Liefde versus wereld-haat

Alternatief bij de 5e zondag van de Veertigdagentijd (Galaten 5:13-25 en Johannes 15:18-27)
In de doorgaande lezing uit Johannes worden de verzen 15:9-17 overgeslagen. Jammer, want ze vormen het eerste deel van een aangrijpende drieslag: het gebod der liefde, de haat der wereld en ten slotte de bijstand van de Parakleet. Intussen worden wij getuige van een dispuut dat niet perse het onze is: tegenstellingen in de eerste gemeente(n), interne vervolging (15:20; 16:2) en wet tegenover Geest (Galaten 5:18-27).
De overgang van het hooggestemde ‘dit gebied Ik u, dat gij elkander liefhebt’ (Johannes 15:17) naar ‘als de wereld jullie haat’ (15:18) is heftig. De (uit)verkiezing van de leerlingen – om ‘vrucht te dragen’ (zie 15:16) – blijkt ergernis op te roepen. De leerlingen zijn qualitate qua ‘in’, maar niet ‘van’ de wereld. Hier wordt opnieuw het werkwoord ‘uit(ver)kiezen’ (Gr.: eklegoo) gebruikt; daarvan is de ‘kosmos’ niet gediend. Het Griekse kosmos (vijf keer in 15:19) betekent vaak de geordende wereld, die bij Johannes ook God vijandig gezind is. De leerlingen zijn weliswaar ‘uit de wereld uitgekozen’ (15:19), maar ze zijn daarmee de wereld niet uit. De wereld is het toneel waarop het ‘woord dat Ik tot u gesproken heb’ zonder ophouden in gedachtenis dient te worden geroepen: ‘Gedenk!’ (Gr.: mnèmoneuete, 19:20; met dit werkwoord vertaalt de LXX het Hebr. zakhar).
Haat of afwijzing?
Bedenk dat Jezus het eerste slachtoffer van die wereldhaat was: ‘ze’ hebben Hem en de Vader gehaat. De afkeer van de leerlingen ligt in het verlengde van wat Jezus ‘eerst’ (Gr.: prooton, 15:18) is overkomen. Zij dragen zijn boodschap uit, zeggen zijn woord voort. En dat woord wordt door die omineuze ‘ze’ bewaard, niet in de betekenis zoals in ‘de geboden bewaren’, maar om wat narigheid in kas te hebben die van pas komt bij de eerstkomende vervolging. Bedenk ook dat (Gr.:) miseoo, ‘haten’, ook ‘afwijzen’, ‘van de hand wijzen’, ‘geringschatten’ kan betekenen.
Het hoort misschien bij de hitte van de strijd van ooit, om de zaken schril aan te zetten – daar heeft de onderliggende partij belang bij. Maar er was eerst niet veel meer aan de hand dan dat Jezus niet álle joodse handen op elkaar kreeg. Dat de kaarten in onze histoire scandaleuse vervolgens heel anders geschud en gedeeld werden, maakt deze verzen er alleen maar wranger op: niet christenen werden de synagogen uitgegooid, maar joden werden uit de halve wereld verwijderd. Een ‘zonde’ onder het voorwendsel van godsmoord.
Joden of Judeeërs?
Wie Mij haat, haat ook de Vader’ (15:23); zie ook 5:23: ‘Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft.’ En wie Hem gezonden heeft ‘kennen ze niet’ (15:21). De Zender wordt niet gekend, niet geëerd, gehaat. De Gezondene overkomt hetzelfde, en de inhoud van hun missie wordt afgewezen. Met dat herhaalde ‘ze’ worden zonder twijfel de J/joden bedoeld – of vertalen we Joudaioi toch liever met Judeeërs?
Martin de Boer schrijft in zijn Inleiding dat ‘Joden’ ironisch bedoeld kan zijn.[1] Zou het? Die kennen de Zender terdege, zo goed als ze ook met het karakter van de missie al eeuwen vertrouwd zijn: vrijheid, gerechtigheid, betrokkenheid (Gr.: agapè, ‘liefde’, 15:9-17). En ja, ze hebben weet van afvalligheid, daar getuigt Tenach overvloedig van, die geheiligde Schrift behelst bij uitstek het zelfcorrigerende vermogen van Israël. Johannes schetst een karikatuur van de Judeeërs, om de tegenstellingen onoverbrugbaar te maken. Zeker achteraf gezien geen gelukkig stijlmiddel.
De werken en de wet
Ze hebben de ‘werken’ gezien. Dat woord komt bij Johannes zo’n veertigmaal voor, veel vaker dan in de synoptische evangeliën. Die werken onderbouwen Jezus’ statuur: Zoon van God, Gezondene. Het werk bij uitstek is ‘het werk Gods, dat gij gelooft in Hem die Hij gezonden heeft’ (6:29). Het zijn werken die bewonderd willen wezen (zie bijv. 5:20). Als het tegengestelde gebeurt, als Zender en Zoon worden afgewezen, is de bitterheid groot. In die vertwijfeling zijn deze verzen opgeschreven en kunnen ze begrepen worden.
Met een overmaat aan dedain gaat het vervolgens over de wet, ‘die wet van hen’ (15:25). Staat daarin niet een woord geschreven dat nodig vervuld moet worden? ‘Zonder reden hebben ze Mij gehaat.’ Vrij naar Psalm 69:5: ‘Talrijker dan de haren van mijn hoofd zijn zij die mij zonder oorzaak haten.’ Zie ook 15:22: ‘een voorwendsel hebben ze niet’ – afgeleid van (Gr.:) profainoo, ‘voorlichten’. Een associatie met onze hedendaagse ‘voorlichters’ is nauwelijks te vermijden.
Bijstand
‘Wanneer de Parakleet komt (…) zal ook die van Mij getuigen’ (15:26). Hij is al eerder aangekondigd ‘om in eeuwigheid bij u te zijn’ (14:16). Daar is sprake van ‘een andere Parakleet’, Jezus zelf is de eerste. Zie ook 1 Johannes 2:1: ‘Wij hebben een voorspraak bij de Vader.’ De Parakleet is letterlijk de ‘erbij geroepene’. Sommigen zien er meer een advocaat in, of een getuige à décharge. Ik houd het op een orgaan van eeuwigdurende bijstand. Die in het getuigen vooropgaat, als Jezus’ ‘plaatsbekleder’. De leerlingen staat iets anders te doen: zij zijn immers ‘in den beginne al met Mij’ (15:27). Zij zullen niet anders kúnnen dan getuigen. Die lat is in de geschiedenis veelvuldig gebleken te hoog te zijn gelegd!
De vrijheid van een christenmens
Het grote gebod van Johannes 15:12 is ook aan de orde in de lezing uit de Galatenbrief. Paulus wijst de Galatiërs erop dat de grote vrijheid voor een christen om liefde draait en dat ze niet op liederlijkheid mag uitlopen. In Galaten 5:13 staat een soort categorische imperatief: (Gr.:) douleuete. De mensen worden opgeroepen tot een nieuwe ‘slavendienst’: ‘dient elkaar in liefde!’ Dat wet en Geest tegen elkaar worden uitgespeeld, is met enige moeite wél te verklaren, maar nauwelijks uit te leggen.
Deze exegese is opgesteld door Gerben Westra.
Voetnoot
[1] M.C. de Boer, Het Evangelie van Johannes: ‘Opdat ook jullie geloven’, De Eerste Dag 44,2 (2021), 2.