Jezus Christus cyclisch bezien
In hun zojuist gepubliceerde dogmatiek wijzen Gijsbert van den Brink en Cornelis van der Kooi de cyclische geschiedenisbeschouwing af en verdedigen zij een lineaire kijk op de tijd.
Gijsbert van den Brink – Cornelis van der Kooi, Christelijke dogmatiek, Zoetermeer 2012, p. 509.
Zij treden zo in het voetspoor van Hendrik Berkhof, J.E. Lesslie Newbigin en schrijver dezes.
Hendrik Berkhof, Christus de zin der geschiedenis, Nijkerk 1958; J.E. Lesslie Newbigin, ‘The gathering up of history in Christ’, in: Charles C. West – David M. Paton (red.), The Missionary Church in East en West, London 1959, pp. 81-90; Jan A.B. Jongeneel, Jesus Christ in World History: His Presence and Representation in Cyclical and Linear Settings, Frankfurt am Main 2009.
Maar zij gaan niet in op de cyclische opvattingen over Jezus Christus, die buiten en ook binnen het christendom voorkomen. Deze bijdrage doet dit juist wel. Daarin gelijkt zij op de studies van Martien Brinkman en Jan Peter Schouten over de niet-westerse Jezus.
Martien Brinkman, De niet-westerse Jezus: Jezus als bodhisattva, avatara, goeroe, profeet, voorouder en genezer, Zoetermeer 2007; Jan Peter Schouten, Jezus als goeroe: Het beeld van Jezus Christus onder hindoes en christenen in India, Budel 2007. Vgl. Volker Küster, The Many Faces of Jesus Christ: Intercultural Christology, London 1999.
Deze bijdrage begint met een bespreking van het wezen en de verbreiding van het cyclische denken en geloven. Daarna vraagt zij aandacht voor de bijbelse en missionaire reactie op de cyclische geschiedenisbeschouwing. Vervolgens brengt zij de voornaamste cyclische opvattingen over Jezus Christus in kaart. Tenslotte geeft zij enkele richtlijnen voor de wijze waarop zending, Kerk en Theologie in het hier en nu met de cyclische denksystemen en hun aanhangers verantwoord kunnen omgaan.
1 Cyclisch geloven en denken
Wezen
De Nederlandse geschiedfilosoof Johan H.J. van der Pot (1918-99) heeft uitvoerig aandacht besteed aan wijsgerige en godsdienstige geschiedenisbeschouwingen. In zijn standaardwerk heeft hij duidelijk gemaakt dat deze beschouwingen onder meer in ‘cyclisch’ en ‘lineair’ verdeeld kunnen worden, en dat ‘cyclisch’ en ‘lineair’ verder uitgesplitst kunnen worden. Het voert te ver om hier zijn onderverdelingen te bespreken. Wel is het van belang om te noteren dat Van der Pot in het kader van lineair denken uitvoerig op de openbaring van God in Christus, de heilsgeschiedenis, de eschatologie, en het duiden van de geschiedenis van het christendom ingegaan is.
Johan H.J. van der Pot, Sinndeutung und Periodisierung der Geschichte: Eine systematische Übersicht der Theorien und Auffassungen, Leiden 1999.
Het is nodig aan te geven wat met ‘cyclisch’ tegenover ‘lineair’ bedoeld is. ‘Cyclisch’ als adjectief is afgeleid van ‘cyclus’, opgevat als ‘periodieke kringloop’.
Nel Noordzij, Woordenboek van magie, okkultisme en parapsychologie, De Bilt 1975, p. 26.
Godsdiensten en wereld- en levensbeschouwingen kunnen dan als ‘cyclisch’ aangemerkt worden, wanneer zij ultieme betekenis toekennen aan de zich periodiek herhalende werkingen in de natuur: aan het periodiek elkaar opvolgen van zomer en winter, van dag en nacht, van eb en vloed, van de zonne- en maanstanden, alsmede aan de met de natuur gegeven cycli van opgaan, blinken en verzinken, van geboren worden en sterven.
‘De wet van de cyclussen’ werkt uit wat ‘cyclisch’ is.
G. de Purucker, Occulte woordentolk: Een handboek van oosterse en theosofische termen, Den Haag 1981, p. 36.
Voor deze wet is herhaling typerend. Dag en nacht herhalen zich constant, geboren worden en sterven ook. Niets is er in de natuur wat zich niet volgens vaste wetten herhaalt. In het verlengde hiervan spreken enkele schrijvers over ‘de eeuwige wederkeer’ van al wat zich in de micro- en macrokosmos voordoet: al wat zich daar op gezette tijden manifesteert is zonder begin en zonder einde. Over deze materie schreef de Roemeense godsdienstwetenschapper Mircea Eliade (1907-86) een klassieker: The myth of the eternal return.
