Menu

Premium

‘Liefst ook in de woordvorm een Godswoord’

De actualiteit van K.H. Miskottes notities over de taal van de preek

Het vakgebied van de homiletiek – een subdiscipline van de Praktische Theologie – reflecteert op de theorie en de praktijk van de prediking. In de contemporaine homiletiek speelt de vraag naar de retorische vormgeving van de preek een grote rol. Deze ontwikkeling vindt zijn oorsprong in de zogenaamde ‘empirische wending’ die zich in de jaren zestig van de vorige eeuw binnen de Praktische Theologie voltrokken heeft. Sindsdien zijn antropologische, sociologische en psychologische vraagstellingen een intrinsiek onderdeel van het homiletisch onderzoek, dat zich vooral concentreert op de communicatie tussen de prediker en de hoorder.

Actuele thema’s in het huidige homiletische discours zijn de opvatting van de preek als een gebeuren in de tijd (in tegenstelling tot de opvatting van de preek als mededeling of informatieoverdracht) en de vraag naar de doorwerking hiervan in de taal en de vorm van de preek. In dit artikel wordt onderzocht of de Nederlandse theoloog K.H. Miskotte (1894-1976) op deze vraagstelling nieuw licht werpen. Zijn homiletische observaties – hoewel genoteerd in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw binnen een geheel anders theologisch paradigma – zijn op dit punt verrassend actueel.

1. De preek als event

Vooral in de Amerikaanse homiletiek heeft het denken over de preek als een gebeuren een hoge vlucht genomen. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw nemen steeds meer homiletici afstand van het idee dat de preek voornamelijk overdracht van informatie is. Sommigen spreken op dit punt zelfs van een ‘revolutie’ in de homiletiek.
[1]
De kring van homiletici die de preek als een gebeuren in de tijd, an event-in-time, beschouwen, wordt New Homiletic genoemd.
[2]
Een belangrijke vertegenwoordiger van de New Homiletic, Paul Wilson, noemt het eerste hoofdstuk van zijn boek The Practice of Preaching (1995) ‘Preaching as God’s Event’. Hij schrijft: ‘When we use the word event in this way, we mean an action, an occurrence, something that happens in a moment of time in the lives of the hearers. When we say that this is a divine event, we acknowledge that through preaching, God chooses to be encountered.’
[3]
Volgens de New Homiletic geeft de preek de hoorder niet alleen informatie over God, maar schenkt zij hem eerst en vooral God zelf. In de woorden van Eduard Riegert, een andere theoloog uit de kring van New Homiletic:‘We receive too much information as it is. People are hungry for an encounter with God; they do not merely want to know about God, they want to know God.’
[4]

Wat betekent deze revolutie binnen de Amerikaanse homiletiek voor de taal en de vorm van de preek? Vanwege het beperkte bestek van dit artikel gaan we slechts in op de aanwijzingen die Paul Wilson geeft in The Practice of Preaching. Daarbij is het goed om te bedenken, dat de New Homiletic verschillende stromingen kent, die met name op het punt van de consequenties voor de talige vormgeving van de preek onderling verschillende accenten leggen. Volgens Wilson moet de taal van de preek een ervaring mogelijk maken: ‘It [preaching as God’s event JN] means creating in words the kind of experiences and relationships that embody what is spoken.’
[5]
Hoe taal dit waarmaken? Of andersom gezegd: hoe kunnen woorden verhinderen dat door de preek een ontmoeting met God tot stand komt? Wilson schrijft: ‘The preacher’s words can hinder the event of God’s encounter by portraying God in nominal, distant, abstract, passive or impersonal ways.’
[6]
Daarentegen een preek die op concrete wijze over God spreekt, de ervaring van een godsontmoeting evoceren. beschrijft hoe in de Bijbel op heel concrete wijze over God gesproken wordt. Hij laat zien hoe deze bijbelse manier van spreken in de preek worden gebruikt. Zo correspondeert met het bijbelse motief van een sprekende God preektaal die de onweerstaanbaarheid van Gods Woord benadrukt. geeft hiervan een voorbeeld:

Example: God’s Word is misunderstood if we think of it as last month’s unopened mail. It is not something we can push to one side or trample underfoot. It is more like a fax on line, a phone call coming through, a speeding train in a tunnel, a plane taking off, a planet spinning into a new day that will not be stopped.

[7]

De taal van de preek moet bovendien God als een sprekend subject opvoeren, meent Wilson en geeft ook hiervan voorbeelden: ‘Example: “Do you hear God’s voice right now, whispering in your ear?” or, “Listen for what God is saying to us now,” or, “Christ is calling each of you by name, Mary, Bill, Tom, Sarah… Put in your own name. You can hear it.” ’
[8]

De New Homiletic brengt de preek als event-in-time vaak in verband met performing arts als film en theater.
[9]
De Amerikaanse theologe Barbara Brown Taylor vergelijkt de preek met een muziekopvoering. Volgens haar is het in de eerste plaats de taak van de predikant om Gods muziek te laten horen, niet om de muziek uit te leggen.
[10]

2. De preek als Ereignis

Hoewel ook de afroamerikaanse homiletiek een belangrijke inspiratiebron van de New Homiletic is,
[11]
liggen haar wortels met name in de hermeneutiek van de Duitse theologen Emst Fuchs und Gerhard Ebeling.
[12]
In Duitsland vindt zij bovendien belangrijke navolging. De Duitse theoloog Martin Nicol is een groot pleitbezorger van het gedachtengoed van de New Homiletic. Nicol beschouwt de preek net als de New Homiletic als een performance, die je goed kunt vergelijken met andere uitbeeldende kunsten als dans, muziek, theater en film.
[13]
De kern van de New Homiletic vat hij samen met de woorden van zijn Amerikaanse leraar Don Wardlaw ‘preaching from within’.
[14]
In zijn dramaturgische homiletiek Einander ins Bild setzen (2002) schrijft hij:

Solches ‘Predigen in’entfernt sich kategorial von allem ‘Reden über’: über das Bibelwort, über Gott und die Welt, über die Gemeinde. ‘Preaching from within’ ist ‘Reden in’: Reden im Bibelwort, im Handeln Gottes, im Beziehungsgeschehen von Predigerin und Gemeinde, im Hier und Jetzt der Situation – und mit alledem hoffentlich auch im Ereignis. Eine solche Predigt versucht – sie versucht es zumindest, nicht über das Trösten zu reden, sondern zu trösten.

[15]

In het artikel ‘PredigtKunst’ (2000) geeft Nicol een aansprekend voorbeeld uit een preek van een studente om te laten zien hoe je Gods spreken tot een Ereignis,een gebeuren in ruimte en tijd, kan maken.
[16]
In het kader van een college homiletiek had de studente het verhaal van Maria en Martha (Luc. 10:38-42) in scène gezet. Nicol schrijft:

Die Studentin hat zwar auch erklärt bzw. informiert: Die Wiederholung des Namens sei im Judentum zur Zeit Jesu ein Zeichen besonderer Vertrautheit gewesen. Aber die Predigerin hat es nicht dabei belassen. Sie hat es sinnenfällig gemacht, hat es uns miterleben lassen: nicht ‘Martha, Martha’ (mit erhobenem Zeigefinger), sondern ‘Martha, Martha’ (mit Liebe und Zuneigung in der Stimme). Die Predigerin hat nicht über das Wiederholen von Namen geredet, sondern sie hat den Namen ‘Martha’ wiederholt.

[17]

In Die Einführung in das Leben (1996) beschrijft de Duitse theoloog Manfred Josuttis de preek als ‘goddelijke energie’. Een preek natuurlijk nieuwe inzichten opleveren. In de éérste plaats is zij echter een ontmoeting met de kracht van God. Deze zogenoemde energetische homiletiek heeft veel raakvlakken met de Eragmj-homiletiek van Nicol.
[18]
Josuttis heeft zich echter niet laten inspireren door de theologen van de New Homiletic, maar door Martin Luther. Uit het artikel ‘Die Predigt des Evangeliums nach Luther’,gepubliceerd in de tweede band van Josuttis’ Homiletische Studien(1995), blijkt hoezeer zijn concept van de energetische preek verband houdt met Luthers fundamentele onderscheiding tussen wet en evangelie. Bij Luther betekent de verkondiging van het evangelie de daadwerkelijke vergeving van zonde. In deze opvatting is de preek een goddelijke kracht die doet wat hij zegt.

Josuttis werkt dit gegeven verder uit. Het nuchtere handwerk aan de talige vormgeving van de preek verliest hij daarbij niet uit het oog. Daarom vraagt hij naar taalvormen die de onderscheiding tussen wet en evangelie respecteren: ‘Gibt es Sprachformen, in denen sich diese Differenz erfassen und dann auch gestalten lässt?’
[19]
Omdat de verkondiging van het evangelie geen appèl of informatieoverdracht is, maar krachtige vergeving van zonden, is de preek een gebeuren dat zich afspeelt in de tegenwoordige tijd. De hoorders worden bovendien direct aangesproken. Naast het praesens en het directe aanspreken van de hoorders speelt de taalvorm van de vertelling een belangrijke rol: ‘Weil das Heil in der Geschichte präsent geworden ist, kann es für die Gegenwart in Geschichten präsentiert werden.’
[20]
Tenslotte kunnen ook aansprekende beelden van heil de energetische kracht van het evangelie ontvouwen.

Ook in het voorwoord van zijn prekenbundel Offene Geheimnisse (1999) thematiseert Josuttis de talige gestalte van de energetische preek. De eerste retorische aanwijzing betreft de opbouw van de preek. Met het karakter van de preek als een gebeuren correspondeert volgens Josuttis een preekstructuur die de hoorders met steeds nieuwe cirkelbewegingen naar het midden van de preektekst leidt. Op het hoogtepunt van deze beweging openbaart zich het geheim van de tekst in de tegenwoordige tijd. Hierbij speelt het stijlmiddel van de herhaling een belangrijke rol: ‘In der Wiederholung entfaltet ein Wort seine Macht. Es erfüllt den Raum. Es dringt in die Ohren. Es verändert die Herzen.’
[21]
Daarnaast is het zaak dat men op het hoogtepunt van de preek voorrang geeft aan de relatieve onbepaaldheid van enkele woorden boven de fixatie van de inhoud door hele zinnen. Zo de preek bij elke hoorder op zijn eigen manier werken. Josuttis schrijft:

Gerade wenn man das Zentrum eines Textes von verschiedenen Seiten umkreist hat und wenn die Zeit gekommen ist, dass das Geheimnis dieser sprachlichen Macht sich entbergen kann, sollte man auf Fixierungen jedweder Art verzichten. Ein Wort wird, so oder so, gesprochen. Es wird, so oder so, gehört und, so oder so, verstanden – und wirkt dann bei diesem oder bei jener auf seine Weise.

[22]

De voorbeelden van Nicol en Josuttis laten exemplarisch zien dat de opvatting van de preek als een gebeuren in de tijd in de huidige Duitstalige homiletiek een grote rol speelt. Toch zijn Nicol en Josuttis niet de eerste theologen die de preek op deze manier benaderen. Al in 1971 noemde Rudolf Bohren in zijn Predigtlehrede preek een wonder dat geschiedt in de kracht van de heilige Geest. Hij schrijft: ‘Ich warte auf Predigt, die ein Wunder ist, weil der, von dem die Rede ist, sich in das Reden über ihn einmischt, selbst das Wort ergreift, so dass nicht nur über Gott und seinen Freispruch geredet wird, sondern sein Wort geschieht, sein Freispruch freimacht.’
[23]
De opvatting van de preek als een gebeuren in de tijd – door Bohren samengevat met het begrip Namenrede – is zelfs één van de hoofdmotieven van de Predigtlehre. De retorische consequenties van deze opvatting werkt hij heel precies uit.
[24]

Bij het verschijnen van Bohrens Predigtlehre schrijft K.H. Miskotte enthousiast: ‘Hoe hopen wij op een nieuw getij; het zit in de lucht! Wie had tien jaar geleden aan zoiets als Rudolf Bohrens “Predigtlehre” gedacht?’
[25]
Op dit punt in het betoog keren we naar de oorspronkelijke vraag terug: welke bijdrage Miskotte leveren aan de actuele discussie over de talige vormgeving van de preek als een gebeuren in de tijd?

3. K.H. Miskotte over het dabar-karakter van de preek

Over de preken van Miskotte bestaat een bekende anekdote die het waard is in dit verband nog eens genoemd te worden. Een toespeling makend op het hoge intellectuele niveau van de man die in 1945 hoogleraar werd aan de Universiteit van Leiden, stelde iemand eens een ‘eenvoudige vrouw’ onder zijn gehoor de volgende vraag: ‘Begrijpt u dan altijd alles wat hij zegt?’ ‘Nee,’ zei de vrouw, ‘ik begrijp zeker niet alles. Maar wat belangrijker is: hij begrijpt mij.’
[26]
De vraag naar het begrip van de vrouw betreft het informatieve karakter van de preek, het uitleggen, verklaren, verhelderen. Uit de woorden van de vrouw blijkt een andere benadering van preken: voorbij het niveau van informatie geven deden Miskottes preken haar iets, ontroerden en raakten ze haar. Zijn preken riepen voor haar de ervaring op van ‘begrepen worden’. Hoe konden Miskottes preken deze ervaring oproepen?

Om deze vraag te beantwoorden gaan we terug naar de bundel die Miskotte in 1948 onder de titel het levende Woord. Opstellen over de praktijk der exegese publiceerde. De opstellen zijn geschreven in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw.

In het opstel ‘Praktikale overwegingen’ waarschuwt Miskotte voor themapreken. Hij schrijft: ‘Een tekst, die zelf, in zijn vorm, het dabar- karakter heeft, verbiedt strikt-genomen het opstellen van een thema; een tekst daarentegen die een beschrijving bevat of een wijze spreuk, leidt, of dwingt zelfs tot het opstellen van een thema; de rechte preek heeft geen in- zichzelf-rustend “onderwerp”, dat men kan behandelen.’
[27]
Volgens Miskotte heeft de preek dus dabar-karakter, dat wil zeggen: ze is een woord dat tegelijk een daad is, een woord dat gebeurt. Anders geformuleerd: de preek verwijst niet alleen naar een andere werkelijkheid, maar stelt dat waarover ze vertelt, ook zelf present.
[28]
De eredienst noemt Miskotte dan ook ‘een ontmoeting van God met Zijn volk, de realisering van een bijzondere tegenwoordigheid’.
[29]

Het is opmerkelijk dat Miskotte spreekt van ‘een tekst, die zelf, in zijn vorm, het dabar-karakter heeft’ [cursivering JN]. Blijkbaar betreft het dabar-karakter van de preek óók haar vorm. De preek ‘gebeurt’ volgens Miskotte door haar vorm dus net zo goed als door haar inhoud (voorzover deze überhaupt te scheiden zijn). Daarom is de vorm van de preek voor hem geen neutraal gegeven. Het verrast dan ook niet, dat Miskotte eveneens in het opstel ‘Praktikale overwegingen’ over de preek schrijft: ‘liefst ook in de woordvorm een Godswoord’ .
[30]

Uit het voorgaande we twee dingen af. Ten eerste: de religieuze ervaring van ‘begrepen worden’ waarvan de vrouw getuigt, kunnen we in verband brengen met wat Miskotte beschrijft als het dabar-karakter van de preek. Het gebeuren, dat een preek niet alleen verwijst naar God, maar God zelf ook present stelt in de ervaring van de hoorders. Ten tweede: het dabar-karakt&T van de preek betreft naar Miskottes mening ook haar vorm: ‘liefst ook in de woordvorm een Godswoord’. In het vervolg van dit artikel willen we ons concentreren op deze woordvorm aan de hand van de volgende vraag: hoe werkt Miskottes opvatting van de preek als een dabar, een heilsgebeuren, door in zijn theorie over de talige vormgeving van de preek?
[31]

4. De ‘plastiek’ van de preek volgens K.H. Miskotte

In het opstel ‘Praktikale overwegingen’ krijgt de talige vormgeving van de preek veel aandacht. Allereerst in de afwijzing van de vormgeving van de preek als leerrede, die zoals we boven zagen direct met het dabar-kaxaktervan de preek samenhangt:

Laat men maar dapper al deze overwegingen ballast achten en vrolijk (…) alvast overgaan tot een pakkende indeling van de preek in punten, die de mensen goed kunnen onthouden. Met zulke zevenmijlslaarzen naar de leerrede te stappen is een hebbelijkheid, die niet in de laatste plaats schuld draagt aan het ontstellend feit, dat sommige gemeenten gaandeweg worden dóódgepreekt.

[32]

Verderop in het opstel schrijft Miskotte:

Wij kunnen geen homiletische vragen aansnijden, zonder te komen in een gebied dat van de exegese tamelijk ver verwijderd is; reden, waarom wij ons hier onthouden van inmenging met uitzondering van één punt, dat stellig tot de praktikale overwegingen behoort inzover het onmiddellijk aan de exegese zelf ontspringt: de vraag naar de taal.

[33]

Voor de taal van de preek gebruikt Miskotte ook het woord ‘plastiek’ en hij noteert: ‘Misschien is er in heel de homiletiek geen lastiger probleem dan de plastiek van de preek.’
[34]
Dit is een probleem dat niet alleen ontspringt aan de exegese maar ons, in Miskottes woorden, ook terugvoert naar de ‘diepste geheimenissen der Openbaring, waarmee de theologie te doen heeft’ ,
[35]

