythologie en benutten zo de status van het historische precedent. Hun weergave van dergelijke voorvallen stemmen zij zoveel mogelijk af op de actuele kwestie die ter discussie staat. Een merkwaardige fusie tussen verleden en heden is daarvan het resultaat.
Paulus maakt in zijn brieven vaak gebruik van voorbeelden. Hij ontleent ze aan de bijbelse geschiedenis, zoals die in de Thora beschreven staat. Dit geeft aan zijn voorbeelden een goddelijk gezag. Bekende figuren waarmee hij zijn betoog verlevendigt en versterkt zijn: Abraham, de vader van alle gelovigen (Rom. 4; Gal. 3); Adam, tegenbeeld van Christus (Rom. 5:2-21); Israël in de woestijn als waarschuwende voorafbeelding van de kerk in Korinte (I Kor. 10:1-13); Mozes als vertegenwoordiger van het oude verbond, tegenover het nieuwe (II Kor. 3 4-4:6); Sara en Hagar als beeld van de kerk en de synagoge (Gal. 4:21-31). In zijn beschrijving van deze personen en voorvallen uit het verleden buigt ook Paulus ze zoveel mogelijk naar het heden toe. Verleden en heden schuiven zodoende in elkaar. De grote bijbelse voorbeelden dragen bij Paulus de trekken van de eigentijdse geloofsgemeenschap in Christus die hij propageert. Dit wegvallen van de historische afstand bevordert niet de helderheid, maar versterkt wel de overtuigingskracht.
Voor vergelijkingen geldt praktisch hetzelfde als zojuist over voorbeelden is opgemerkt. Vergelijkingen verlevendigen het betoog doordat abstracte gegevens met concrete beelden worden toegelicht. Ook de argumentatie wordt hierdoor op een niet te onderschatten manier ondersteund. De voorbeelden worden in dit geval niet aan de geschiedenis, maar aan de alledaagse werkelijkheid ontleend. Het voor iedereen bekende wordt gebruikt om het onbekende duidelijk en aannemelijk te maken. Ook vergelijkingen worden zoveel mogelijk toegebogen naar de werkelijkheid die zij moeten verhelderen.
Vergelijkingen spelen ook in de brieven van Paulus een voorname rol. Zij worden aan verschillende sectoren van de vertrouwde omgeving ontleend en dienen om het betoog te verduidelijken en te versterken. Het is een bonte stoet: de edele en de wilde olijf, beeld van Israël en de heidenen (Rom. 11:16-24); het lichaam en de ledematen, beeld van de ene geloofsgemeenschap (I Kor. 12:12-30); het zaad en de plant, beeld van de verrijzenis (I Kor. 15:35-44); elementen uit het familierecht zoals testament, erfgenaam, voogden en beheerders, adoptie als beeld voor de relatie tussen Joden en niet-Joden in Christus (Gal. 3:15-4:7); elementen uit het civiele recht zoals burgers, vreemdelingen en bijwoners als beeld van opnieuw de relatie tussen Joden en niet-Joden in Christus (Ef. 2:11-22); trainende atleten als beeld van de inzet van de gelovigen (I Kor. 9:24-27). Ook bij zijn vergelijkingen neemt Paulus de beoogde werkelijkheid zozeer in het toelichtende beeld op, dat hij een zeer levendige, maar soms ook enigszins groteske voorstelling van zaken geeft. Sprekende boomtakken (Rom. 11:19) en bekvechtende lichaamsdelen (I Kor. 12:14-21) getuigen daarvan.
Ironie
Ironie houdt in dat een spreker iets anders zegt dan hij bedoelt, dit om de spot te drijven met het behandelde onderwerp, de toehoorders of zichzelf. Om dit te bereiken vervormt de spreker de werkelijkheid door middel van overdrijving of verkleining tot een karikatuur; ook hij de werkelijkheid omkeren door precies het tegendeel te zeggen van wat hij beoogt. De context, de toon en de mimiek van de spreker moeten er voor zorgen dat de toehoorders de ironie doorzien.
Vooral in de brieven aan de Korintiërs komen ironische passages voor waarin Paulus met de nodige zelfspot de opgeblazen geadresseerden op de hak neemt. Gewoonlijk gaat het om karikaturale overdrijving: ‘U bent blijkbaar al verzadigd, u bent al rijk, u regeert al als koning zonder ons. Ach was het maar waar, dan mochten wij misschien wel delen in uw koningschap ! … Wij worden nog steeds behandeld als het schuim van de aarde, als het uitvaagsel van de maatschappij’ (I Kor. 4:8,13). En over de behandeling die de Korintiërs zich van de kant van de ‘superapostelen’ laten welgevallen sneert Paulus: ‘U die zo verstandig bent, verdraagt graag de dwaasheid van anderen. U verdraagt het immers dat men u tiranniseert, dat men u uitzuigt en beet neemt, dat men u hooghartig behandelt en in het gezicht slaat. Tot mijn schande moet ik bekennen: wij zijn hiervoor te zwak geweest’ (II Kor. 11:19-21). Ironie op schrift, zonder waarschuwende stembuiging en mimiek, is verraderlijk. Vermoedelijk komen bij Paulus veel ironische uitspraken voor die door latere lezers niet meer als zodanig worden herkend. Misverstanden zijn het gevolg. Zo noemt Paulus in zijn betoog over de afgodsoffers ‘die volmacht van jullie’ (I Kor. 8:9). Meestal neemt men aan dat hij hiermee principieel het recht van de Korintiërs erkent om aan offermaaltijden deel te nemen. In feite is het een afwijzing waarmee hij zich van dit zogenaamde recht distantieert.
Anderssoortige middelen
Klassieke pleiters schrikken er niet voor terug om aan het slot van hun betoog voorwerpen of personen te laten zien met een hoog emotioneel gehalte zoals het mes waarmee de moord is gepleegd, de bebloede kleding van het slachtoffer of ook diens hulpeloze kleine kinderen. Een beroemd voorbeeld dat de ronde doet betreft een advocaat die een hooggeplaatste staatsman tegen landverraad verdedigde. Nadat de advocaat hoog had opgegeven van alle wapenfeiten die zijn cliënt ten dienste van het vaderland had verricht, liep hij op hem toe, trok zijn kleed open zodat de littekens op zijn bovenlijf voor iedereen goed te zien waren en riep toen uit: ‘Ik zwijg, zijn lichaam spreekt.’ Dit werpt licht op de aansporing waarmee Paulus de brief aan de Galaten direct voor de zegenwens besluit: ‘Laat voortaan niemand het mij lastig maken, want ik draag de littekens van Jezus in mijn lichaam’ (Gal. 6:17). Vermoedelijk bootst Paulus deze geste op papier na. In een rechtstreekse toespraak zou hij op dit moment zijn littekens hebben laten zien om zo zijn gezag te laten gelden en aan alle verdere tegenspraak een eind te maken.
Een groeiende verzameling
Een van de opdrachten waarmee studenten zich oefenden in de welsprekendheid bestond in het schrijven van een redevoering, die een bekend persoon uit het verleden bij een bepaalde gelegenheid zou hebben kunnen uitspreken. Op deze manier leerden zij zich in verschillende karakters te verplaatsen, diverse stijlvormen te hanteren en ook concreet engeloofwaardig in te spelen op een fictieve situatie. Geschiedschrijvers gebruiken deze vaardigheden om door middel van talrijke redevoeringen hun verhaal te verlevendigen en de gebeurtenissen op hun manier te interpreteren. Ook nemen zij brieven en andere documenten op die zij dikwijls zelf in de gepaste stijl hebben vervaardigd. Andere auteurs schrijven briefromans om het publiek te amuseren. Aanhangers van een filosofische school schrijven soms een aantal brieven, waarin zij hun leidsman zijn ideeën laten uiteenzetten ten dienste van de propaganda. Gezien de grote vaardigheid van de auteurs en de lange tijd die sindsdien is verlopen zijn deze brieven heden ten dage vaak nauwelijks van echt te onderscheiden.
Deze achtergrond doet vermoeden dat ook Lucas, de auteur van de Handelingen van de Apostelen, een dergelijke scholing heeft gehad. De vele redevoeringen die hij vooral Petrus en Paulus in de mond legt zijn wat stijl betreft aan de verschillende gelegenheden aangepast. In zijn werk heeft hij ook twee brieven opgenomen. De brief waarin de apostelen en oudsten in Jeruzalem de besluiten van hun overleg meedelen aan de kerk van Antiochië (Hand. 15:23-29) heeft hij zelf minstens in deze vorm gegoten. Het ambtelijk schrijven waarmee de Romeinse legeroverste Claudius Lysias Paulus als gevangene naar gouverneur Felix in Caesarea stuurt is geheel aan Lucas’ eigen inlevingsvermogen en stijlvaardigheid ontsproten (Hand. 23:26-30).
