Jona versus Abraham
Het Jona-verhaal als literaire profetie
Het begint als een gewoon profetenverhaal wanneer het woord van JHWH tot Jona komt. Toch wordt Jona zelf nergens in dit verhaal een godsman of profeet genoemd. Jona is meer de karikatuur van een profeet. De eigenlijke profeet is de verteller van dit verhaal. Je zou het Jona-verhaal een literaire profetie kunnen noemen.
Bijbelse vertelkunst
Om zich van een aandachtig gehoor te verzekeren heeft de auteur van het Jona-verhaal veel aandacht besteed aan de literaire vormgeving. De plot wordt gevormd door een opeenvolging van vier gebeurtenissen: Jona’s vlucht om zijn opdracht met betrekking tot Nineve te ontlopen, Jona’s gebed in de grote vis, Jona’s uitvoering van zijn opdracht en Jona’s confrontatie met God. Typerend voor de bijbelse vertelkunst is dat de verteller terughoudend is in het tekenen van de karakters. Psychologische notities ontbreken. De lezer moet de karakters uit hun handelingen en uit hun spreken – of zwijgen – leren kennen. De verteller blijft zelf graag op de achtergrond.
Hij communiceert de boodschap van zijn verhaal door de compositie ervan en in het bijzonder ook via de gesproken tekst van zijn karakters. Door specifieke accenten te leggen in zijn woordkeuze roept de verteller bovendien tal van associaties op en geeft hij de oplettende lezer richting bij het verstaan van het verhaal. Een literaire associatie die ik in deze bijdrage verken, is die met het verhaal van Abraham.
Jona is meer de karikatuur van een profeet
Nineve en Sodom
Voor de primair beoogde lezer zal de naam Nineve destijds een vergelijkbare gevoelswaarde hebben gehad als Sodom die vandaag nog heeft. Het bijbelboek Nahum spreekt boekdelen wat dat betreft. Als hoofdstad van het Nieuw-Assyrische rijk staat Nineve symbool voor alle wreedheden die Israël en de omringende volken van de Assyriërs te verduren hebben gehad. ‘Bloedstad’ noemt Nahum haar (Nahum 3,1). Op het moment dat het Jona-verhaal geschreven wordt, bestaat deze stad waarschijnlijk al lang niet meer. Toch blijft Nineve een naam met een voor toenmalige lezers negatieve lading. Op verschillende momenten in het verhaal lijkt de verteller de associatie met Sodom ook op te roepen. Gelijk bij aanvang al wordt van Nineve met haar inwoners gezegd dat hun kwaad voor Gods aangezicht is opgestegen (1,2). In het geval van Sodom is dat voor God reden om neer te dalen om de situatie zelf te gaan bezien en de stad te verwoesten (Genesis 18,20-21; 19,13). Voor die verwoesting van Sodom is ‘ondersteboven keren’ in het Oude Testament het sleutelwoord geworden (Genesis 19,21.25.29). Dit woord blijft onlosmakelijk met het lot van Sodom verbonden (Deuteronomium 29,22; Jeremia 20,16; Klaagliederen 4,6; Amos 4,11 etc.). Als Jona Nineve aankondigt dat het na veertig dagen ‘ondersteboven gekeerd’ zal worden (3,4), is de boodschap dus duidelijk: Nineve zal het lot van Sodom ondergaan. Waar Lot en zijn familie werden aangespoord om te vluchten en niet achterom te kijken of stil te blijven staan (Genesis 19,17), gaat Jona echter doodleuk ergens buiten de stad zitten om het spektakel van Nineve’s omkering met eigen ogen te kunnen bekijken, enkel vanonder een zelfgemaakt afdakje (4,5). Tegen de achtergrond van het verhaal van Sodom spat de ironie ervan af.