Mircea Eliade, The myth of the eternal return,, 1954.
Daarin legde hij verband tussen cycli in de natuur en cyclisch herhaalde rituelen. Zulke rituelen zijn gekoppeld aan de zon, de maan en de sterren, zomer en winter, het nieuwe jaar, zaaien en oogsten, geboren worden, geslachtsrijp worden, enz.: zondagen, nieuwe maan, midzomerfeesten, midwinterfeesten, nieuwjaarsdagen, zaai- en oogstfeesten, geboortefeesten, initiatieriten, enz.
‘Cyclisch’ kan kort en bondig gedefinieerd worden als ‘zich al maar herhalend, de kringloop volgend, periodiek terugkerend’. Daartegenover staat dan ‘lineair’ voor ‘een lijn volgend, die een begin en een einde heeft’. Lijnen geven niet alleen eindigheid aan, maar ook doelmatigheid: zij lopen ergens heen. Wie Jezus Christus lineair beziet, plaatst hem in het midden van de tijd, op een lijn die loopt van de schepping ‘in het begin’ naar het einde der tijden: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De gedachte van een heilsgeschiedenis kan met lineair denken verbonden worden, maar niet met cyclisch denken. In een cyclische visie heeft Jezus geen geschiedenis, geen verleden en ook geen toekomst.
Verschijningsvormen
De cyclische interpretatie van de tijd en de geschiedenis is veel ouder dan de lineaire. Mensen en volkeren die dicht bij de natuur leven, beschouwen de cycli in de natuur als een heilig gegeven. Zij houden zich aan de regels die de natuur dicteert. Zij maken van de nacht geen dag, en zaaien niet als het tijd van oogsten is.
Op het zoroastrianisme en het jodendom na zijn alle voorchristelijke godsdiensten en levensbeschouwingen cyclisch: de oorspronkelijke godsdiensten (primal religions), het hindoeïsme, boeddhisme, confucianisme, taoïsme, shintoïsme, alsmede de Griekse wijsbegeerte in het algemeen en de Stoa in het bijzonder. Jodendom, christendom en islam, alsmede evolutionisme en communisme distantiëren zich van het cyclische denken. In het postchristelijke Westen herleeft het cyclische denken in de theosofie, de door oosterse goeroes geïnitieerde bewegingen en New Age. Na het tijdperk van de Verlichting nemen wijsgeren als Arthur Schopenhauer (1788-1860), Friedrich Nietzsche (1844-1900) en Oswald Spengler (1880-1936) afstand van het christelijke erfgoed, daarbij inbegrepen de lineaire denkwijze. In de massamedia presenteert het cyclische denken zich hier en nu als ‘van deze tijd’.
2 Cyclisch denken en geloven in bijbels en missionair perspectief
Oude Testament
In Israël zijn de wet, de profeten en de geschriften één groot gevecht aangegaan met de cyclische godsdiensten van de omringende volken. Dat begint al direct in Genesis 1: ‘In het begin’ staat haaks op de gedachte van de periodieke kringloop. Dat gaat door in Genesis 12: de aartsvader Abraham gaat op pad naar het onbekende land dat God hem wijzen zal – om niet meer naar zijn geboortegrond terug te keren. En dat gevecht bereikt zijn hoogtepunt in de geschriften van de Hebreeuwse profeten, die Israël waarschuwen voor de dienst aan Baal en Astarte als inheemse natuurgoden.
De Israëlieten nemen weliswaar de cyclische zaai- en oogstfeesten van de Kanaanieten over, maar historiseren deze. Zij maken deze tevens, en qua intentie in de eerste plaats, tot feesten van de uittocht uit Egypte en de wetgeving op de Sinaï. Lawrence W. Fagg heeft het verschil tussen hun godsdiensten als volgt omschreven: ’De feesten [in Israël] werden niet gegeven om de Kanaanitische goden te bedanken voor de zegeningen van de natuur, maar om het geschonken heilige tijdsgewricht te vieren waarop God, Jahweh, verlossend ingegrepen heeft in de geschiedenis van Israël. Zij [de Israëlieten] aanbaden een god van de geschiedenis, niet een god van de natuur.’
W. Fagg, Two Faces of Time, 1985, pp. 106-107. De in deze bijdrage gegeven vertalingen zijn van de hand van schrijver dezes.
Aan de periferie van het Oude Testament duikt wellicht cyclisch denken op. Daarbij moet gedacht worden aan het boek Prediker: “Wat geweest is zal er zijn; en wat gedaan is zal gedaan worden. Er is niets nieuws onder de zon. Is er iets waarvan men zegt: ‘zie, dat is nieuw’; het was er al in oude tijden ver voor ons” (Pr. 1:9-10). Volgens sommige geleerden is hier sprake van Griekse invloeden, maar volgens anderen blijft ook het boek Prediker trouw aan de lineaire geschiedbeschouwing van de wet en de profeten.
Vgl. Samuel G.F. Brandon, History, Time and Deity: A Historical and Comparative Study of the Conception of Time in Religious Thought and Practice, Manchester 1965, p. 4; Van der Pot, Sinndeutung und Periodisierung der Geschichte, p. 569.
Nieuwe Testament
Veel minder dan het Oude Testament gaat het Nieuwe Testament een direct gevecht met het cyclische denken aan. Dit komt omdat Jezus, de apostelen en evangelisten staan in de lineaire traditie van de joodse wet en profeten. Bij hen zijn Pasen en Pinksteren geen natuurfeesten meer, maar pure heilshistorische feesten – met een nieuwe lading.
In het Nieuwe Testament vindt de worsteling met de periodieke kringloop dan plaats wanneer het evangelie van Jezus Christus de grenzen van het joodse volk overschrijdt. Het evangelie naar Matthéüs laat de magiërs uit het Oosten naar Bethlehem komen (Mt. 2:1-12), om daar Jezus te aanbidden als ‘het licht der lichten’ en ‘de stille vaste ster’ (Gezang 483). In het verlengde hiervan zijn christenen Jezus Christus gaan zien als ‘het Licht uit het Oosten’ (ex oriente lux), dat de wetten van de hemellichamen overstijgt.
Het Nieuwe Testament gaat regelrecht het gevecht met het cyclische denken in het Romeinse rijk aan. Dat doet met name de niet-jood Lucas in zijn beschrijving van de ontmoeting van Paulus met de cyclisch denkende wijsgeren. Naar zijn overtuiging bestreed Paulus op de Areopagus niet het pantheïsme van de Griekse dichter Aratus (ca. 315-240 voor Chr.), maar gebruikte hij diens cyclische denken als een opstap voor evangelieverkondiging. Hij vond Aratus’ visie van ‘In God leven wij, bewegen wij, zijn wij’ (Hand. 17:28) een goede introductie voor het maken van het eigenlijke punt in het gesprek: de opstanding van Jezus Christus uit de dood als een uniek onomkeerbaar gebeuren. Voor de meeste mensen op de Areopagus was een dergelijke doorbreking van het cyclische denken volstrekt onaanvaardbaar. Slechts één man en één vrouw, Dionysius en Damaris, verklaarden zich bereid om zich af te wenden van het Griekse kringloopdenken en conform het evangelie lineair te gaan geloven.
Vgl. Oscar Cullmann, Christ and Time: The Primitive Christian Conception of Time and History, 1964, hoofdstuk 2, getiteld: ‘The Linear Conception of Time in the Revelatory History of the Bible as Contrasted with the Cyclical Conception of Hellenism’.
Zendingsgeschiedenis
Het christendom is een zendingsgodsdienst. Het verkondigen van het evangelie aan joden verschilt hemelsbreed van de bediening daarvan aan niet-joden, omdat de laatstgenoemden doorgaans aanhangers van de cyclische geschiedenisbeschouwing zijn. In alle werelddelen, dus ook in het ‘heidense’ Europa van vóór de kerstening, is de geschiedenis van de zending een geschiedenis van de ontmoeting met het cyclische denken. Wanneer het evangelie op een gegeven moment deze denkwereld binnentreedt, doet zich precies hetzelfde voor als toen de apostel Paulus op de Areopagus de wereld van de Griekse wijsbegeerte binnentrad: lineair denken tegenover cyclisch geloven.
In de zendingsgeschiedenis hebben sommige leidersfiguren gepoogd om cyclisch denkenden langs de weg van de geleidelijkheid naar het christelijke te brengen geloof. Maar anderen wilden van geen compromis weten. Albert C. Kruyt (1869-1949), de bekendste Nederlandse zendeling uit het begin van de vorige eeuw, is een goed voorbeeld van de eerste benadering. Bij zijn werk onder de koppensnellers op Midden-Celebes ging hij ervan uit dat zij niet van de ene op de andere dag konden overgaan van cyclisch naar lineair denken en handelen. In de langzame, maar zekere overgang van de ene naar de andere denkwijze vond hij syncretisme onvermijdelijk. Hij vast er vast van overtuigd dat de ‘doelmatigheid’ van het evangelie het op den duur winnen zal van de oriëntatie op de oertijd, met name de riten en de mythen van de voorouders.
Albert C. Kruyt, Van heiden tot christen, Oegstgeest 1926.
