Jaloezie
Bij Numeri 11,24-29 en Marcus 9,38-50
De leerlingen vonden het pijnlijk, de les die Jezus hun zo overduidelijk leerde. De zinsnede ‘ontvangen in mijn naam’ (Marcus 9,37 – evangelie van vorige zondag) bracht een van hen, Johannes, op een idee. Misschien vond hij het tevens een mooie gelegenheid om het gesprek op een ander onderwerp te brengen. De voorafgaande woorden en de confrontatie met het kind lieten aan duidelijkheid niets te wensen over en legden een zwaar accent op Jezus’ zelfverloochening en opofferingsgezindheid.
Dan leidt Johannes de aandacht af door te vertellen dat hij iemand die geen volgeling van Jezus is, in de naam van Jezus onreine geesten en demonen heeft zien uitdrijven. Zo kort na het verhaal van de leerlingen die er niet in slaagden een jongen te genezen van zijn epilepsie en zijn kwelgeest (Marcus 9,14-29) is dat opnieuw pijnlijk. De onbekende die niet tot de kring van Jezus en zijn leerlingen behoort, blijkt tot meer in staat dan Jezus’ eigen vrienden!
Zeventig oudsten
Maar Jezus kent de Wet van Mozes. Daarin staat te lezen hoe het volk na het Paasfeest (Numeri 9) onder Mozes’ leiding verder trekt met God. Het moet weer naar het gewone leven terug. Dan gaat het erom of het volk in dat gewone leven iets meeneemt van het heil dat het tijdens de feesten heeft beleefd. Daarom zijn er de trompetten om het volk te verzamelen (Numeri 10,1-10). In de middeleeuwse kunst worden die de attributen die de opstanding van de doden begeleiden. Op weg naar de voleinding moet Israël ook de volkeren verzamelen. Zo wordt in Numeri 10,29-32 vermeld hoe Mozes de zoon van de Midjanitische sjeik Reuël (Jetro), Chobab, uitnodigt om mee te gaan naar het Beloofde Land. Ook uit het vijandige gebied komen vrienden van God die meereizen. Het volk is echter aan al die nieuwigheid niet toe en slaat aan het morren (Numeri 11,1vv.). Een lange, schrijnende klacht wordt gehoord. Mozes’ bedoelingen worden in twijfel getrokken. Het oude Egypte wordt geïdealiseerd: ‘Wij denken terug aan de vis, die we in Egypte gratis kregen, aan de komkommers, de uien en de knoflook’ (Numeri 11,5). Om het volk te genezen van de hardleersheid en het terugverlangen naar Egypte stelt Mozes zeventig helpers aan.
Plus twee
In de tent van de samenkomst wordt gebeden en een deel van de Geest van Mozes wordt gegeven aan de zeventig oudsten die met hem naar de tent waren gegaan. De mannen die de Geest ontvangen beginnen te ‘profeteren’. Nee, dat is niet ‘in talen spreken’ of iets anders geëxalteerds, maar: spreken vanuit de Geest die hen bezielde. Daarop worden ook in het profane kamp plots twee mannen die niet bij de officiële geestesoverdracht bij de ‘kerktent’ waren, door diezelfde Geest gegrepen. Hun namen scheppen vertrouwen: Eldad betekent ‘houdt van God’ en Medad ‘liefde’. Het geestfenomeen in het profane kamp, dat met het verwachtingspatroon van de goegemeente niet kadert, veroorzaakt opschudding. Een jonge knaap ijlt naar Mozes en brengt hem op de hoogte van het gebeuren. De ijverige leerling Jozua is ongerust als blijkt dat de Geest waait waarheen Zij/Hij wil (vgl. Johannes 3,8) en dringt aan op een verbod. Maar Mozes zelf weet dat God groter is dan ons hart en zegt: ‘Ik zou willen dat heel het volk profeteerde’ (Numeri 11,29).
Kritische waarschuwingen
Jozua van Nazaret kent dat verhaal en sluit daarbij aan als Johannes ongerust is over mensen die duivels uitdrijven in Jezus’ naam. Weer worden de kleinen, die geloven, genoemd (Marcus 11,42 – kort na elkaar schrijft Marcus driemaal over kinderen). Maar de situatie is bepaald niet idyllisch. Tevoren had immers geklonken: ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons’ (Marcus 11,40). Een beangstigende uitspraak. Komt die voort uit de ervaring van de toenemende vijandschap rond de Messias? In deze woorden klinkt de hoop door dat er ondanks alles mensen zullen zijn die zich niet onmiddellijk tegen Hem zullen keren. De situatie zal later nog dramatischer worden als de jaloerse leerlingen Hem allemaal in de steek laten en van Hem weg vluchten (Marcus 14,50). De kritische kanttekeningen die zo tot de vrome kerkgemeenschap klinken, liegen er niet om. Vooral Marcus 14,43-47 komen hard aan. ‘Het is beter met één oog het Rijk Gods binnen te gaan, dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.’
Wekker voor de slaperigen
In tegenstelling tot het Gemeenschappelijk Leesrooster schrijft de Ordo Lectionum Missae voor om de verzen 49-50 weg te laten. Waarom dit zou moeten, is mij niet duidelijk. Het gebed om het zout der wijsheid voor de leerlingen lijkt mij juist hard nodig. Ook het vuur waarmee gezouten moet worden mag genoemd worden. Het vuur, niet als een dreiging om goedgelovigen de stuipen op het lijf te jagen, maar als een wijze van spreken om de slaperigen onder ons te wekken.
Zo vormen deze teksten een getuigenis van vreugde om de Geest die waait waarheen die maar wil, maar tevens een aanklacht tegen de slaperigheid en het wantrouwen van de vertrouwde leerlingen van de Heer – die wij mogen zijn – tegen het vrijmoedig waaien van Gods Geest. Het kind kijkt ons deze zondag wéér verwijtend aan: een favoriet thema bij Marcus. Als iemand een van de kleinen die geloven aanstoot geeft, kan hij beter met een molensteen om de hals de zee in. De leerlingen stellen teleur; het kind is open, eerlijk en ontvangt de goede boodschap. Wee degene die het niet serieus neemt!
Bij Numeri 11:24-29 en Marcus 9:38-50