Kies voor het leven
Bij Jesaja 60:1-11.17-22, Openbaring 7:2-17 en Matteüs 5:1-12
‘Wees een heilig volk’, zo spreekt Mozes tot het volk Israël aan de oevers van de Jordaan aan het eind van de woestijntocht. Het volk als geheel is geroepen een heilig volk te zijn. Vandaag is de dag dat we over ‘heiligen’ spreken, individuele mensen die dat volk Gods op zijn weg door de geschiedenis vertegenwoordigen. We noemen daarom graag namen, bijvoorbeeld Abraham, de trekker van het begin, of Isaak zijn kwetsbare zoon en Jakob, vader Israël. Vader van de twaalf die stamvaders werden van het nieuwe volk. Deze twaalf namen horen wij ook noemen in Johannes’ boek Openbaring (7,4-8).
De namen
Het is zeer pijnlijk dat juist die namen in het Lectionarium worden weggelaten. Van Openbaring 7 vers 4 springt men over op vers 9 en leest voor het gemak ‘van alle stammen Israëls twaalfduizend getekenden’. Wat een huiveringwekkende christelijke arrogantie. Volgens Johannes mogen die namen niet vergeten worden: het behoud van heel de aarde hangt af van het noemen van de namen van de twaalf. Daaromheen mag de rest van de mensheid zich verzamelen: alle gemartelden, degenen die met witte gewaden bekleed zijn, wier gewaden gewassen zijn in het bloed van het lam (Op. 7,13vv). Rond deze twaalf wordt een nieuw begin werkelijkheid. Niet dat het deze twaalf voor de wind zal gaan. Zij zullen vervolgd worden, gemarteld en valselijk beschuldigd van allerlei kwaad. Maar daar doorheen zullen zij nuchter en vastberaden doen wat er gedaan moet worden. Aan hen behoort het koninkrijk der hemelen. Gods nieuwe toekomst hebben zij in handen. Ze zullen getroost worden, het land bezitten. Het land waar Mozes over sprak aan de oever van de Jordaan. De geschiedenis van God met de mensen gaat verder. De Heer onze God is een enige God, een trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden tot in het duizendste geslacht.
De liturgie
In de donkere dagen van 1940-1945 preekte Kornelis Heiko Miskotte over het slot van het gedeelte uit het boek Openbaring dat vandaag aan de orde is. ‘De majesteitelijke kracht van de bruisende zee en de verschrikkelijkste uitbarstingen van donder alsook de lieflijkste vondsten van de menselijke genius zijn nauwelijks voldoende om aan te duiden wat dat is, een gezang dat uit de hemel opgevangen wordt op aarde, overgenomen op de aarde, dat er een hemelse liturgie gevierd wordt boven de pijnen, nu niet als voorbeeld en belofte, maar nu als wekking, als opwekking, dat zij nu weten zouden door de Geest, de dingen die ons van God geschonken zijn. Van die Sionsliturgie zijn onze liturgieën en liturgietjes (!) maar armzalige beelden. Het gaat hier om een gezang dat door de gekwelde harten trekt, een gezang dat de Geest geeft aan de wanhopigen… God verwacht iets van de wereld, al heeft Hij niets van de wereld nodig. Hij verwacht de oogst van de wereld, er is Hem veel aan gelegen dat er iets van terechtkomt, dat er iets in zijn schuren wordt binnengedragen.’[1]
De twaalf leerlingen
In de evangelietekst van vandaag horen we hoe Jezus bezig is zijn leerlingen te vormen. Hij onderricht de twaalf. Zij symboliseren heel Israël – het Israël uit Jezus’ tijd was maar tweeeneenhalve stam groot. Jezus gaat zitten zoals een rabbi dat doet (meer dan twaalf keer wordt Jezus rabbi genoemd) en Hij opent zijn mond. ‘Hij beklom de berg.’ Op de achtergrond, beneden, net als in Mozes’ tijd, staan de ochloi: de menigte, de schapen zonder herder. Om hunnentwil gaat Jezus met de leerlingen verder. Was Jezus uit op de vorming van een elite korps? Nee, Hij was geen vage idealist en ook geen genadeloze, veeleisende leider. Er zijn twee basiskenmerken van Jezus’ prediking, die als een dubbele rode draad door heel zijn geloofsleer heen lopen: het feit dat Hij God volkomen serieus neemt, waardoor Hij wordt bezield door heilzame ontevredenheid ten aanzien van alle halfheden en compromissen, én zijn realisme; Hij is iemand die de mensen door en door kent.
De armen
Als we naar de eerste zaligsprekingen gaan, komen we de armen tegen. De ‘armen van geest’ worden zalig genoemd, omdat zij een generatie van verworpenen vertegenwoordigen aan wie zal worden rechtgedaan, hier en nu! De rijke mag sidderen. Niet alleen omdat hij in het hiernamaals zijn loon zal mislopen, maar omdat hem reeds nu duidelijk wordt wat met God en zijn koninkrijk te maken heeft.
De paradox in de zaligsprekingen is het eigenlijke motief. De laatsten zullen de eersten zijn, een totale omkering van alles staat ons te wachten. Het getroost worden, het erven van een land, het ervaren van barmhartigheid en het zien van God zijn allemaal concrete antwoorden op concrete noden, en tevens wordt de gewone levenservaring 180 graden omgedraaid.
Actieve dromers
De mensen die zalig worden genoemd, zijn geen verfijnde hemelingen, maar mensen die met hun handen werken aan vrede, vriendschap en toekomst. Het zijn ‘vrededoeners’ (Mat. 5,9), barmhartigen, mensen die de gave der tranen hebben omdat ze geen rust kennen zolang er onrecht is. God wacht op zulke mensen. Elke zaligspreking wordt gevolgd door een bevestiging van Gods kant. Dat de geschiedenis van deze Messiaanse mensen geen gemakkelijke weg zal zijn, wordt in de laatste zaligspreking met nadruk vermeld. Jezus zelf is echter ook al vreugdebode (vgl. Jes. 11,4) en het jubeljaar van Jesaja 60 en 61 klinkt ons tegemoet.
Merkwaardig zijn de zaliggesprokenen die getroost zullen worden, die verzadigd zullen worden, die barmhartigheid zullen ontvangen. Zij lijken de passievelingen te vertegenwoordigen die niet tot de actiegroep rond de Messias behoren. Zij vertegenwoordigen de mensen die dromen in stand houden, die onrustig zijn vanbinnen, die lijden aan de nood en de pijn van velen zoals God zelf, die meelijdt met de lijdenden en die meehongert met de hongerigen. Zij zijn het die wachten op troost en die anderen de kansen geven antwoord te geven op hun roep.