Hendrik Kraemer (1888-1965), meer leerling van Karl Barth dan van Kruyt, nam het tegenovergestelde standpunt in. Hij wilde van geen compromis weten. Het is van tweeën één: óf de unieke openbaring van God in Jezus Christus, óf de natuurgodsdienst met haar cyclische levenswet. Terwijl Kruyt zich concentreerde op het missionair antwoord geven op de kringloopgedachte in de oorspronkelijke godsdiensten van de archipel, hield Kraemer zich sterk bezig met de benadering van de grote Aziatische godsdiensten, waaronder het boeddhisme dat op zoek is naar bevrijding uit de cyclus van opgaan, blinken en verzinken (samsara). Kraemer liet iedereen weten dat het evangelie van Jezus Christus een gans andere weg wijst dan ‘de eeuwige wederkeer’ der dingen:
God is de God van de geschiedenis. Geschiedenis is niet een reproductie van de cyclische loop der natuur. Hiertegenover is Gods wil de transcendente macht en het doel van de geschiedenis. Het koninkrijk van God … is het doel van alle menselijke geschiedenis, waarvan God alleen weet hoe deze verwerkelijkt zal worden.
Hendrik Kraemer, The Christian Message in a Non-Christian World, Bangalore 2009, p. 428. De oorspronkelijke uitgave verscheen 70 jaar eerder ( 1938).
3 Jezus Christus cyclisch bezien
In zending, Kerk en Theologie is lineair denken regel, en cyclisch denken uitzondering. Deze bijdrage concentreert zich op de cyclische perceptie van Jezus Christus buiten het gevestigde christendom. Doch zij verliest niet uit het oog dat er binnen het christendom mengvormen van cyclisch en lineair denken bestaan. In de secundaire literatuur worden deze doorgaans als ‘syncretisme’ omschreven.
Hier wordt alleen aandacht besteed aan positieve benaderingen van Jezus Christus. Er bestaan ook louter negatieve uitspraken. Deze vinden wij bijvoorbeeld in het oeuvre van mensen als de boeddhist Migettuwatte Gunananda (1823-1890) op Sri Lanka en de hindoe Sita Ram Goel (1921-2003) in India.
Jongeneel, Jesus Christ in World History, pp. 197, 271.
In het algemeen kan gesteld worden dat resolute afwijzing minder voorkomt dan conditionele appreciatie. In het Westen en in de niet-westerse wereld vindt men appreciatie niet alleen bij individuen, maar ook bij groepen zoals de school van Kyoto in Japan, de Ramakrishna-beweging in India, de theosofie en de antroposofie.
In het onderstaande wordt eerst aandacht besteed aan twee algemene gezichtspunten die representatief zijn voor het geheel van het cyclisch verstaan van Jezus Christus in Oost en West. Daarna komen twee bijzondere visies aan de orde die slechts in bepaalde kringen van cyclisch denkenden voorkomen.
Algemeen: Jezus Christus niet de enige weg tot heil
Waar cyclisch geloofd en gedacht wordt, wordt niets als ‘uniek’ beschouwd. Al wat er onder de zon is herhaalt zichzelf eindeloos. Bij gevolg is ook Jezus Christus niet uniek. De vraag rijst wat hij dan wel is. Een gangbaar antwoord is: één van de vele goeroes; of wellicht één van de beste goeroes. Een ander gangbaar antwoord legt minder nadruk op de ethiek: één van de vele kinderen Gods; of wellicht een grote zoon van God. Maar hij is niet exclusief ‘de eniggeboren zoon van God’.
Swami Prabhavananda (1893-1976) was lid van de orde die door Sri Ramakrishna (1836-1886) in India gesticht werd. Hij schreef een boek over de bergrede van Jezus, die hij op hindoeïstische wijze uitlegde. Na ieder vers becommentarieerd te hebben besloot hij zijn boek als volgt: ‘Dit [de bergrede] is het eeuwig evangelie, dat iedere grote Messias de mensen geleerd heeft.’
Swami Prabhavananda, De Bergrede in het licht van de Vedanta-leer, z.j., p. 131.
Volgens deze swami was noch Jezus als de Messias, noch zijn boodschap uniek. Hij achtte het een illusie om te denken dat er iemand of iets onder de zon is dat als ‘uniek’ bestempeld kan worden. Evenals westerlingen vele wegen naar Rome zien gaan, zo zag hij vele wegen naar God leiden – de door Jezus beschreven en bewandelde weg is slechts één van de vele. Christenen noemen zich ‘mensen van de weg’, maar ook alle niet-christenen zijn ‘mensen van de weg’, van dezelfde weg of van een andere weg.
