Menu

Premium

Is dit het einde?

10e zondag van de herfst (Maleachi 3,19-24 en Lucas 21,5-19)

Bijbelwetenschappen

Op gezette tijden steekt ze soms onbedaarlijk de kop op: de neiging (of is het een dwangmatige behoefte?) te speculeren over het aanstaande einde van alles, liefst met dag en datum erbij. De beoefenaars van het genre zien overal aanduidingen en bewijzen van een naderende finale. Er zijn er zelfs die reikhalzend ernaar uitzien en eventueel een handje zouden willen helpen. Is Jezus ook door dat ‘virus’ aangestoken? De synoptici zetten hem nét een slagje nuchterder neer.

Kennelijk is Jezus, net als veel tijdgenoten, gefascineerd door het ‘einde van alles’. De evangelisten Matteüs (24), Marcus (13) en Lucas (21) nemen tenminste alle drie een versie van deze rede op in hun verslag van Jezus’ leven. En zij waren op hun beurt de eersten niet: Daniël schetste niet eens zo lang vóór hen al het perspectief van een ultieme verwoesting, een gruwel (Dan. 12,11), een ‘vleugel van gruwelen (…) een verwoester (…) tot aan de voleinding toe’ (9,27 – NBG51).

Dag des Heren

Maleachi schildert een ‘dag des Heren, die komen zal, brandend als een oven’ (4,1 – NBG51), een dag waarop het onderscheid zichtbaar zal zijn tussen wie de Heer dient en wie niet (3,18).

En Sefanja (zesde eeuw v.Chr.), ook één van de twaalf zogeheten ‘kleine profeten’ – vermoedelijk gebundeld in de vierde of derde eeuw v.Chr. – geeft ‘de dag des Heren’ een centrale plaats in zijn boekje. De Heer heeft een offermaal bereid en Hij heeft zijn genodigden geheiligd. Daar kan/zal de geschiedenis op uitlopen.

Maar Hij zal ook alles van de aardbodem wegvagen, ‘mens en dier (…) het gevogelte des hemels en de vissen der zee (…);’ ja, Hij zal de mensen van de aardbodem uitroeien (Sef. 1,3). Die dag is nabij, nabij en hij nadert haastig. Die dag is een dag van verbolgenheid, een dag van benauwdheid en angst, een dag van vernieling en vernietiging, van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis, van bazuingeschal en van krijgsgeschreeuw (1,15-16a). Aan die Sefanjatekst hebben we het oeroude Dies Irae te danken, in de Vulgaat: ‘Dies irae, dies illa, dies tribulationis et angustiæ, dies calamitatis et miseriæ, dies tenebrarum et caliginis, dies nebulae et turbinis, dies tubae et clangoris.

Maar het kan nog goed aflopen, als je tot jezelf komt en tot inkeer: ‘Verootmoedig je voordat het gericht komt’. Keer om – dat is een verschil met de evangelieteksten: Sefanja (1,14-2,3) predikt een laatste kans, het Nieuwe Testament een Laatste Oordeel.

In het heiligdom

Matteüs schrijft: ‘Jezus ging de tempel uit en vertrok’ (24,1). Bij Marcus heet het: ‘En toen Hij uit de tempel ging’ (13,1). Lucas suggereert op zijn beurt dat de scène zich in of heel dicht bij het heiligdom afspeelt, een gebouw dat kennelijk uitbundig versierd is – de eredienst mag immers wat kosten. Fraaie stenen, en (Gr.:) anathèmata (21,5), anathema’s: letterlijk ‘wijgeschenken’ of ‘monumenten’, later ook ‘vervloekingen’. Gedenkstenen misschien, naar analogie van de plaquettes die je in kerken in het Verenigd Koninkrijk nogal eens aantreft. Maar de scène speelt zich dus af in het hart van geloof en liturgie; dáár houdt Jezus zijn laatste rede op-vrije-voeten.

Terzijde: wie daar schik in heeft, legge de synoptici eens naast elkaar. Lucas heeft de minste woorden nodig voor zijn schildering van de aanstaande ontreddering. Overigens kan hij niet zonder een mooie Griekse alliteratie als hij zijn teisterend tohoewabohoe schetst: limoi kai lomoi (21,11).1

Rede over de ‘laatste dingen’

In het hart van de liturgie gaat het dus over de ‘laatste dingen’. Het is de vraag of het op die plaats daarover zou moeten gaan. Overigens blijken die laatste dingen niet voortijdig geproclameerd te moeten worden: wat het laatste lijkt, is dat nog niet. Er volgt meer. Ze blijken zelfs het begin van het einde niet te zijn, eerder een einde van het begin. Maar het zal wel een naargeestig gedoe zijn: de ondergang van alles wat is, hemel en aarde, zon, maan en sterren. Wat vaststond wankelt, wat zeker leek gaat onderuit. De bestaande orde gaat onder groot geraas ten onder. Het vast verloop der natuurlijke orde is niet meer, dag en nacht zijn niet meer wat ze waren, de sterren vallen van de hemel, de maan schijnt niet meer, ieder houvast verdwijnt.

Lucas houdt het wel wat kleiner dan zijn collega’s. Wat Lucas met zijn naaste collega’s gemeen heeft: hij meent dat een en ander op het punt van gebeuren staat – daar heb je die vermaledijde Naherwartung weer. Lucas en Marcus menen dat het allemaal ‘nabij’ (Gr.: eggus) is, uiterst nabij. Lucas meent dat ‘de tijd rap nadert’ (Gr.: ho kairos èggiken – 21,8). In elk geval blijft ook van het prachtige heiligdom geen steen op de andere (vgl. Joh. 2,19-21): uitgerekend de eredienst blijkt het eerste slachtoffer te worden (Luc. 21,6).

Ze zullen hun handen op je werpen

Zo plastisch staat het er in 21,12: ‘ze zullen hun handen op je werpen’ (Gr.: epibalousin eph’ humas tas cheiras). De volgelingen zullen vervolgd worden en overgeleverd aan synagoges en politieposten, huizen van bewaring. Dat was al gauw het geval: Petrus en Johannes werden gegrepen, ze moesten zich verantwoorden voor hun verkondiging (Hand. 4,2vv.). In Handelingen 5,17vv. wordt het hele apostelcollege gevangengezet en gegeseld (5,40). Niet veel later is er de vervolging van de gemeente in Jeruzalem (8,1).

Tja. Bedenk daarbij, dat de synagoge nooit heeft geprobeerd het christendom om te brengen. Het was omgekeerd het christelijk Avondland dat er bijna in slaagde de synagoge uit te roeien. Interne twisten binnen de Kerk hebben meer mensen het leven gekost dan externe vervolgingen!

Deze exegese is opgesteld door Gerben Westra.

  1. Voor een goede vertaling met verhelderende aantekeningen, zie: Ben Hemelsoet, Dirk Monshouwer, Lucas lezen naar de gewoonte van Pasen, Zoetermeer 1997, 232vv. ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken