Jezus’ gelukwensen
4de zondag na Epifanie (Sefanja 2,3 en 3,9-13, Psalm 37,1-11, 1 Korintiërs 1,18-31 en Matteüs 5,1-12)

De profeet Sefanja spreekt de nederigen en rechtvaardigen in het land aan om de Heer te zoeken. Dan zal de geduchte Dag van de Heer hun geen verwoesting, maar verlossing brengen, en maakt Hij na verwijten een nieuw begin met Jeruzalem. Psalm 37(,10.11) bemoedigt nederigen die lijden onder zondaren: ‘Nog even, en verdwenen is de zondaar (…). Wie nederig zijn, zullen het land bezitten.’
Ook Paulus schrijft aan de gemeente van Korinte over het dwaze van God: wijsheid voor de eenvoudigen, dwaasheid voor de ‘wijzen’. ‘Wijze’ Joden en Grieken minachten die eenvoudigen. Zie de uitgebreide exegese in het Alternatieve Spoor bij deze zondag (p. 53-54). Het evangelie vertelt ons van Jezus’ eerste leerrede, de Bergrede. Hij wenst mensen geluk die aan veel gebrek hebben en in de ogen van de mensen weinig geluk.
‘Zalig’ of ‘Gelukkig’?
Wie Matteüs 5,1-12 leest in de NBV04 en de NBV21 wordt meteen in vers 2 bevangen door een gevoel van vervreemding. ‘Zalig’ is ‘Gelukkig’ geworden. Nog heftiger: waar zijn de ‘armen van geest’ gebleven, en waar komen die ‘nederigen van hart’ vandaan (5,3)? Onderzoek naar het Griekse makarios (Hebr.: ’asjrei) leert dat dit vooral betrekking heeft op gelukkig leven van mensen op aarde in Gods gunst; vandaar ‘Gelukkig’. De BGT heeft consequent: ‘Het echte geluk is voor mensen die (…).’ Nog preciezer – of té precies? De mensen die dit horen, hebben een leven vol zorgen. De strijd om het bestaan is voor hen een harde strijd, in velerlei opzichten. Ze hebben het in het leven al niet getroffen. Ze zullen het in de wereld nog extra moeilijk krijgen als ze zijn wat Jezus zegt, als ze doen als Hij.
Al vroeg in de kerk is de betekenis van het leven op aarde verschoven naar de zaligheid in de hemel na dit leven, en zijn de zaligsprekingen geworden tot een uitgestelde troost voor wie hier en nu een moeitevol leven hebben. Met uitzicht op de zaligheid na dit leven blijven hun geduld en hoop levend, soms met het oog op het nabije einde van de wereld. Vanuit de traditie zijn ze voor velen een oproep tot perfect discipelschap, en voor anderen een manifest voor Jezus’ programma voor wie niet tot de gerespecteerde standen behoort en onder wie we zijn eerste volgelingen vinden.
‘Nederigen van hart’
Talloze opvattingen kennen we over wie de ‘armen van geest’ zijn: van verstandelijk beperkten tot mensen van wie de levensadem (Hebr.: roeach) is vervlogen. Feitse Boerwinkel schetst ze treffend als ‘pretentielozen’.1 De NBV21 vertaalt ‘nederigen van hart’, als het Nederlandse equivalent van het Griekse ptoochoi tooi pneumati (letterlijk: ‘armen van geest’). In een toelichting van de vertalers lezen we dat zij niet vertrouwen op eigen kracht, maar op God. Ze zijn tegenpool van hoogmoedige mensen die denken dat ze God niet nodig hebben. Het gaat om de houding waarmee mensen in de wereld en tegenover God staan. Dat laat ‘van hart’ beter zien dan ‘van geest’.2 De BGT geeft hier: ‘mensen die weten dat ze God nodig hebben’. Allebei zijn het geen letterlijke vertalingen, maar wel een precieze weergave in Nederlands idioom van het Griekse ‘armen van geest’.
‘Gelukkig zijn jullie’
Met een onpersoonlijke passieve vorm wordt telkens de troost, de verlossing et cetera aangezegd. Hiermee vermijdt Matteüs, naar joods gebruik, God als handelende persoon te benoemen. De BGT heeft de actieve vorm, daar zien we meteen: God is de handelende persoon.
De eerste acht gelukwensen (5,3-10) zijn in de derde persoon – geldig voor iedereen. De laatste die daarop volgt, richt Jezus rechtstreeks tot ‘jullie’: de toehoorders (5,11-12).
De eerste vier gelukwensen zijn voor mensen die het niet getroffen hebben in het leven. De volgende vier voor wie het moeilijk hebben omdat ze zich ervoor inzetten de wil van de Eeuwige te doen en Jezus na te volgen. Het ‘Koninkrijk van de hemel’ (NBV21; ‘Gods nieuwe wereld’, BGT) omsluit al die gelukkigen (5,2.10). Ten slotte een gericht troostwoord voor wie ‘om Mij’ belasterd en belogen worden. Hun lot zal een keer nemen.
Bijbelcitaten
Deze gelukwensen raken het leven van Jezus’ toehoorders direct; ze krijgen nieuwe perspectieven, voor nu en de toekomst. Jezus citeert ze uit de wet, de profeten en de geschriften van Israël en maakt ze actueel. De NBV21 verwijst (onder aan de bladzijde) bij elk vers naar een plaats waar Jezus ze moet hebben gevonden. Er zijn er veel meer – bij mij kwam spontaan de gedachte op aan de Lofzang van Maria en die van Hanna. Ook daar wordt de hele wereld omgekeerd. Commentaren staan vol citaten die zeggen: het wordt anders, mensen die nooit meetelden zullen tot hun recht komen. Daarnaast zijn er citaten uit de Wijsheidsliteratuur. Die stellen bereikbaar geluk in het vooruitzicht.
De meeste toehoorders toen werden door farizeeën en schriftgeleerden geminacht en ‘het volk dat de wet niet kent’ genoemd. Heel anders dan zij sprak Jezus hun met achting toe en gaf hun troost met zijn gelukwensen. Die zijn als het topje van een ijsberg: onder water kunnen we Tenach helemaal vinden – maar als je onder water stukjes van de ijsberg naar boven probeert te halen, wordt het topje steeds kleiner. Moeten wij voor een goed begrip teruggaan naar de oude contexten? Of blijken ze los van de geschiedenis van Israël hier en nu actueel, net als voor Jezus’ toehoorders? Zijn ze minder troostrijk en inspirerend als we niet weten dat ze hun wortels hebben in de geschiedenis, de verbondsbeloften en de trouw van de Eeuwige voor allen binnen en buiten Israël?
Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.