We zullen zien dat één van die diepste geheimenissen waarnaar het probleem van de taal van de preek terugvoert, nu juist het dabar-kaxaktervan de preek is. Miskotte stelt: omdat het Woord vleesgeworden is, moeten wij voor zijn beschrijving taal gebruiken die het concrete, het feitelijke respecteert. Voor deze taal gebruikt hij de term ‘mythische’ taal.
[36]
Tegelijkertijd is het vleesgeworden Woord ‘gerechtvaardigd in de Geest,37en onderscheidt zich hiermee met een oneindig kwalitatief verschil van al het andere in de wereld. Het Woord is dus – om een uitdrukking uit Miskottes Bijbels ABC te gebruiken – in de wereld van de wereld onderscheiden.
[37]
Het is de speculerende en abstraherende taal van de filosofie die aan dit laatste aspect van het Woord, zijn onderscheidenheid van het zijnde, zeggingskracht verleent, zo stelt Miskotte, zonder evenwel aan te geven hoe dit precies gebeurt. het Woord te verkondigen heeft de prediker daarom zowel de taal van de mythe als de taal van de filosofie nodig, of, zoals Miskotte het ook zegt, zowel de taal van het verhaal als van het betoog. Tegelijkertijd benadrukt hij echter met klem dat ‘noch de wijsgerige taal noch de mythische taal’ op dit punt van dienst zijn.
[38]
Ook gaat het er niet om dat predikanten ‘een midden zoekende tussen het afgetrokken en het verbeeldende spreken (…) in het middelmatige belanden van een bleek praten vanuit een algemeen levensgevoel’
[39]
. Wat moeten zij dan wel doen? Miskotte schrijft: ‘Naar het voorbeeld der Schrift mogen en moeten wij de beeldende kracht van de moedertaal ómbuigen, zó dat de beelden dienstbaar worden aan wat de Geest tot de harten wil spreken’
[40]
In het moment van het ombuigen van de taal – beter: in de beweging van het omgebogen worden – gebeurt het volgens Miskotte: de Geest spreekt de hoorder aan. Het daèar-karakter van de preek ‘flitst’ dus ‘op’ precies in de beweging van het één naar het ander: van ‘mythische’ taal naar ‘wijsgerige’ taal en omgekeerd van ‘wijsgerige’ taal naar ‘mythische’ taal. Zowel op het moment waarop ‘mythische’ taal concretiserend de abstractie doorbreekt als op het moment waarop ‘wijsgerige’ taal abstraherend de ban van de feitelijkheid opheft, geschiedt het Woord. Het gebeuren van de preek drukt zich met andere woorden uit in een dynamische afwisseling van concrete en abstracte taal. Nog anders gezegd: de energie van een preek komt vrij (onder andere) in de taalfiguur van de onderbreking – de onderbreking van een vertelling door een betogend argument en de onderbreking van een betoog door een vertelde ervaring. Hierbij is het van belang op te merken dat Miskotte het idee van de preek als leerrede helemaal afwijst, maar wel pleit voor het gebruik van betogende taal in de preek.

In het laatste opstel van Om het levende Woord, getiteld ‘Het waagstuk der prediking’, benadrukt Miskotte nog eens het belang van de homiletische vraag naar het hoe van de preek:

Juist wanneer de ‘Waarheid’ een strikt-bepaalde en begrensde grootheid ons wordt, een gevulde werkelijkheid, een met dunamis geladen wer-ke-lijkheid, waarvan geen wijsbegeerte gewag maken kan en waartoe geen religie reikt – juist dan wordt de vraag, hoe wij déze Waarheid, precies déze Waarheid, zullen zeggen, zulk een ernstige, beklemmende vraag.’

[41]

5. Een preekfragment van K.H. Miskotte ter illustratie

Nu illustreren we aan de hand van een preekfragment Miskottes aanwijzing om in de preek ‘filosofisch’ en ‘mythisch’ taalgebruik af te wisselen – de woorden staan tussen aanhalingstekens, omdat boven gebleken is dat Miskotte de woorden op een heel eigen manier gebruikt.
[42]
Het betreft een fragment uit de preek Het onbeschrijfelijk gebeuren over Joh. 21:25, die Miskotte op 14 oktober in 1945 hield bij zijn afscheid van de Nederlandse Hervormde Gemeente te . Hierin stelt hij onder andere dat Christus zozeer anders is dan al het andere in de wereld, dat alles ‘wegsmelt in de glorie van Zijn presentie’. Hij vervolgt:

Vanwaar, hoe komt het dan, dat alles wegsmelt in de glorie van Zijn presentie? [Miskotte vraagt naar een oorzaak. De vraag naar een oorzaak abstraheert steeds van de feitelijke gang van zaken. Miskotte gebruikt hier dus de taal van het betoog.] Zie, Jezus heeft nog éndere dingen gedaan; telkens weer heeft Hij nog andere daden gesteld. Hij is vroeger en nu en de eeuwen dóór bezig geweest, bevreesde harten te bevrijden, vermoeiden en belasten rust te geven, gebrokenen en vertwijfelden te troosten en te zegenen, verlorenen genade te geven… O! hoe Hij vereenzaamden heeft deel gegeven aan de eeuwige Godsgemeenschap, hoe Hij de kracht werd en de weg voor gans hulpelozen en verdwaalden! Hoe hij een haven is geworden voor degenen die waren stukgestormd! Hoe hij gedragen heeft al de rebellie der mensen, en stervenden alom heeft doen zeggen: wees gegroet, o Kruis, mijn enige hoop!

[43]
[Op de abstracte vraag naar de oorzaak volgt een concrete, ‘mythische’ vertelling van de daden van Jezus.]

Volgens Miskotte komt de energie van de preek vrij op het moment dat de taal van het betoog de ‘mythische’ vertelling over de daden van Jezus abstraherend (zoekend, tastend, bewerend) onderbreekt – en omgekeerd ook op het moment dat de taal van het verhaal concretiserend (lyrisch, feitelijk, opsommend) inbreekt in het stramien van het betoog. In het geciteerde fragment vinden we een voorbeeld van hoe de afwisseling tussen beide taalvormen die Miskotte voorstaat, eruit zien.
[44]

Een ander goed voorbeeld biedt de passage die direct op dit fragment volgt: ‘Ik moet wel vrezen dat velen aan het ware wonder voorbijgaan, als ze dit op de gewone wijze misduiden, namelijk dat het denken aan, de invloed van, de suggestie van het beeld van Jezus dit zou teweegbrengen. Geen mens die iets van de éndere dingen ervoer die Jezus gedaan heeft, kan ook maar een ogenblik denken dat Jezus dood zou zijn en dat, zoals men dan pleegt te zeggen, zijn “geest” doorwerkt – ja, hoe? waar? in christelijke mensen, christelijke boeken? religieuze jeugdherinneringen van enkelen en van een heel werelddeel? Hier gaat het om het hart van het geloof, van de orthodoxie, van de liturgie, van het gebedsleven, van de mystiek, die haar gloed spreidt over de dagelijkse dingen: Christus Zélf, de Levende, doet dit alles, door te zijn tegelijk in de heerlijkheid des Vaders en bij ons, Hij doet deze andere dingen door te zijn die Hij is, door tegenwoordig te zijn gelijk Hij tegenwoordig is. En niets is, voor mijn gevoel, een droeviger verraad aan Christus dan de wijze waarop velen schijnbaar zeer positief spreken van Jezus, de levende Heer, terwijl ze toch eigenlijk bedoelen, dat er een invloed uitgaat van het Jezus-beeld, dat door de evangeliën tot ons is gedragen en dat wij ons onder het gezag stellen van dit herinneringsbeeld als ware dit een Heer. “Zie, Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding van de wereld!” – dat is andere taal, dat is de taal van Hem, die werkelijk zelf hier en nu al die andere dingen doet, waardoor wij ons bekeren en tot leven komen. Het gaat hier om een rechtstreeks gebeuren, om het eigenlijke gebeuren, waardoor alle andere gebeuren wordt begrensd, waaraan het wordt gemeten op zijn gehalte van realiteit, waardoor het wordt geheiligd naar de mate van zijn deelname aan dit éne Gebeuren van de hemel onder ons. [Een bij uitstek abstraherende, ‘filosofische’ passage. Een woord als misduiden aan het begin van de alinea maakt meteen duidelijk dat hier de vraag naar de juiste betekenis, naar de juiste interpretatie van het wonder van de daden van Jezus centraal staat. Miskotte verwerpt de ene mogelijkheid en pleit voor de andere. Andere woorden of woordgroepen die het ‘filosofische’ karakter van de passage onderstrepen zijn: ‘hoe? waar?’, ‘hier gaat het om’ (twee keer), ‘dat is’ (twee keer).] Ja, Jezus heeft nog vele andere dingen gedaan, Hij-Zelf, gisteren en heden…

Hoe deed Hij dat alles? Hij deed het (en dat is wederom onbeschrijfelijk) door ons te redden van onszelf en van onze wereld, ons te redden door zelf onder te gaan. Hij geneest door toe te slaan, Hij heelt door te wonden. Zijn Vrijmacht is van goddelijke aard! Hij is tegenwoordig door op te varen ten hemel. Hij is openbaar in verborgenheid, door zich nederwaarts te begeven in onze vloekbeladen samenleving. Zijn trouw draagt het goddelijk waarmerk!

Hij doet alle dansers en spelers op ’s levens markt stilstaan en ontbindt een hemelse dans in de leden der zijnen. Hij is openbaar geworden aan degenen, die naar Hem niet vraagden, Hij is gevonden door hen die niet naar Hem zochten.’ [Hier wordt over de daden van Jezus verteld. Miskotte preciseert ze vertellenderwijs, afwisselend sprekend in de tegenwoordige en de voltooide tijd.]

Een ander voorbeeld bij deze preekaanwijzing van Miskotte geeft Maarten den Duik in zijn praktisch-theologisch ontwerp Vijf kansen. Een theologie die begint bij Mozes(1998). Den Duik behandelt Miskottes aanwijzing in de context van het moderne homiletische dilemma ‘zal ik een verhaal houden of een betoog houden?’. Voor een beter begrip van de aanwijzing gaat Den Duik in de leer bij de apostelen en profeten van Israël en laat overtuigend zien hoe in Deut. 1:6-4:40 afwisselend de betoog- en de verhaalvorm gebruikt wordt. Volgens Den Duik is deze tekst ‘in haar huidige gestalte (…) de literaire representatie van een preek’, ja zelfs ‘een demonstratiemodel, waaraan enkele typerende eigenschappen van de preek, zoals de eigen aard van de opbouw, de stijlvormen en de strategie, kunnen worden afgelezen’
[45]
. Hij wijst erop dat de tekst in twee delen uiteenvalt: een deel waarin de stijlvorm van de vertelling beoefend wordt (1:6-3:21) en een deel waarin de schrijver de stijlvorm van de overtuigende rede gebruikt (4:1-40). Aan de hand van dit voorbeeld houdt Den Duik een pleidooi voor een manier van preken die beide stijlvormen naast elkaar beoefent. ‘Het verwarrende theoretische dilemma, de keuze voor het verhaal of voor het betoog, verandert in een heldere uitdaging om beide vormen zelfstandig te beoefenen.’
[46]

In het artikel ‘K.H. Miskotte: Impuls en impasse in de homiletiek’ wijst Den Duik erop dat de vraag naar de communicatie tussen de prediker en de hoorder sinds de jaren zestig steeds belangrijker is geworden. Deze vraag kwam zelfs bovenaan de homiletische agenda te staan. Het is niet zo dat deze vraag voor Miskotte helemaal geen rol speelde. In ‘Het waagstuk der prediking’ vraagt hij onder de titel ‘Antwoord geven’ aandacht voor de vragen van de hoorders.
[47]
Den Duik schrijft hierover: ‘De preek moet ingaan op deze vragen en antwoord geven. Daarmee kondigde zich een wending af in de houding van de homileet: van profetische naar pastorale prediking. Daarmee werd ruimte gemaakt voor de communicatieve dynamiek van de preek.’
[48]
Toch had de vraag naar het communicatieve karakter van de preek bij Miskotte duidelijk niet dezelfde prioriteit als in latere homiletische ontwerpen.

6. De actualiteit van K.H. Miskottes homiletiek

In de laatste twee decennia heeft de homiletiek echter steeds meer nadruk gelegd op de preek als communicatie van een ervaring, eerder dan van inzichten en informatie. Deze ontwikkeling maakt Miskottes homiletiek met zijn nadruk op de preek als een gebeuren opnieuw actueel. Tussen de hedendaagse homiletiek en Miskottes Om het levende Woord ligt natuurlijk op veel punten een wereld van verschil: de analyse van de postmoderne samenleving en haar begrip van ervaring, de verbinding van de preek met esthetische communicatietheorieën en de nadruk op een fenomenologische waarneming van religie ontbreken bij Miskotte geheel.
[49]

Ondanks deze grote verschillen is hij door zijn aanwijzingen voor de talige vormgeving van de preek als een gebeuren toch een gesprekspartner van moderne homiletici als Paul Wilson, Martin Nicol en Manfred Josuttis.

We hebben gezien: waar erop aandringt om God in de preek als een sprekend subject te beschrijven, wordt in het bovengenoemde voorbeeld van Nicol het spreken van Jezus zelfs in scène gezet (‘Martha, Martha’). Josuttis legt andere accenten: in tegenstelling tot en Nicol concentreert hij zich niet op de taal over of van God, maar wijst op algemene talige handgrepen die bij hoorders een ervaring kunnen evoceren: onder andere noemt hij de noodzaak van het praesens, de directe aanspraak en de herhaling van woorden.