De boeddhist Thich Nhat Hanh (geboren 1926) ging in gesprek met paus Johannes Paulus II, die in Over de drempel van de hoop (1993) Jezus Christus ‘volkomen oorspronkelijk en totaal uniek’ noemde. Op deze voor hem onaanvaardbare uitspraak reageerde Hanh niet door het door de paus gebruikte woord ‘uniek’ in de ban te doen, maar door dit zodanig op te rekken dat het in feite iedereen en alles uniek maakt:
Natuurlijk is Christus uniek, maar wie is dat niet? Socrates, Mohammed, Boeddha, jij en ik, we zijn allemaal uniek. Het idee achter deze opmerking [van de paus] is echter dat het christendom de enige weg tot het heil is en dat alle andere religieuze tradities nutteloos zijn. Deze houding sluit een dialoog uit en bevordert religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie. Daar zijn we niet bij gebaat.
Thich Nhat Hanh, Boeddha leeft, Christus leeft, Amsterdam 2000, p. 172.
Algemeen: geen interesse in de historische Jezus
Een tweede wezenskenmerk van het cyclische denken is dat de geschiedenis ondergeschikt gemaakt wordt aan de natuur en haar wetten. Geschiedenis en geschiedschrijving zijn niets anders dan processen die plaats vinden in het kader van de periodieke kringloop.
Cyclisch denkende mensen beschouwen de geschiedenis van elk mens als de geschiedenis van opgaan, blinken en verzinken. Daarom vinden zij geschiedenis ten diepste niet belangrijk. Het feit dat er ooit een Jezus van Nazareth geleefd heeft die aan de wieg staat van de kerk en het christendom, heeft huns inziens geen blijvende betekenis. Zij zitten niet te wachten op de resultaten van het kritisch onderzoek naar de historische Jezus, waarmee de westerse nieuwtestamentische wetenschap zich sinds de Verlichting bezighoudt. Zij vallen Gotthold E. Lessing (1729-1781) min of meer bij, die in één van zijn latere werken gezegd heeft dat ‘toevallige historische waarheden’ nooit het bewijs van ‘eeuwige redewaarheden’ kunnen zijn.
Gotthold E. Lessing, Über den Beweis des Geistes und der Kraft (1777), in: Gotthold Ephraem
Lessing, Werke. Achter Band, Darmstadt 1979, 9-14, p. 12.
Cyclisch denkenden buigen dit gezegde op de volgende wijze om: ‘toevallige historische waarheden’, zoals de geboorte en het sterven van Jezus Christus, kunnen op geen enkele wijze de majestueuze en onverbiddelijke ‘wet van de cycli’ opheffen of doorbreken.
De hindoe Mahatma Gandhi (1869-1948) heeft zich duidelijk uitgelaten over het feit dat Jezus als historische persoon er niet toe doet; zijn boodschap betekent wel iets:
Ik kan stellen dat ik nooit geïnteresseerd geweest ben in een historische Jezus. Het zal mij geen zorg zijn als iemand zou bewijzen dat de mens genaamd Jezus nooit geleefd heeft en dat wat in de evangeliën over hem verteld is een bedenksel van de schrijvers is. Immers de bergrede zou voor mij toch waar blijven.
Robert Ellsberg (ed.), Gandhi on Christianity, Maryknoll 2000, p. 22.
Gandhi heeft niet alleen nadruk gelegd op Jezus’ boodschap, maar ook op zijn karakter. Hij heeft Jezus gezien als het grote voorbeeld van door geweldloosheid en vrijwillig lijden weerstand bieden tegen het kwaad (satyagrahi).
M.M. Thomas, The Acknowledged Christ of the Indian Renaissance, London 1969, pp. 193-238.
Als boeddhist komt de Dalai Lama (geboren 1935) tot gelijksoortige conclusies als Gandhi. Hij rekent de Boeddha en Jezus Christus tot ‘de grondleggende meesters’, wier grootse levensgeschiedenissen de essentie van hun leer illustreren. De Dalai Lama vergelijkt de levens van beide meesters met elkaar en concludeert dat ‘spirituele groei en het bereiken van bevrijding alleen mogelijk blijken door ontbering, toewijding, inzet, en door te volharden in de eigen beginselen. Dat lijkt bij beiden [de Boeddha en Jezus] een centrale boodschap.’
Dalai Lama, Het goede hart: Het Nieuwe Testament vanuit boeddhistische visie. Tielt-Emst 1999, p. 60.
Ook voor de Dalai Lama is de historische Jezus niet interessant.
Propagandisten van de oosterse wortels van het christendom
De Duitser Rudolf Seydel (1835-1892) was één van de eerste schrijvers die meenden gedeelten van het Nieuwe Testament te kunnen herleiden tot boeddhistische bronnen. Deze opvatting werd later populair door de roman van de Rus Nicolai A. Notovitch (1858-1899?) over Het onbekende leven van Jezus Christus (1894). Dit in het Frans geschreven werk liet Jezus tussen zijn twaalfde en dertigste levensjaar naar de Himalaya reizen om daar door monniken en goeroes ingewijd te worden in de heilsgeheimen van het boeddhisme en andere Indiase godsdiensten. Als ingewijde keerde Jezus naar zijn vaderland terug om daar te verkondigen wat hij in India geleerd had. Ook al bestempelde Albert Schweitzer (1875-1965) deze roman als ‘plumper Schwindel und dreiste Erfindung’
Albert Schweitzer, Geschichte der Leben-Jesu-Forschung, Tübingen 1926, p. 360; Reender Kranenborg, De wonderbaarlijke avonturen van Jezus van Nazareth: Over de waarde van ‘hervonden manuscripten’en ‘nieuwe openbaringen’, Kampen 2004, pp. 27-35.
, toch verschijnen er nog steeds populaire geschriften die ‘het gat’ in Jezus’ leven tussen zijn twaalfde en dertigste levensjaar opvullen met de verhalen van Notovitch en andere fantasten en deze als de hoogste wijsheid presenteren in volkskringen.
Er bestaan overigens ook studies die pogen met wetenschappelijke argumenten aan te tonen dat de persoon en het werk van Jezus Christus in het boeddhisme wortelen. Volgens de Duitsers Elmar R. Gruber (geboren 1955) en Holger Kersten (geboren 1951) heeft Jezus Christus dezelfde compassie voor de mensheid verkondigd en voorgeleefd als de Boeddha eerder deed, en heeft hij zijn discipelen niets anders dan de boeddhistische dharma voorgehouden.
Elmar R. Gruber – Holger Kersten, The Original Jesus: The Buddhist Sources of Christianity, Shaftesbury (Dorset, UK) 1986.
Hun boek heeft op sommige New Age-aanhangers indruk gemaakt, maar niet op de aan universiteiten werkzame geleerden van het Nieuwe Testament die de invloed van het jodendom op de jood Jezus van doorslaggevende betekenis vinden om zijn persoon en werk goed te verstaan.
De laatste stap die cyclisch denkende mensen kunnen zetten is Jezus Christus als een reïncarnatie van de Boeddha te beschouwen. Een dergelijke reïncarnatie maakt dan deel uit van een gehele reeks van incarnaties (avatars). Volgens het medium Edgar Cayce (1877-1945) heeft Jezus van Nazareth zelf de reïncarnatie geleerd, en is hijzelf mogelijk dertig keer ge-incarneerd voordat hij de Christus werd.
Douglas Groothuis, Jesus in an Age of Controversy, Eastbourne 1998, p. 12; Kranenborg, De wonderbaarlijke avonturen van Jezus van Nazareth, pp. 91-96.
Zoals Jezus Christus een reïncarnatie van de Boeddha kan zijn, zo kunnen grote goeroes uit de moderne tijd wellicht een reïncarnatie van Jezus Christus zijn.
Astrologie en New Age
Na haar breuk met de theosofie stichtte Alice A. Bailey (1880-1949) de Arcane School. Zij ging een stap verder dan Cayce door de leer van de re-incarnatie nadrukkelijk te koppelen aan de dierenriem. In haar postuum gepubliceerde boek over ‘het opnieuw verschijnen van de Christus’ noemde zij Boeddha, ‘de oosterse avatar van Licht’, de voorloper van de Christus, ‘de avatar van Liefde’. Christus staat aan de wieg van het vissentijdperk en absorbeert zo het heilswerk van de Boeddha. Christus is de eerste avatar die twee cycli van de zodiak verbindt: het tijdperk van de Vissen en het tijdperk van de Waterman. Hij bouwt het nieuwe tijdperk van de Waterman op met behulp van vijf goddelijke energieën: liefde, wilskracht, wijsheid, de energie van de vissen, en de energie van de waterman.
Alice A. Bailey, The Reappearance of the Christ, New York, 1976.
Ook New Age wil de mensheid doen geloven dat wij de overgang meemaken van het tijdperk van de Vissen naar dat van Aquarius. Hoewel New Age literatuur met grote stelligheid deze stelling poneert, geeft zij weinig inzicht in de achterliggende gedachte dat er om de circa 2000 jaar een ‘New Age’ begint.
Wouter J. Hanegraaff, New Age Religion and Western Culture: Esotericism in the Mirror of Secular Thought, Leiden 1996, pp. 320-21.
Het tijdperk van de Vissen (Pisces) (ca. 1-2000) is voorafgegaan door de tijdperken van de Stier (Taurus) (ca. 4000-2000 voor Christus) en van de Ram (Aries) (ca. 2000-1 voor Christus); en te zijner tijd zal het tijdperk van de Vissen worden afgelost door het tijdperk van de Waterman (Aquarius) (ca. 2000-4000) en het daarop volgende tijdperk van de Steenbok (Capricornus) (ca. 4000-6000). In de periodieke kringloop hebben alle dieren van de dierenriem hun bestemde tijd. Christus domineerde de ‘New Age’ van het tijdperk van de Vissen; hij staat nu noodzakelijkerwijs zijn rol af aan de persoon of gedachte die het tijdperk van de Waterman beheerst. Volgens deze cyclische interpretatie van de tijd is het niet toevallig, dat de kerk de vis (ichthus) als haar symbool gekozen heeft. In het nu begonnen tijdperk van de waterman heeft dit symbool zijn betekenis verloren. Jezus Christus, bekend geworden als vis (ichthus), heeft zijn tijd gehad en wordt nu door de waterman geabsorbeerd.
4 Profetisch protest en aangepast pastoraat
In de afgelopen 2000 jaar heeft het lineaire denken op zes continenten de overhand gekregen. Augustinus (354-430) heeft daartoe krachtig bijgedragen. Na met het cyclische denken van het manicheïsme en de Griekse wijsbegeerte gebroken te hebben, heeft hij De civitate Dei (ca. 411-27) geschreven, waarin hij een goed doordachte lineaire geschiedenisbeschouwing gegeven heeft, die de gedachte van de ‘eeuwige wederkeer’ luid en duidelijk weerspreekt: 1. de tijd is niet eeuwig, maar behoort tot de geschapen werkelijkheid; 2. Jezus Christus luidt het eindstadium van de wereldgeschiedenis in, en geeft daaraan zin en samenhang. Al strijdend met het aardse rijk (civitas terrena) zal het Godsrijk (civitas Dei) de eindoverwinning behalen (De civitate Dei XVI 10). Ook al is het lineaire denken wereldwijd dominant geworden, het cyclische denken is toch geenszins op sterven na dood. Het leeft niet alleen voort in de vele cyclische godsdiensten, levensbeschouwingen en ideologieën, maar is ook een onderstroom in het christendom en de islam van met name de Derde Wereld.
In de loop van twintig eeuwen hebben zending, Kerk en Theologie in Oost en West zich op twee manieren bezig gehouden met de problematiek van de cyclus, die in het boeddhisme door het wiel gesymboliseerd is. Zij hebben zich enerzijds genoodzaakt gezien om op profetische wijze de cyclische geschiedenisbeschouwing als denksysteem te bestrijden. En zij hebben zich anderzijds moeite getroost om op open en liefdevolle wijze de aanhangers van deze visie tegemoet te treden. In sommige contexten is voorrang gegeven aan polemiek en apologetiek, en in andere situaties aan pastoraat.
Profetisch gezichtspunt
Door de aanwezigheid van vele cyclisch denkende mensen in hun onmiddellijke omgeving kunnen Aziatische en Afrikaanse theologen zich niet onttrekken aan de taak om zich duidelijk uit te spreken over cyclisch denken en het cyclisch verstaan van Jezus Christus. Aziatische theologen zijn voorzichtiger dan Afrikaanse theologen omdat zij de representanten zijn van een christenheid in een minderheidspositie. Tegelijkertijd zijn zij uitgesprokener omdat zij niet alleen te maken hebben met de oorspronkelijke godsdiensten, maar ook met de grote cyclische denksystemen van India, China en Japan, die een gigantische uitdaging vormen.
De Japanse theoloog Kosuke Koyama (1929-2009) maakte zich vertrouwd met de opvattingen van de school van Kyoto, die Jezus als een Boeddha, een Verlichte beschouwt. Hij pleitte ervoor om de kringloop en de lijn, dat wil zeggen regelmatigheid en doelmatigheid, niet tegen elkaar uit te spelen, maar met elkaar te verbinden. Hij gebruikte daarvoor het beeld van de spiraal, die een cyclische en een lineaire dimensie heeft. Tegelijkertijd dacht Koyama profetisch. Hij besloot zijn artikel over het spiraal denken met de opmerking dat de lineaire geschiedenis haar geëigende plaats niet in de cyclische natuur vindt, maar omgekeerd: ‘De cyclische natuur vindt haar geëigende plaats in de lineaire geschiedenis. Op deze geëigende plek vindt de cyclische natuur haar doel.’
Kosuke Koyama, ‘Will the Monsoon Rain Make God Wet? An Ascending Spiral View of History’, in: Douglas J. Elwood (ed.), What Asian Christians Are Thinking: A Theological Source Book, Quezon City 1978, p. 144.