Onder de veertien brieven die nu op naam van Paulus staan zijn er vermoedelijk meerdere die binnen een soort Paulus-school zijn geschreven. Vooral van de twee brieven aan Timoteüs en de brief aan Titus wordt vaak aangenomen dat zij het werk zijn van een latere auteur die op deze manier de boodschap van de grote Paulus wilde bewaren en propageren. Hij heeft zich goed in de relatie tussen Paulus en zijn leerlingen Timoteüs en Titus ingeleefd. Ook weet hij de fictieve situatie heel concreet te maken door het vermelden van treffende bijzonderheden als een vergeten mantel en boeken (II Tim. 4:13) en van eigennamen als Loïs en Eunike, respectievelijk de grootmoeder en de moeder van Timoteüs (II Tim. 1:5). ‘Want wat mij betreft, mijn bloed wordt weldra geplengd, het uur van mijn heengaan is nabij’ (II Tim. 4:6). De auteur formuleert in deze brieven Paulus’ nalatenschap.
Naast de brieven op naam van Paulus bevat het Nieuwe Testament zeven brieven die niet zijn naam dragen. De meeste hiervan zijn rondzendbrieven die voor alle gemeentes zijn bestemd. Zij dragen namen van historische figuren als Jakobus, Petrus, Johannes en Judas. Ook deze brieven zijn vermoedelijk het werk van geschoolde, christelijke auteurs die het onderricht van hun gezaghebbende voorgangers in deze vorm wilden voortzetten en verder uitdragen. Typerend voor deze groep is de tweede brief van Petrus. Als afzender vermeldt de auteur de oude naam: ‘Simon Petrus’. Hij inspireert zich op de brief van Judas, die zichzelf weer als broer van Jakobus aandient (Judas 1). Met de woorden: ‘Geliefden, dit is nu al de tweede brief die ik u schrijf. In mijn brieven probeer ik door uw geheugen op te frissen u tot het juiste inzicht te brengen’ (II Petr. 3:1) verwijst hij naar de eerste brief van Petrus. Ook de brieven van Paulus vermeldt hij: ‘In deze geest heeft ook onze geliefde broeder Paulus u geschreven met de hem verleende wijsheid. Hetzelfde doet hij in alle brieven waarin hij hierover spreekt’ (II Petr. 3:15-16). Brieven, bij uitstek communicatiemiddel op afstand, zijn voor deze auteur een vorm van geloofsonderricht geworden. Ook deze zeven algemene brieven zijn zeer retorisch van aard. Judas bijvoorbeeld tekent zijn opponenten met de volgende beelden: ‘Wolken zijn het, door de wind voorbijgejaagd, die geen regengeven; bomen zonder vruchten in de herfst, tweemaal gestorven, ontworteld; woeste golven van de zee, die hun eigen schande opschuimen; dwaalsterren, voor wie het diepste duister is weggelegd voor eeuwig’ (Judas 12-13). De auteur van de tweede brief van Petrus besluit zijn polemiek tegen de dwaalleraars geheel in stijl aldus: ‘In hen is het spreekwoord bewaarheid: Een hond keert terug naar zijn eigen braaksel en een schoongewassen zeug naar de modderpoel’ (II Petr. 2:22).
De Openbaring van Johannes is zeker geen brief, maar wordt door het opschrift aan het begin en de zegen aan het slot wel als zodanig aangediend. Dit boek bevat bovendien zeven brieven gericht aan de gemeenten in zeven steden, alle gelegen in Klein-Azië (Op. 2-3). Het vaste schema waarin de auteur zijn zevenvoudige profetische boodschap vertolkt heeft wat vorm en inhoud betreft vrijwel niets meer van een werkelijke brief. De primaire functie van een brief om op afstand persoonlijk contact te onderhouden is praktisch weggevallen.
De collectie brieven in het Nieuwe Testament is gestoeld op het getal zeven. Hij omvat twee maal zeven brieven op naam van Paulus; zeven algemene brieven en zeven brieven aan zeven gemeentes. Dit getal symboliseert de plaats die de brief in christelijke kringen uiteindelijk gaat innemen. Binnen de christelijke kerk wordt de brief een algemeen gangbare vorm van geloofscommunicatie, met een algemene inhoud en bestemd voor een algemeen christelijk publiek.