Ook de stijlaanwijzingen die Miskotte geeft voor de preek als een gebeuren betreffen de taal van de preek in het algemeen. Zijn afwijzing van de preek als leerrede (‘een pakkende indeling van de preek in punten, die de mensen goed kunnen onthouden’) komt enigszins overeen met Josuttis’ pleidooi voor een preekstructuur die bestaat uit cirkelbewegingen. Miskottes aanwijzing voor een afwisseling van ‘mythisch’ en ‘filosofisch’ taalgebruik in de preek vinden we echter niet terug bij Josuttis. Uniek is bovendien dat deze aanwijzing niet zozeer het gebruik van bepaalde taalvormen aanbeveelt, maar veeleer de afwisseling ervan. Hier staat de interne dynamiek van de taal en haar effecten op de hoorders centraal.

Ten slotte keren we terug naar de anekdote over de ‘eenvoudige vrouw’ onder Miskottes gehoor. Het is niet meteen inzichtelijk hoe een heen-en- weer tussen ‘mythische’ en ‘filosofische’ taal bij de hoorders van de preek een gevoel van ‘begrepen worden’ op kan roepen. Het is daarbij goed om het volgende te bedenken: het daèar-karakter van de preek wordt door Miskotte inhoudelijk gekwalificeerd als een ontmoeting met God. Het is deze ontmoeting die bij de hoorders een bijzondere ervaring evoceert – wellicht was dit ook het geval bij de vrouw uit de anekdote. Maar deze ontmoeting gaat niet buiten de tekst van de preek om. Deze ontmoeting – een gebeuren in de diepste zin van het woord – drukt zich uit in de taal van de preek. Deze zal daarom – met een onvertaalbaar Duits woord – ereignishaft zijn, ‘dramatisch’. Dit uit zich (onder andere) in een dynamische afwisseling van concrete en abstracte taal. Men deze taalfiguur dus beschouwen als de uiterlijke ondersteuning van de innerlijk onbeschrijfelijke ontmoeting tussen God en mens – ofwel de talige buitenkant van de ervaring ‘begrepen te worden’.

7. Preken is bidden

We besluiten dit artikel met het noemen van een belangrijk pneumatologisch voorbehoud dat Miskotte maakt. Wanneer de preek gebeurt, gebeurt zij in de Geest, die volgens de traditie vrij en soeverein is. Preken is daarom volgens Miskotte vóór alles bidden om de Geest. In ‘Het waagstuk der prediking’ schrijft hij over de predikant: ‘Tijdens het spreken en ónder het horen in biddende houding te blijven, leeg te zijn van zichzelf, open te staan, vol vrääg te blijven, vol wachten, vol spanning, dat blijft voorondersteld, voorzover van menselijke voorwaarden kan worden gesproken.’
[50]

De geciteerde taalvormen in het preekfragment zijn dan ook in de eerste plaats de sprekende uitdrukking van de hoop en het gebed van de predikant, dat Gods Geest zijn lege handen vult en zijn woorden tot daden maakt. Bij de talige vormgeving van de preek loopt de predikant als het ware biddend en bedelend op de zaken vooruit. met Martin Luther te spreken: ‘Wir sind Bettler, hoc est verum. ’

Wellicht ook interessant

Brandende roos
Brandende roos
None

Levende Liefdesvlam: tussen vastlopen en verlangen naar God

Jan van het Kruis (1542–1591) behoort tot de bekendste mystieke stemmen binnen de rooms-katholieke traditie. Maar zijn hervormingsijver bracht hem ook in conflict: in 1578 sloten medebroeders hem op in een kloostercel, waar hij negen maanden eenzaam doorbracht. Het jaar daarop schreef hij zijn indringende gedicht Levende Liefdesvlam. Uitgeverij Carmelitana bracht een vierdelige hertaling uit van zijn werken. Marianne Vonkeman bespreekt Levende Liefdesvlam. Gedichten – Brieven – Kleine werken.

Monnik met een kruis en bel
Monnik met een kruis en bel
None

Reactie op Jan Martijn Abrahamse, Verlangen naar het heilige

Heiligheid is een notie of een karakteristiek die het geseculariseerde Westen grotendeels teloorgegaan is. Of toch niet? Abrahamse geeft in dit fascinerende essay aan dat wij er wellicht te gemakkelijk aan voorbij geleefd hebben. Terwijl heiligheid wel degelijk aanwezig was en nog steeds is. Hij spreekt niet voor niets over ‘herontdekken’: heiligheid is verborgen aanwezig en kiert op gezette tijden en plaatsen door de barsten van ons gepantserde zelf heen. Taalkleed en stijl van schrijven zijn nadrukkelijk evocerend bedoeld. Je leest niet alleen een intensief en geleerd betoog, maar je wordt ook meegenomen op een fascinerende ontdekkingsreis.

Nieuwe boeken