De cyclus wordt zo ondergeschikt gemaakt aan de lijn, dat is aan doelmatigheid.
De Indiase theoloog M.M. Thomas (1916-1996) schreef een boek waarin hij uitvoerig op de visies van leidinggevende hindoes op Jezus Christus inging. Hij verdiepte zich niet alleen in Gandhi, maar ook in Vivekananda (1863-1902), vooraanstaand lid van de Rahmakrishna-orde, en in Radhakrishnan (1888-1975), die president van India geweest is. Zo droeg Thomas bij tot de ontmoeting van ‘Christus en India’. Zijn pleidooi voor het lineaire denken had niet de intentie om de realiteit van de kringloop te negeren. Maar een erkenning van haar realiteit betekende voor hem geen knieval voor het cyclische denken. Hij stelde profetisch dat in en buiten India het christendom als lineair geloofssysteem alleen dan toekomst heeft als het op creatieve en doelmatige wijze nieuwe facetten ontdekt en vertolkt van ‘de waarheid en betekenis van de persoon van Jezus Christus en zijn heil.’
Thomas, The Acknowledged Christ, p. 316.
In het Westen behoren J.E. Lesslie Newbigin (1909-1998) en Hendrik Berkhof (1914-1995) tot de theologen die de confrontatie met het cyclische denken niet uit de weg gegaan zijn. De eerstgenoemde, met zijn jarenlange ervaring in hindoeïstisch India, deed de boude uitspraak dat de werkelijke geschiedenis ‘de geschiedenis is waarvan Jezus Christus het centrum is; en dat is de enige geschiedenis.’ Volgens hem stuwt Jezus de gehele wereldgeschiedenis in de door God gewilde richting, naar het uiteindelijke doel. Newbigins profetische visie kan als volgt samengevat worden: ‘de wereldgeschiedenis is in de greep van Christus.’
J.E. Lesslie Newbigin, ‘The Gathering Up of History in Christ’, p. 32.
In het kader van deze bijdrage is Berkhofs Christus de zin van de geschiedenis (1958) van meer belang dan zijn Christelijk geloof (1973). Hoewel het eerstgenoemde boek niet naar één van de publicaties van Newbigin verwees, ging het wel in diens richting. Ber
Berkhof, Christus de zin der geschiedenis, p. 178.
Pastoraal gezichtspunt
Tweehonderd jaar geleden was de lineaire geschiedbeschouwing in het Westen gangbaar. Nu is zij omstreden. De vertaling van de heilige boeken van de grote Aziatische godsdiensten in westerse talen, de Oosterse immigratiestromen, de goeroes uit India die in het Westen missioneren, de theosofie, de antroposofie, de astrologie, New Age, etc. hebben het denken en doen van grote groepen westerse mensen diepgaand beïnvloed. Zending, Kerk en Theologie hebben niet alleen met deze denksystemen te maken, maar ook met hun aanhangers. Hoe gaan zij om met mensen die in de reïncarnatie geloven?
Pastoraat dient niet alleen gericht te zijn op vergeving van zonden en de verzoening met God en met mensen, maar ook op het leven vanuit een lineair perspectief. Het dient te vragen naar de aanwezigheid van dit perspectief in de omgang van christenen met medechristenen die met het ene been in het cyclische denken en met het andere been in het lineaire denken staan. Het dient ook zorg te dragen voor het bespreekbaar maken van dit verschijnsel in de omgang met de westerse en niet-westerse aanhangers van de cyclische godsdiensten en levensbeschouwingen. Pastoraat is dan ten diepste een uitnodiging aan deze medemensen veraf en dichtbij om verder te kijken dan de cirkel, om een lijn te trekken van de schepping naar de herschepping, van de kribbe naar het kruis en de opstanding, en om samen op weg te gaan met Hem die is en die was en die komen zal, en die op zijn tijd en zijn wijze de microkosmos en de macrokosmos tot hun definitieve bestemming brengen zal.
Hoe groot de invloed van de kringloopgedachte op de cultuur in Oost en West ook moge zijn, christenen kunnen niet anders dan loyaal zijn en blijven aan de persoon en het werk van Jezus als de Christus in zijn eenmaligheid en onherhaalbaarheid.
John Parratt, The Other Jesus: Christology in Asian Perpsective, Frankfurt am Main 2012, p. 140.
Tegelijkertijd kunnen zij niet anders dan loyaal zijn en blijven aan alle medemensen, dus ook aan al die medemensen die niet geloven in de met Jezus Christus gegeven heilsgeschiedenis en in de daarmee verbonden doelmatigheid der gebeurtenissen in het persoonlijke leven en in de wereldgeschiedenis.