Isaak én Ismaël
Bij Genesis 21,1-21
In dit hoofdstuk krijgen we twee verhalen te horen, die op het eerste gezicht slechts een tegenstelling lijken te vormen. In vers 1-8 krijgen we datgene te horen waar we al erg lang op wachtten, namelijk de geboorte van Isaak uit Sara. Vervolgens wordt in vers 9-21 verteld hoe Hagar en Ismaël worden weggezonden.
In het eerste verhaal kan er oprecht worden gelachen (21,6), want eindelijk baart Sara de zoon die JHWH God eerder had aangekondigd (17,15-16 en 18,9-10). Ook toen werd er gelachen, eerst door Abraham (17,17) en vervolgens door Sara (18,12-15). Beiden lachten toen uit ongeloof, omdat ze gezien hun hoge leeftijd de geboorte voor onmogelijk hielden. JHWH beantwoordde dat ongeloof met de vraag ‘Is er enig woord voor JHWH te wonderbaar?’ (18,14) en laat nu blijken, dat het antwoord ondubbelzinnig ‘nee’ moet luiden. Sterker nog, JHWH openbaart zijn goddelijke aanwezigheid bij uitstek door te doen wat menselijkerwijs gesproken onmogelijk is: Sara baart Abraham een zoon in hun beider ouderdom.
Lachen om de trouw van JHWH
De naam van de zoon luidt dan ook Isaak, ‘men lacht’ (17,19.21; 21,3.4.5.8) en de hoorder van het verhaal moet meelachen om de al te menselijke twijfel aan het woord van JHWH, die dat ongeloof doorbreekt door trouw te blijven aan zijn belofte. De uitspraak ‘In hem zullen alle geslachten gezegend worden’ krijgt zodoende een vérstrekkende betekenis: als uit deze wonderbaarlijke geboorte blijkt dat geen woord van JHWH te wonderbaar is, dan is Hij in staat om elk mens die geen uitkomst of toekomst meer ziet nieuw leven te geven.
Het lachen vergaat
Direct na het gelach om de wonderbaarlijke geboorte en het feestmaal bij het spenen van het kind, betrekt de lucht. Sara ziet dat Ismaël, die hier direct als de zoon van ‘Hagar, de Egyptische’ wordt opgevoerd, lacht (21,9). Wat houdt dit lachen precies in, dat Sara zo heftig reageert? In het vervolg op de voorgaande hoofdstukken kan het om ongeloof van Ismaël in de macht van JHWH gaan. Maar dat zou Sara gezien haar eigen eerdere ongeloof toch moeten kunnen billijken? Of betekent het dat Ismaël ‘uitlacht’? En wie anders zou het object kunnen zijn dan zijn kleine broertje Isaak? Dan wordt Sara’s reactie al begrijpelijker. Na dit lachen van Ismaël wordt er in Genesis nog maar één keer gelachen, en wel in 26,8. Daar ziet Abimelech, koning van de Filistijnen, dat Isaak lacht met Rebecca, en hij maakt daaruit op dat ze onmogelijk – zoals Isaak beweerd had – broer en zus kunnen zijn. Als deze seksuele connotatie meespeelt in het lachen van Ismaël – wat dat verder dan ook precies inhoudt – dan is Sara’s reactie misschien beter te begrijpen.
Wat zal er worden van Ismaël?
Ismaël werd geboren toen Abraham 86 jaar was (16,16) en was dus 13 of 14 jaar toen Isaak werd geboren. Als hij in dit verhaal voor Sara ‘de zoon van Hagar, de Egyptische’ is en direct daarna ‘de zoon van de slavin’ (21,9.10), dan is het duidelijk dat zijn positie omstreden is en hij slechts de inzet van de strijd tussen de vrouwen om de erfenis van de vader is. Vader Abraham lijkt niet te kunnen kiezen. Zijn dubbelzinnigheid komt het duidelijkst tot uiting als Sara’s voorstel om de slavin en haar zoon weg te sturen, boos is in zijn ogen ‘wegens zijn zoon’ (21,11). Welke zoon wordt hier nu bedoeld? Als het Ismaël is, waarom wordt dan zijn naam nu juist hier niet genoemd? Ja, waarom klinkt zijn naam in dit hele verhaal niet? Het antwoord op deze vraag en de oplossing voor de gewetensnood van Abraham omtrent zijn zoon komt van God zelf. Hij spreek direct over Ismaël als ‘de jongen’, zoals hij ook aan het einde van het verhaal genoemd wordt (zesmaal in 21,12.17-20). Hij is dan niet zozeer ‘zoon’, dat wil zeggen: iemand die zijn identiteit ontleent aan zijn vader of moeder en daarmee speelbal kan zijn in hun machtsstrijd (zesmaal in 21,8-13). En hij is ook niet meer ‘kind’, kwetsbaar, onmondig en afhankelijk (driemaal in 21,14-16). En dan uiteindelijk klinkt op een verborgen manier tóch zijn naam (21,17): ‘God hoort de stem van de jongen, daar waar hij is.’ ‘God hoort’ – in het Hebreeuws: Jisjma‘’ el, Ismaël. Zoals in 16,1-14 God ziet naar Hagar als zij zwanger is weggevlucht van Abraham en Sara, zo hoort Hij nu naar de jongen als die na de verdrijving het leven dreigt te verliezen.
Grenzeloze trouw
Hoe lees je nu de belofte van God aangaande Ismaël? In de meeste vertalingen wordt een tegenstelling aangebracht tussen de belofte aan hem en die aan Isaak door het voegwoordje ‘maar’. Zo zegt God in 17,20-21 van Ismaël, dat Hij hem twaalf vorsten zal laten verwekken, ‘maar mijn verbond [zal Ik] gestand doen met Isaak’. In 21,12-13 is de volgorde andersom: ‘In Isaak wordt jouw [Abrahams] zaad geroepen, maar ook de zoon van de slavin zal Ik tot een volk stellen.’ Is die tegenstelling – en daarmee de suggestie dat de nakomelingen van Ismaël en Isaak tegenover elkaar zullen staan – terecht? Als het lachen in Genesis allereerst de reactie van de mens is op het handelen van JHWH, die ‘bij machte is meer dan overvloedig te doen boven al wat wij vragen of denken’ (Ef. 3,20-21), hoe zou die bevrijding dan volkeren van elkaar gescheiden kunnen houden? Het verbond met Isaak heeft de zegen over zijn broeder Ismaël niet als tegenstelling, maar als complement.
Juist vandaag viert de kerk volgens de katholieke traditie na de feestdag van Allerheiligen de gedachtenis van de overledenen. Zij lacht erom, dat JHWH God in Jezus zelfs de uiterste grens van het menselijke leven overwonnen heeft en dat allen die geloven delen in zijn grenzeloze trouw.