Weg van voor het aangezicht van JHWH
Al veel eerder in het verhaal wordt duidelijk dat de persoon van Jona een karikatuur is. Zodra Jona de opdracht krijgt naar Nineve af te reizen, slaat hij namelijk op de vlucht. Informatie over het waarom van deze vlucht krijgt de lezer pas als Jona later zijn eigen theologische verklaring geeft (4,2). Wel geeft de verteller de lezer alvast een duidelijke hint mee. In één en hetzelfde vers vertelt hij maar liefst driemaal dat Jona naar Tarsis wil, tweemaal aangevuld met ‘weg van voor het aangezicht van Jhwh’ (1,3). Tarsis geldt als Verwegistan, de geografisch verst denkbare plaats van die dagen (vgl. 1 Koningen 10,22; Jesaja 60,9), maar voor Jona is het tegelijkertijd ‘het land achter Gods rug’, daar waar hij buiten Gods bereik hoopt te zijn; een onmogelijke mogelijkheid (vgl. 1,9). Profeten hebben wel vaker uitvluchten bedacht om zich aan hun roeping te onttrekken (Exodus 4,1.10.13; Jeremia 1,6), maar Jona vlucht letterlijk weg. Niet alleen voor zijn opdracht naar Nineve te gaan, maar vooral ook voor zijn roeping ‘voor het aangezicht van JHWH’ te staan. De uitdrukking ‘staan voor het aangezicht van JHWH’ veronderstelt het dienstverband van een profeet (1 Koningen 17,1; 18,15). In het verhaal over Sodom zegt de huidige tekst dat Abraham ‘voor het aangezicht van JHWH’ bleef staan (Genesis 18,22), als ware hij een profeet. Geroepen om tot zegen te zijn voor de volken (vgl. Genesis 18,18) neemt Abraham met verve de rol van voorbidder op zich. Als Jona daarentegen wegvlucht ‘van voor het aangezicht van JHWH’, is dat een weigering net als Abraham bij God te pleiten om Nineve te sparen. Jona is de karikaturale tegenpool van Abraham.
Anders dan Abraham wil Jona dus niet tot zegen zijn voor de volken. In de eerste helft van het verhaal komt dit al aan het licht als de zeelui Jona oproepen tot zijn god om redding te bidden (1,6). Jona hult zich dan in stilzwijgen. Pas als hij door het lot als schuldige is aangewezen, begint Jona te spreken.
Bidden doet hij dan nog steeds niet. De verteller deelt mee dat de zeelui wisten dat Jona op de vlucht was, ‘want dat had hij hun verteld’ (1,10). In het verhaal zelf heeft Jona hun dat echter helemaal niet verteld. Op dat moment herhaalt de verteller de uitdrukking ‘weg van voor het aangezicht van JHWH’. Met deze literaire zinspeling attendeert hij zijn lezers op de impliciete boodschap die Jona in zijn ontbrekende voorbede heeft uitgezonden.
Afdaling in het dodenrijk
Ironisch is natuurlijk dat Jona wel begint te bidden als hij in de vis zit. Deze grote vis symboliseert het dodenrijk dat Jona heeft opgeslokt, zodra de zeelui hem in zee hebben gegooid. Dat dit laatste op Jona’s eigen verzoek gebeurde, betekent niet dat Jona een nobele daad heeft verricht door zichzelf op te offeren. Integendeel. Terwijl het kwaad van Nineve is opgestegen voor Gods aangezicht, kiest Jona ervoor steeds verder af te dalen. Eerst naar Jafo, dan in het schip (1,3) en vervolgens naar het ruim van het schip om daar te liggen slapen (1,5). Het steeds herhaalde woord ‘afdalen’ onderstreept dat Jona werkelijk op de vlucht is en daarin steeds verder gaat. Het dodenrijk waarin Jona ten slotte afdaalt (2,7), is het laatste station van zijn vlucht voor God. Jona is nog liever dood dan naar Nineve te moeten gaan (vgl. 4,3.8). Deze extreme vluchtpoging past bij de karikatuur in het verhaal. Op het eerste gezicht lijkt de grote vis vooral Jona’s redding te zijn. Toch is juist zijn verblijf in de vis Jona’s afdaling naar ‘het land zonder terugkeer’. Op dat moment zijn de grendels van het dodenrijk achter hem dichtgeschoven. Daarom wordt ook een tijdsduur van drie dagen en drie nachten genoemd (2,1). Dat is de tijd waarna alle hoop vervlogen is. Waarom zou Jona op dat moment nog willen bidden? Jona was toch op de vlucht voor God? Vanwaar dan zo plotseling zijn verlangen naar Gods heilige tempel (2,8)? Het verhaal van die vis vertelt echter dat Jona zelfs in het dodenrijk niet aan God kan ontvluchten. Laconiek zegt de verteller dat JHWH een grote vis beschikt om Jona op te slokken (2,1) en dat JHWH tot de vis spreekt om Jona weer uit te spugen (2,11). Hoe had Jona ooit kunnen denken dat hij God in de dood niet meer zou tegenkomen? Zelfs het dodenrijk verbergt niet voor Hem (vgl. Psalm 139,8).
Onvruchtbare vroomheid
Vreemd genoeg is Jona’s gebed een dankpsalm waarin hij op zijn nood en redding terugblikt. Waarom doet de verteller het in zijn compositie van het verhaal dan voorkomen alsof Jona dit gebed al in de buik van de vis gebeden heeft? Vaak heeft men gedacht dat dit gebed later is toegevoegd. Aannemelijker is dat de spanning in de situering van Jona’s gebed juist zo bedoeld is en een literaire functie heeft. Allereerst is er het verband tussen ‘het ingewand van de vis’ (2,1-2) en ‘de buik van het dodenrijk’ (2,3) waar Jona in zijn gebed zelf van spreekt. Die heeft de verteller blijkbaar zo dicht mogelijk bij elkaar willen houden. In de tweede plaats heeft het ook met de karikatuur te maken. Zo ontstaat een scherp contrast met Jona’s vluchtgedrag en doodswens. De vroomheid van dit formuliergebed, dat helemaal is opgebouwd uit traditionele psalmtaal, past eigenlijk niet in Jona’s mond en komt ongeloofwaardig over. Toch is dit precies de vroomheid die Jona typeert: hij zingt van JHWH die redt (2,10), maar wil voor anderen niet tot zegen zijn. Het is een onvruchtbare vroomheid.
Jona heeft er geen moeite mee om in de buik van de vis over Gods trouw te zingen (2,9), maar zal dat nooit in Nineve doen. Het klinkt haast cynisch als Jona in dit verband spreekt over mensen ‘die armzalige goden vereren’ (2,9). Als lezer moet je dan aan die heidense zeelui en de mensen van Nineve denken. Juist zij komen echter tot bekering! In al zijn vroomheid blijkt Jona volstrekt onvruchtbaar voor de volkenwereld. Op Gods bevel wordt hij dan ook weinig verheffend door de vis uitgekotst (2,11). Zelfs voor het zeemonster is dit soort vroomheid onverteerbaar.
God geloven
Opnieuw wordt Jona naar Nineve gezonden, maar de nuances in de formulering zijn veelzeggend en moeten de lezer alert maken: deze keer moet Jona ‘tot’ in plaats van ‘tegen’ Nineve spreken en ontbreekt het motief van het ten hemel schreiende kwaad. God zegt nu enkel dat Jona Nineve de prediking moet brengen ‘die ik tot jou spreken zal’ (3,2). Jona beperkt zich vervolgens tot de vernietigende boodschap dat Nineve over veertig dagen wordt ondersteboven gekeerd (3,4). Hij spreekt niet over het bedreven kwaad of over bekering. Dat maakt nieuwsgierig of dit echt het enige is dat Jona spreken moest of dat God nog iets anders voor ogen staat. Vooralsnog laat de verteller deze vraag onbeantwoord en bouwt hij de spanning op.
Verrassend genoeg reageren de Ninevieten in elk geval onmiddellijk. Volgens de verteller geloofden ze God (3,5). Er staat niet dat zij Jona of zijn prediking geloofden, maar dat zij God geloofden. In de Bijbel wordt dat voor het eerst van Abraham gezegd, de vader van alle gelovigen (Genesis 15,6). Deze uitdrukking typeert iemands levenshouding. Israël was er vaak tevergeefs toe opgeroepen (Numeri 14,11; 20,12; Deuteronomium 1,32; 9,23; 2 Koningen 17,14; Psalm 78,22; 2 Kronieken 20,20). De inwoners van Nineve vertrouwen zichzelf echter onmiddellijk aan God toe, zelfs zonder daar door Jona expliciet toe opgeroepen te zijn. Dit geloof plaatst hen naast Abraham en contrasteert met de steriele vroomheid van Jona. Ze maken hun geloof ook concreet door Gods oordeel te aanvaarden en tegelijkertijd op Gods barmhartigheid te hopen. Hierin lijken ze op de zeelui uit het begin van het verhaal. De verteller maakt veelvuldig gebruik van dit stijlmiddel van de voorafschaduwing. Het past bij de literaire structuur van zijn verhaal. Het Jona-verhaal bestaat uit twee delen die als parallel fungeren (1–2 // 3–4). De verrassende bekering van de heidense zeelui kondigt al aan wat de Ninevieten ook zullen doen, niet dankzij, maar ondanks Jona.
Contrasterende dialogen
Kenmerkend voor de bijbelse vertelkunst is dat de gesproken tekst die de verteller aan zijn karakters geeft, vaak de boodschap van het verhaal draagt. In het Jona-verhaal maakt de verteller veelvuldig gebruik van contrasterende dialogen. De kapitein van het schip en de zeelui in het eerste hoofdstuk krijgen veel meer gesproken tekst dan Jona. Zo ook de koning van Nineve in het derde hoofdstuk. Het contrast betreft zowel de lengte als de toon van hun woorden. Jona’s woorden zijn steeds formeel (1,9) en zakelijk (1,12; 3,4). Van enige emotie in zijn spreken is geen sprake. Zelfs zijn gebed in de vis blijkt van formuliertaal aaneen te hangen. De woorden van de zeelui daarentegen zijn geladen met verontwaardiging en wanhoop (1,6), met onzekerheid (1,7), verbazing (1,8), verbijstering (1,10), angst (1,11) en godsvrees (1,14). Ook het spreken van de koning van Nineve is daarvan doortrokken (3,7-9). Dit contrast is dienstbaar aan de karaktertekening. Het emotieloze spreken van Jona onderstreept de beslistheid van zijn vluchtgedrag. Het spreken van de zeelui en van de koning laat zien waarom zij juist heel beslist naar God toevluchten. Waar Jona weigert voorbidder voor hen te zijn, bidden zij zelf tot God (1,14; 3,8).
Didactische doelstelling
Het slothoofdstuk laat zien dat het de verteller uiteindelijk om de goedheid van God gaat. De historiciteitsvraag is minder relevant. Alle aanknopingspunten voor een historische situering ontbreken. Een literaire benadering doet dan ook het meeste recht aan het Jona-verhaal. Het is een literaire profetie in de vorm van een didactisch profetenverhaal. De didactische doelstelling blijkt vooral uit de retorische vraag waarmee het verhaal eindigt (4,10-11; vgl. Matteüs 20,15). Deze vraag is niet enkel voor Jona bestemd, maar nodigt vooral de lezer ertoe uit met de fundamentele belijdenis van Gods genade en trouw in te stemmen (4,2; vgl. Exodus 34,6 en Jeremia 18,8) en zich er over te verwonderen dat Gods goedheid zich zelfs over Nineve kan uitstrekken. De humoristische scene met de ricinusboom, waarbij een les wordt getrokken vanuit het mindere naar het meerdere, draagt bij aan de didactische functie van het verhaal. De humor die heel het Jona-verhaal doortrekt, heeft in dit verband een spiegelfunctie. Jona roept steeds weer de lachlust van de lezer op. Wie echter om Jona gelachen heeft, zou aan het slot van het verhaal tot de ontdekking kunnen komen dat hij ook om zichzelf gelachen heeft. De zelfspot die Jona opwekt, dient uiteindelijk een didactisch doel.
In Gods antwoord aan Jona worden de maar liefst 120.000 inwoners van Nineve getypeerd als mensen ‘die het verschil tussen rechts en links niet kennen’ (4,11). Dat slaat op het ontbreken van onderscheidingsvermogen wat goed en kwaad betreft (Prediker 10,2). In het geval van het als bloedstad bekendstaande Nineve kan dat ongemakkelijk voelen, zoals vaak het geval is wanneer het kwaad een naam of gezicht heeft gekregen. De literaire strategie van de verteller is echter om met behulp van hyperbolen en zwart-wit tekeningen de didactische intentie van het Jona-verhaal te versterken en de beoogde instemming van de lezers te vereenvoudigen. Wie JHWH belijdt, zoals Israël doet, als een God van genade en trouw die berouw heeft over het kwaad (4,2), kan over de reikwijdte daarvan niet groot genoeg denken. Als vader van alle gelovigen zou Abraham blij met Nineve’s redding zijn (Genesis 18,25).
Jona roept steeds weer de lachlust van de lezer op
Jaap Dekker is bijzonder hoogleraar Bijbelonderzoek en christelijke identiteit op de Henk de Jong-leerstoel aan de Theologische Universiteit te Kampen.
Literatuur
• Karel A. Deurloo, Jona, Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel (Baarn: Callenbach, 1995).
• Lowell K. Handy, Jonah’s World: Social Science and the Reading of Prophetic Story (London: Equinox, 2008)
• Jopie Siebert-Hommes, ‘Jona.’ in: Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De Bijbel literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties (Zoetermeer: Meinema/Kapellen: Pelckmans, 2003), 279-286.
• Albert Kamp, Innerlijke werelden: Een cognitief taalkundige benadering van het bijbelboek Jona (Hengelo: A.H. Kamp, 2002).
• Cas Vos, ‘Jona: een literair-homiletische lezing.’ Collationes. Vlaams Tijdschrift voor Theologie en Pastoraal 23 (1993): 341-358.