Menu

Premium

Liggen Gods geboden voor de hand?

Bij Deuteronomium 30,9-14 en Lucas 10,25-37

De lezing uit Deuteronomium stelt over Gods geboden dat ze volstrekt voor de hand liggen, en dat ze op geen enkele manier vergezocht zijn. Die beide zegswijzen, ‘voor de hand liggen’ en ‘vergezocht zijn’, lijken zelfs wel uit deze perikoop afkomstig te zijn. De leefregels die je van God meekrijgt, zijn niet ver van je bed en gaan niet hoog over je situatie heen. Je kunt er zomaar, hier en nu, mee aan de slag. Je hoeft het alleen maar te gaan doen.

Het leesrooster combineert dat gegeven met de parabel van Jezus over de ‘barmhartige Samaritaan’. Daar gaat het ook over de geboden, de leefregels van God, en waar die in essentie op neerkomen. De combinatie van beide lezingen versterkt de teneur van beide: het is zo simpel! Hoe moeilijk kan het zijn? Je hoeft alleen maar te stoppen met proberen eronderuit te komen.

In de situatie van de parabel ligt het voor de toehoorder volstrekt voor de hand wat er te doen staat: iemand is op andermans ontferming aangewezen, en wie iets met God en zijn geboden heeft, zal zijn naaste die ontferming niet onthouden. Of ligt het toch niet zo simpel?

Dilemma voor religieuze leiders

Het venijn van de parabel zit hem erin dat juist de vertegenwoordigers van het religieuze domein hier voor een dilemma staan. Het kan zijn dat ze gewoon geen zin hebben in oponthoud en gedoe en vieze vingers. Maar het kan ook zijn dat ze hun medemens niet nabij kunnen zijn omdat ze hun rituele reinheid niet willen verspelen. Ze zijn als de predikant die op zondagmorgen een ongeluk ziet gebeuren, maar geen eerste hulp verleent omdat hij anders te laat komt voor de dienst waarin hij moet voorgaan. De heilige dienst gaat voor, het werk wacht. De boog waarmee priester en Leviet om het slachtoffer heen lopen, is de kortste weg naar de tempel: als ze zich over de man ontfermen, kunnen ze de heilige dienst wel vergeten. Of nog weer anders gezegd: ze worden elders verwacht. Ze willen God en het publiek niet teleurstellen. Pleit het in onze ogen voor hen, als ze met pijn in het hart die ruime boog om het slachtoffer heen beschrijven? Als ze best iets hadden willen doen, maar helaas, ze moeten hun reinheid bewaren?

Jezus belichaamt dienst aan de naaste

God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf (Luc. 10,27). Wat nu, als priester en Leviet doorlopen omdat ze God liefhebben boven alles? Als ze, wanneer ze zelf voor dood op de weg zouden liggen, het zouden kunnen billijken dat een andere priester de heilige dienst aan God voorrang gaf boven de eerste hulp aan henzelf?

Jezus suggereert met zijn parabel dat er geen heiliger dienst is dan de dienst aan de naaste. Hij belichaamt zelf ook niet het opklimmen naar God bij de mensen vandaan, maar de afdaling van God naar de mensen toe. Wil je de God van die beweging heilig houden, dan beweeg je met Hem mee naar de mensen toe en lost het dilemma van de priester en de Leviet zich op. Dan wordt het weer zo simpel als het maar zijn kan.

Goed zijn omdat God goed is

Intussen keert Jezus wel de kijkrichting van de vraagsteller om: de wetgeleerde wil weten wie de naaste is aan wie hij naastenliefde moet besteden, maar Jezus nodigt hem uit om zich te identificeren met het slachtoffer dat van naastenliefde afhankelijk is, en om vanuit die positie zijn naasten te leren kennen. Vervolgens geldt het adagium dat ook aan Jezus wordt toegeschreven (Mat. 6): zoals je wilt dat de mensen aan jou doen, doe zelf net zo!

Die wisseling van perspectief heeft volgens mij een belangrijke theologische betekenis. In de Bijbel, van de Tien Woorden tot en met het evangelie, ben je altijd eerst ontvanger van goedheid en genade, en word je in die hoedanigheid geroepen om zelf goed en genadig te zijn. In de Tien Woorden worden bevrijde mensen uitgenodigd om bevrijdend te leven. In het evangelie wordt van de man die zijn schulden kwijtgescholden krijgt, gevraagd om anderen hun schulden kwijt te schelden. De ruimte voor onze goedheid ontstaat in de ervaring van Gods goedheid en andermans goedheid. Onze daden van naastenliefde zijn geen unieke prestaties, maar een vorm van imitatio, waarmee we aansluiten in een doorgeefbeweging die bij God begint en die bestemd is om heel de ruimte van de schepping te vullen.

Samaritanen

Voor de zekerheid nog iets over de Samaritaan, om oude zondagsschoolbeelden te corrigeren. Samaritanen waren sinds de derde of vierde eeuw voor onze jaartelling een religieuze stroming en een bevolkingsgroep die zich concentreerde rond Sichem en de berg Gerizim. Ze beschouwden zich als de rest van het Tienstammenrijk, dus als nazaten van Jozef, en ze waren trouw aan de Tora waarin over Jeruzalem geen woord te lezen staat en des te meer over Sichem, waar aartsvaders hun altaren bouwden, waar Jozef zijn extra erfdeel toegewezen kreeg en waar de eerste verbondsvernieuwing in het Land plaatsvond. Joden en Samaritanen leefden over het algemeen vreedzaam samen. De scherpe ‘anti-Samaritaanse’ regels in de Misjna maken welbeschouwd zichtbaar dat het gebruikelijk was dat Joden en Samaritanen met elkaar handel dreven, contracten sloten, maaltijden hielden en elkaar de gebeden lieten spreken (een regel bepaalt dat een Jood pas ‘amen’ mag roepen als een Samaritaan helemaal uitgebeden is, om niet per ongeluk bijval te geven aan een gebed waarin de Gerizim wordt geprezen). Alleen rond pelgrimages, als de controverse heel zichtbaar werd, kwam het tot ongeregeldheden of weigering van gastvrijheid (zie Luc. 9,52vv.). Het waren vooral de Joden die de Samaritanen niet als mede-erfgenamen van de Tora en van het Land erkenden, zoals ook het Joodse leger een eeuw voor onze jaartelling Sichem grondig verwoestte. Overigens waren er in alle grote steden van het Romeinse rijk naast joodse ook Samaritaanse synagoges, zodat de controverses ook in Alexandrië en Rome speelden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken