Loon, verdienste
Geloofstaal & cultuurtaal
De ene dienst is de andere waard. Deze stelregel is algemeen. Dienstverlening in de vorm van verrichte arbeid of anderszins mag redelijkerwijs een vergoeding, een vergelding ontvangen. Die beloning kan heel concreet zijn – vergelding bijvoorbeeld in letterlijke zin -maar gebeurt lang niet altijd ‘in klinkende munt’. Respect, waardering, dankbaarheid zijn andere, ‘overdrachtelijke’ wijzen vanbeloning. Het spreken over loon in de geloofs-taal hangt in hoge mate af van het beeld dat mensen van God hebben en van zichzelf. Als deze hogere macht in wie men gelooft de garant is van een ‘rekenkundig’ bestel – loon naar werken – dan kan het niet anders of het leven moet, ondanks alles, logisch in elkaar zitten. De beloning wordt gerealiseerd binnen de begrenzing van dit leven, eventueel ook verlegd naar een hiernamaals. Deze vermeende logica sluit een intense worsteling niet uit, maar in. Velen zijn op die logica dan ook stukgelopen. Is de God van wie de Bijbel getuigt een macht die loon naar werken geeft? Het karakteristieke van het bijbels spreken over loon wordt bepaald door de uniciteit van de God van Israël, de Vader van Jezus Christus.
In het geding met Rome heeft de Reformatie eraan vastgehouden dat God de goede werken beloont, maar daarbij beklemtoond dat deze beloning niet uit verdienste geschiedt, maar uit genade (Heidelbergse Catechismus, vr. en antw. 63; zie ook NGB, art. 24: God kroont zijn gaven door zijn genade).
Woorden
Gangbaar in het Grieks en in het Hebreeuws zijn respectievelijk de woorden misthos en sachar. In de Grieks-Romeinse wereld was de betekenis van misthos meestal letterlijk. Het woord staat voor arbeidsloon, leergeld, vergoeding (bijvoorbeeld voor dichters, schrijvers, toneelspelers, artsen, priesters – ander werk dus dan concrete handenarbeid), soldij; huur, pacht voor bezit van grond of huis; onkosten; soms ook straf. Daarnaast wordt het woord in overdrachtelijke zin gebruikt. Opvallend is dat de overdrachtelijke betekenis zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament royaler vertegenwoordigd is dan in het klassieke Grieks. Het hangt ook en vooral samen met de verschillende beelden van God.
Betekenis in context
Oude Testament
Beloning van mensen
Er is sprake van loon voor verrichte arbeid, bijvoorbeeld het loon dat Jakob ontvangt bij Laban. ‘Dienen om niet’ staat tegenover ‘loon’ (Gen. 29:15; zie ook 30:28). Loon is ook datgene waar een dagloner, een arbeider, recht op heeft (Deut. 24:14; Jer. 22:13; Mal. 3:5). Het kan ook een vorm van schatting of tribuut zijn (Ez. 27:15), of koopwaar aanduiden (Ez. 27:27). Soms betreft het soldij (Ez. 29:18-19), heeft het te maken met de dienst bij het heiligdom (Num. 18:31; Mi. 3:11), of is het een vergoeding vanwege huur (Ex. 22:14).
Beloning door God
In overdrachtelijke zin hangt het vooral samen met datgene wat God geeft. Hij belooft aan Abraham: ‘Uw loon zal zeer groot zijn’ (Gen. 15:1; zie ook Gen. 30:18 in verband met Lea). Koning Asa treedt op tegen de afgoderij, daartoe aangespoord en bemoedigd door de woorden van de profeet Azarja: ‘Gij dan, weest sterk, en laten uw handen niet verslappen, want uw werk zal beloond worden’ (2 Kron. 15:7). In Psalm 127:3 wordt gezegd: ‘Zie, zonen zijn een erfdeel des Heren, een beloning is de vrucht van de schoot’. De samenhang van erfdeel en beloning maakt duidelijk dat het hier niet gaat om prestatie of verdienste, maar om een gave van de God van het verbond (vgl. ook vs. 2). Een markante plaats is ook Jesaja 40:10: ‘Zie, de Here Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit’. ‘Loon’ is hier te verstaan in de context van de woorden over God als de Herder en de Eigenaar van de terugkerende ballingen. Het teruggekeerde volk is het wettig eigendom van de Herder. De woordkeus iswellicht ingegeven door de bijbelse overlevering aangaande aartsvader Jakob, die na jaren van inspanning terugkeert als eigenaar van een kudde (Gen. 30:28; 31:8).
Vergelding
Daden van mensen zijn zelden zonder gevolgen. Van nature streeft het rechtsgevoel naar een evenwicht: goede daden worden beloond, slechte praktijken bestraft – in dit leven, eventueel in een leven hierna. God is de Rechtvaardige die op zijn wijze dit patroon van beloning/vergelding handhaaft. Vooral de lijn van de straffende vergelding wordt duidelijk in een groot aantal teksten. Te noemen is in dit verband de reactie van de Here God op de ongehoorzaamheid van de eerste mensen (Gen. 3), de broedermoord door de hand van Kaïn (Gen. 4), de toenemende boosaardigheid van de mensen (Gen. 6).
In de prediking van de profeten wordt keer op keer verwezen naar de heilige God, die het gericht doet komen als straf op de zonde (zie bijv. Am. 3:2; 5:11; 8:7). De verkiezing van Godswege is nooit een alibi om de verantwoordelijkheid te ontlopen. Integendeel! Deze adel verplicht tot een leven in dankbare gehoorzaamheid. Het gaat vooral om het volk Israël als collectief, maar deze gezamenlijkheid kan nooit tot fatalisme leiden als zou het persoonlijke element nauwelijks of geen gewicht in de schaal leggen (zie bijv. Jer. 18:1vv; Ez. 18:20vv). De overtuiging dat godsvertrouwen gepaard gaat met zegen, voorspoed – zoals anderzijds het verlaten van Gods heilzame wegen vloek, straf, ondergang teweegbrengt – komt sterk naar voren in de geschriften die we rekenen tot het ‘deutero-nomistisch geschiedwerk’ (Deut., Joz., Ri., 1 en 2 Sam., 1 en 2 Kon.). Ook in de kringen van de wijsheid vinden we deze gedachte (bijv. Spr. 11:21, 31; 19:17). Toch is deze overtuiging niet verankerd in een wetmatigheid die uit de gebeurtenissen voortvloeit. Het vertrouwen rust op de levende God, die berouw kan hebben, die vol van genade is en die van harte vergeving schenkt. Dat is eigen aan de Hoog-Heilige, de Eeuwig-trouwe en dat geeft altijd de doorslag, zoals de gelovige door de strijd heen ontdekt en beaamt (zie bijv. Pred. 8:14; Job; Ps. 73).
Nieuwe Testament
Arbeidsloon
Loon is de vergoeding voor verrichte arbeid. Een gevleugeld woord in dit verband is: ‘De arbeider is zijn loon waard’ (Luc. 10:7). De uitdrukking keert terug in 1 Timoteüs 5:18 (zie ook Mat. 20:8, duidelijk verbonden met voorschriften in het Oude Testament, zoals Lev. 19:13; Deut. 24:15). Wie hiermee de hand licht, roept de toorn van God over zich: ‘Zie, het loon, dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uw landen hebben gemaaid, schreeuwt, en het geroep van hen, die uw oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de oren van de Here Zebaoth’ (Jak. 5:4).
‘Loon der ongerechtigheid’
Ook in het Nieuwe Testament is sprake van straf op de zonde, de ongehoorzaamheid, de ongerechtigheid (zie bijv. Mat. 11:20-24; 18:89; 23:37-39). Ongerechtigheid treft niet alleen het slachtoffer, maar ook de dader. ‘Loon der ongerechtigheid’ is een vaste uitdrukking: met het oog op Judas (Hand. 1:18); als vrucht van een ongeregeld, bandeloos leven (2 Petr. 2:13, 15; zie ook Jud. 11). Toch gaat dit alles niet uit van een Rechter op afstand, die ons ver en vreemd is, maar van Hem die met recht en reden Vader wordt genoemd (zie Mat. 6:1, 4, 6, 18; 25:34).
Beloning uit genade
Loon is dan ook in wezen niet een menselijke verdienste, maar vrucht van de goedheid van God. Typerend is de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard (Mat. 20:1-16). In deze gelijkenis valt alle nadruk op de goedheid van God, de Heer die de werkers van het elfde uur hetzelfde loon geeft als de anderen. De prediking van het Koninkrijk van God doorkruist een prestatiedenken dat uitgaat van de gedachte: hoe groter de prestatie in dit leven, hoe hoger de beloning van het eeuwige leven. Het loon is gelijk, want genade kent geen gradaties. De gedachte aan een kille berekening is dan ook uitgesloten (Luc. 17:710). Wij zitten met God niet aan de onderhandelingstafel. Het heeft Hem behaagd ons het Koninkrijk te schenken (Luc. 12:32). Wij worden uitgedaagd als de kinderen te worden (Mat. 18:3), gelijk de armen die niets hebben om zich op te beroemen (Mat. 5:3). Jezus spreekt weliswaar over loon, maar iedere gedachte aan verdienste is uitgesloten. Het Koninkrijk van God is het tegendeel van een ‘claim-cultuur’. Alleen God is de Goede (Mat.19:17).
Levend bij, puttend uit deze bron van God, die op deze unieke wijze Vader is, doen wij meer dan het gewone, ook ten aanzien van de vijanden: ‘Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij?’ (Mat. 5:46; zie ook Luc. 6:35). Wie voor zichzelf of voor anderen in de prijzen wil vallen, heeft zijn loon al ontvangen (Mat. 6:2, 5, 16). Wie anderen ontvangt en respecteert als profeet, rechtvaardige, discipel, krijgt te horen: ‘Voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan’ (Mat. 10:42). Wie om Christus’ wil verdrukt wordt, mag weten: ‘Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen’ (Mat. 5:12; zie ook Luc. 6:23).
Gericht en loon
Paulus schrijft met het oog op het dienstwerk van mensen: God doet het eigenlijke werk,Hij geeft – in landbouwtermen – de wasdom. ‘Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk’ (1 Kor. 3:8). Blijkens het vervolg (3:14) zal dit zichtbaar worden bij het eindgericht. De apostel benadrukt weliswaar de ernst van Gods oordeel (zie 2 Kor. 5:10; Rom. 14:10), maar dit dient vooral om een beroep te doen op onze verantwoordelijkheid, onze totale inzet (1 Kor. 9:24-27; 2 Kor. 5:9; Gal. 6:4; Filp. 1:10). Het gericht van Godswege is, ondanks alles, een hoopvol perspectief: de Rechter is de Redder. Op grond van het leven, de dood en de opstanding van Jezus Christus is een nieuwe werkelijkheid ingetreden (zie Rom. 8:14; 2 Kor. 1:22; 5:5).
In het kader van de rechtvaardiging van de goddeloze door genade alleen – zo anders dan onze rechtlijnigheid: God geeft niet ieder het zijne/het hare, maar zichzelf aan ieder! – worden al onze patronen van loon naar werken of verdienste doorbroken, zoals Paulus aan de hand van het voorbeeld van Abraham laat zien (Rom. 4:1-5). Wat wij doen, is een teren op de rechtvaardiging, een wachten op de verheerlijking. Die tijd is het heden der genade, het krachtenveld van de Heilige Geest (zie Gal. 5:22; 1 Kor. 15:10; Filp. 2:13; 4:13). We komen dezelfde gedachten ook elders in het Nieuwe Testament tegen. De uitstorting van de Heilige Geest betekent dat de eindtijd is aangebroken (Hand. 2:16-21). Het gericht is aanstaande (Hand. 10:42; 17:31; 24:15, 25), maar het leven van de gelovige is gestempeld door de genade (20:24, 32; 26:18). De plaats van het gericht is – volgens de brief aan de Hebreeën – de troon der genade (4:16). De gelovigen hebben de hemelse gaven ontvangen (6:4), zijn verlicht (6:4), hebben de krachten der toekomende eeuw gesmaakt (6:5) en de Geest der genade ontvangen (10:29). Jakobus weet dat geloof zonder werken dood is (2:26), maar het eigenlijke werk doet God. Wijzijn ‘voortgebracht door het woord der waarheid’ (1:18), het woord is ‘in ons geplant’ (1:21), we zijn ‘erfgenamen van het Koninkrijk’ (2:5), de Geest der genade woont in ons (4:5). Ook in het laatste bijbelboek onderstreept het gericht van God zijn grootheid en de ernst van het ons aangereikte heil (1:18; 14:7, 17W; 15:1vv). De goddelozen worden veroordeeld (11:18; 14:8, 10, 19; 15:1vv), terwijl de Godvre-zenden behouden worden (2:7, 10, 17, 29; 3:47 12). Er is zelfs sprake van een oordeel ‘naar de werken’ (20:127 22:12) en toch berust dit niet op eigen verdienste. Jezus Christus, het Lam dat geslacht is, Hem alleen geldt de lof, de dank, de aanbidding.
Kern
Onbevangen wordt over loon gesproken, hetzij ten goede, hetzij ten kwade. Toch is er geen sprake van een ‘claim-cultuur’. Goed is alleen God. Als ons recht gedaan zou worden, wachtte ons allen het oordeel. Wanneer desondanks gesproken wordt van loon, eventueel loon naar werken, wordt de genade Gods – die alles en allen te boven gaat – bezongen, onze verantwoordelijkheid onderstreept om de genade niet tot iets goedkoops te maken (Rom. 5:1). Vrijwillig en van harte geven Gods kinderen gehoor aan deze unieke God en gaan zij met vertrouwen zijn gericht tegemoet.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: gerechtigheid, oordeel, wraak.