Luthers bijbelvertaling en haar vroege receptie in de lage landen
In september 1522 publiceerde de Wittenberger drukker/uitgever Hans Lufft een vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits door Maarten Luther. Deze editie vormde het begin van een stroom van uitgaven van Luthers Duitse bijbelvertaling. De edities zouden een belangrijke invloed hebben op het culturele en religieuze leven in de zestiende eeuw en daarna, in grote delen van Europa. Tijdens Luthers leven verschenen alleen al in Wittenberg 91 bijbeldrukken of delen daarvan, waaronder 21 uitgaven van het Nieuwe Testament en 11 volledige Bijbels. Daarnaast verschenen nog eens 253 deel- of volledige uitgaven die elders werden gedrukt.
Historiografie
Luther benadrukte zelf meer dan eens het historische belang van de verschijning van zijn bijbeledities. In een van Tischreden uit 1538 stelde Luther dat ‘dertig jaar geleden niemand de Bijbel las en dat die onbekend was bij iedereen’ (Nam ante 30 annos nullus legit bibliam, eratque omnibus incognita). En ook dat hij zelf tot zijn twintigste nog nooit een volledige Bijbel had gezien. Ook op andere momenten liet Luther zich uit over het feit dat de Bijbel onder het pausdom totaal onbekend bij was de mensen, of zelfs actief werd weggehouden van de mensen. Luthers uitspraken op dit punt zijn niet anders te karakteriseren dan propagandistisch en polemisch, ongetwijfeld ten faveure van zijn eigen bijbelvertaling en tegen het pausdom.
Desalniettemin heeft het beeld dat Luther hier en elders oproept een sterke echo gehad in de historiografie (en dan vooral de protestantse historiografie) van de Bijbel in Europa in de late middeleeuwen en de vroege Reformatie, zoals enkele jaren geleden nog eens helder gedemonstreerd in enkele studies van de hand van de historicus Andrew Gow. Het algemene beeld daarin is: het verschijnen van de Lutherbijbel zou een radicale breuk met het verleden hebben betekend: daar waar het de bereikbaarheid van de Bijbel betreft (in aantallen bijbels en de prijs van een bijbel), de toegankelijkheid (de taal van de Lutherbijbel en het nieuwe lezerspubliek), als ook het karakter van de Bijbel (en dan vooral het bronnengebruik). Dat die ingrijpende omslag niet alleen plaatsvond in de Duitstalige gebieden, maar bijvoorbeeld ook voor de Lage Landen zou gelden, komt naar voren in het bekende werk De Statenbijbel en zijn voorgangers van C.C. de Bruin (1905-1988) uit 1993. Daarin noemt hij het jaar 1522, wanneer Luthers Nieuwe Testament op de markt komt, een jaar met een ‘beslissende wending in de geschiedenis van de Nederlandse bijbelvertaling’ en verder Luther de man die ‘zijn tijdgenoten de bijbel [gaf]…’. Tot op de dag van vandaag blijft dit beeld van de radicale omslag die Luthers bijbelvertaling teweeg bracht in de (Lutherse) historiografie doorklinken.
De Lutherbijbel heeft haar succes te danken aan het uitgekiende gebruik van de nieuwe media: de drukpers
Uit het onderzoek van Andrew Gow (University of Alberta) en dat van anderen is echter naar voren gekomen dat er ook vóór Luther wel degelijk een brede receptie van de volkstalige Bijbel was, ook onder gewone gelovigen. Ook is bekend dat Luthers vertaling zwaar leunde op eerdere Duitse bijbelversies. En verder zou je de vraag kunnen opwerpen of de Lutherbijbel haar succes wellicht niet alleen aan Luthers vertaling, maar misschien juist mede te danken heeft aan het uitgekiende gebruik van de media, in het bijzonder van de drukpers, of meer precies: het ten volle benutten van de typografische mogelijkheden van dit nieuwe medium in de drukkerij.
Luther en de media
Al vanaf Luthers eerste bijbeluitgave – het Nieuwe Testament in september 1522 – wordt duidelijk dat voor Luthers bijbeluitgaven bewuste keuzes waren gemaakt die het multimediale karakter van deze uitgaven sterk hebben bepaald. Allereerst natuurlijk de keuze voor de volkstaal, waarbij Luther een ‘gemeine deutsche Sprache’ hanteerde, die zowel door Ober-als Niderländer begrepen kon worden. Al in de Duitstalige uitgave van Die sieben Bußpsalmen in 1518 maakte Luther duidelijk wie hij op het oog had met zijn bijbeluitgaven: niet de geleerden, maar ongeschoolden en zij die nog niet vertrouwd waren met de Bijbel (rudissimis). Met zijn bijbeluitgaven wilde Luther een toegankelijke bijbelvertaling bieden, waarbij hij het bekende vertaalprincipe hanteerde: ‘Wie denn alle Schulmeister leren, das nicht der sinn den worten, sondern die wort dem sinn dienen und folgen sollen’. Inleidingen en kanttekeningen werden als exegetische hulpmiddelen toegevoegd ‘da mit der eynfelltige man, aus seynen allten wahn, auff die rechte ban gefuret und unterrichtet werde, wes er ynn disem buch gewartten solle’, zo stelt één van Luthers voorreden op het Nieuwe Testament. Aan de hand van deze voorreden communiceerde Luther bovendien met kracht zijn opvattingen over wat de belangrijkste boeken en belangrijkste thema’s van de Bijbel waren, en hier en in de aantekeningen werden ook belangrijke contemporaine polemische kwesties weerspiegeld, waaronder zijn scherpe antipapistische polemiek.
Ook in de illustraties, gemaakt door Luthers vriend en uitgever Lucas Cranach, vond deze antipapistische boodschap uit de voorreden en kanttekeningen haar weerslag. Illustraties in het boek Openbaring lieten er geen enkele twijfel over bestaan wie voor Luther de antichrist was. Zo droeg het beest uit de grond, dat de getuigen van God zal doden, uit Openbaring 11 de pauselijke tiara, evenals de hoer van Babylon uit Openbaring 17. Maar ook op meer subtiele wijze was de antipapale kritiek gevisualiseerd. De houtsnede bij Openbaring 14 (waar de engelen de dag des oordeels aankondigen en de val van Babylon) toont het pauselijk verblijf in Rome – Castel San Angelo – op de voorgrond, een voorstelling die was gebaseerd op de weergave van Rome in de Weltchronik door Hartmann Schedel uit 1493.
Niet alleen door de illustraties had de Lutherbijbel een aantrekkelijke lay-out. Ook de tekst zelf was zo vormgegeven dat deze overzichtelijk en toegankelijk was, ook voor de minder ervaren lezer. Daarbij werden alle typografische middelen ingezet die het medium van de drukpers bood: de keuze voor een toegankelijke letter, de Schwabacher; het helder structureren en geleden van de tekst met behulp van witregels, het gebruik van de ingesprongen paragraaf (op dat moment beslist nog geen algemeen verschijnsel in drukwerk), het gebruik van duidelijke kopregels, verschillende kapitalen ter aanduiding van bijbelboeken en hoofdstukken, lettertypes in verschillende grootte voor kopregels, de tekst zelf, (marginale) aantekeningen en bijbelse verwijzingen, om de belangrijkste te noemen. Maar niet alleen ten behoeve van de tekstgeleding werden typografische keuzes gemaakt, ook om bepaalde informatie te accentueren die voor de interpretatie van de Bijbel door de lezer belangrijk kon zijn. Zo werden die tekstgedeelten in het Oude Testament waarin werd vooruitgewezen naar de komst van de Messias in grover geschrift gedrukt, en met behulp van verschillende typen kapitalen verschillende verhaalelementen opvallend aangeduid. De bijbelcorrector Georg Rörer, die in de drukkerij van Hans Lufft een bepalende rol in de vormgeving van de Lutherbijbel had, maakt in zijn narede (Dem Christlichen Leser) uit de Lutherbijbel van 1545 duidelijk dat deze paratekstuele hulpmiddelen waren ingebracht vooral ten behoeve van de ‘unerfarene’ en ‘ungeübte’ lezer. Deze narede illustreert dan ook nog eens duidelijk dat de populariteit van de Lutherbijbel niet uit de lucht kwam vallen. Door welbewuste keuzes met betrekking tot de aard van de vertaling, de paratekstuele elementen (voorreden, kanttekeningen, enz.), de illustraties, maar ook ten aanzien van typografie, lay-out en design werd een breed en deels tevens nieuw publiek bereikt.
Luthers bijbelvertaling in het Nederlands
Aan het begin van de zestiende eeuw verschijnen diverse nieuwe vertalingen van de Bijbel die teruggaan op bronnen in de bijbelse grondtalen: het Hebreeuws en het Grieks. Deze nieuwe vertalingen beïnvloedden in sterke mate de vroege gedrukte volkstalige bijbelproductie, ook die van Nederlandse bijbels. Voor het Nieuwe Testament was de invloed van Erasmus’ Latijns/Griekse edities (vooral de editie uit 1519) belangrijk. Al in 1522 publiceerde de Amsterdamse uitgever/drukker Doen Pietersoen een eerste Nederlandse vertaling van het evangelie volgens Matteüs, gebaseerd op Erasmus’ Novum Testamentum uit 1519. Twee jaar later in 1524 verscheen een volledige Nederlandse vertaling van deze uitgave van Erasmus bij de Delftse drukker/uitgever Cornelis Henrickszoon Lettersnijder. Veruit de grootste invloed op de Nederlandse bijbelvertalingen in de eerste decennia hebben de Duitse bijbeluitgaven van Martin Luther, die vanaf 1522 op de markt kwamen. Binnen een jaar (1523) waren de eerste Nederlandse vertalingen van Luthers Nieuwe Testament beschikbaar. De Antwerpse uitgever en drukker Adriaen van Berghen en zijn Amsterdamse collega Doen Pietersoen wedijverden om het hardst wie als eerste een volledige vertaling zou hebben gepubliceerd van Luthers Nieuwe Testament. Door de evangeliën, de nieuwtestamentische brieven en daarnaast Handelingen en Openbaring als drie aparte deeluitgaven op de markt te brengen, konden de Nederlandse Luthervertalingen snel en tegen niet al te hoge kosten verschijnen. In de daarop volgende jaren kwamen jaarlijks diverse nieuwe Nederlandse Lutheruitgaven op de markt, daarbij gelijke tred houdend met de publicatie in delen van Luthers vertaling van het Oude Testament.
In Antwerpen werd zo’n 80% van de Nederlandstalige bijbels gedrukt
Het centrum van de Nederlandse boekproductie in de eerste helft van de zestiende eeuw lag in Antwerpen, waar tenminste 80% van de Nederlandstalige bijbels werd gedrukt. Drukkers en uitgevers bleken goed geinformeerd te zijn over de activiteiten van hun collega’s elders. Opvallend is dat ook andere bijbeledities die in Europa verschenen, vrijwel meteen in een Nederlandse vertaling op de markt kwamen en beschikbaar waren, zoals het volgende voorbeeld laat zien. In 1526 verscheen bij de Antwerpse uitgever Jacob van Liesvelt de eerste volledige Bijbel in de Nederlandse taal. De editie was alleen al opmerkelijk omdat niet eerder Oude en Nieuwe Testament samen als één geheel waren uitgegeven. Duidelijk is dat Liesvelt ambieerde om, voor zover mogelijk, een Luthervertaling op de markt te brengen. Daartoe nam hij voor sommige bijbelboeken een bestaande Nederlandse vertaling van Luthers tekst over en in andere gevallen liet hij een nieuwe vertaling maken van de Luthertekst. Zo was ook de editie van het boek Jona dat voor het eerst in 1525 verscheen, al in 1526 in een Nederlandse vertaling in de Liesveltbijbel opgenomen. Voor die boeken uit het Oude Testament die Luther nog niet had vertaald, zocht Liesvelt naar goede beschikbare alternatieven. Zo is de tekst van Jesaja een letterlijke Nederlandse vertaling van de Latijnse Jesajatekst die Johannes Oecolampadius in zijn commentaar op dat bijbelboek uit 1525 had opgenomen. Liesvelt was dus goed geïnformeerd over wat er elders op de Europese markt aan bijbeluitgaven verscheen. Belangrijke invloed op de Nederlandse bijbelvertalingen is uitgegaan van de Züricher bijbel, en dan vooral van de editie uit 1531. Deze bijbelvertaling was ontstaan op basis van de wekelijkse bijbelstudies van predikanten en geleerden van de Zürcher Prophezei. Al meteen vanaf 1532 werd de Züricher Bijbel gebruikt voor de tekst van het Oude Testament in de Antwerpse bijbeledities van Jacob van Liesvelt en anderen. Het waren deze edities van de Liesveltbijbel die populair waren bij de verschillende protestantse groeperingen vanaf het midden van de zestiende eeuw en ook sterk doorwerkten in de verschillende bijbelvertalingen die in die periode voor de verschillende groeperingen werden vervaardigd. Maar ook bij de totstandkoming van deze nieuwe edities speelde de Züricher Bijbel opnieuw een belangrijke rol. Zo was de eerste gereformeerde Bijbel uit 1556, een particulier initiatief van de Emdense uitgevers Steven Mierdmans en Jan Geylliaert, een Nederlandse bewerking van de tekst van de Züricher Bijbel uit 1531.
Vanwege de bedreiging van de eenheid in de leer, traden de kerkelijke en wereldlijke overheden op tegen nieuwe bijbelvertalingen
Repressie
Al meteen vanaf de jaren twintig van de zestiende eeuw verschenen de eerste repressieve maatregelen in de vorm van edicten en plakkaten tegen Nederlandse bijbelvertalingen, en dan vooral gericht tegen edities met glossen, voorwoorden en samenvattingen boven de hoofdstukken, met ‘lutherse’ inhoud. Ook werden samenkomsten (conventikels) waarin uit de Bijbel werd gelezen, verboden. Het bezwaar richtte zich dus niet zo zeer tegen het feit dat er Bijbels in de volkstaal beschikbaar kwamen voor grote lagen van de bevolking. Al eeuwenlang discussieerden theologen immers over de vraag of en in welke mate gewone mensen de Bijbel in de volkstaal zouden moeten lezen. De algemene opvatting was daarbij steeds dat iedereen in ieder geval delen van de Bijbel zonder meer zou kunnen lezen, maar dat de uitleg van de Bijbel was voorbehouden aan hen die daarvoor waren opgeleid en/of door de kerk aangewezen. Vanwege de bedreiging van de eenheid in de leer, in de kerk en in het rijk traden de kerkelijke en wereldlijke overheden in de eerste helft van de zestiende actief op tegen de nieuwe bijbelvertalingen. Zo mochten Bijbels vanaf de jaren veertig alleen nog maar worden gepubliceerd na expliciete toestemming van een daartoe door de autoriteiten aangestelde censor. In 1546 verscheen bovendien de eerste Index van verboden boeken, waarop 42 Nederlandse bijbeledities stonden vermeld. In zijn voorwoord op de Index wees de decaan van de Leuvense theologische faculteit er ook nog eens nadrukkelijk op dat niet alleen het vervaardigen, verhandelen of in bezit hebben van de vermelde boeken was verboden, maar ook de samenkomsten waarin over de Bijbel werd gesproken.
Omdat de repressieve maatregelen echter niet het gewenste maatschappelijke effect hadden, mede vanwege het feit dat lokale overheden om (economische) redenen niet altijd bereid waren om de plakkaten en edicten strikt ten uitvoer te brengen, werd het beleid gaandeweg de jaren veertig steeds strenger, uiteindelijk zelfs leidend tot de terdoodveroordeling van enkele uitgevers. Zo kon de Antwerpse drukker/uitgever en boekhandelaar Adriaen van Berghen in de jaren dertig nog tamelijk eenvoudig onder de beschuldiging van bezit van of handel in verboden boeken, waaronder Bijbels, uitkomen. In 1534 ontdekte de schout van Antwerpen bij een huiszoeking een groot pakket ketterse boeken in zijn atelier. Van Berghen stelde voor de Antwerpse rechtbank dat de boeken niet van hem waren, maar door een reiziger daar tijdelijk waren gedeponeerd. Omdat zijn zaak vlakbij de Cammerpoort lag, gebeurde het dagelijks dat men, op zoek naar een reiswagen, zijn bagage even bij hem stalde.
In de historiografie van het protestantisme kregen bijbel-uitgevers de rol van martelaar toegemeten
Van Berghen werd vrijgesproken, maar het jaar daarop had hij vanwege het verkopen van verboden boeken opnieuw problemen met justitie. Na een maandenlange gevangenisstraf werd hij veroordeeld tot een pelgrimage naar Nicosia (Cyprus). Van Berghen vluchtte naar Holland, waar hij als boekverkoper actief werd. In 1542 werd in zijn huis in Delft een grote hoeveelheid verboden boeken aangetroffen. De milde straf die de Delftse rechter hem oplegde, werd door het Hof van Holland omgezet in de doodstraf die op 2 oktober 1542 werd voltrokken.
Drie jaar later, op 28 november 1545 werd Jacob van Liesvelt in Antwerpen onthoofd, vrijwel zeker omdat hij voor de zoveelste keer boeken had uitgebracht zonder voorafgaande toelating van de censoren. In de historiografie van het vroege Nederlandse protestantisme kregen beide bijbeluitgevers, vooral Liesvelt vanwege zijn geannoteerde bijbeledities, de rol van (protestantse) martelaar toegemeten, daarmee bijdragend aan de beeldvorming van het heroïsche begin van het protestantisme in de Lage Landen.
August den Hollander is hoogleraar Religieus Erfgoed aan de Vrije Universiteit Amsterdam (leerstoel mede gesponsord door de Waalse Kerken).
Literatuur
• W. François, ‘Jacob van Liesvelt as a Martyr for the Evangelical belief?’, in: J. Leemans en J. Mettepenningen (redactie), More that a Memory: The Discourse of Martyrdom and the Construction of Christian Identity in the History of Christianity. Annua Nuntia Lovaniensia 51, Leuven 2005, pp. 341-169;
• P. Gillaerts (redactie), e.a., De Bijbel in de Lage Landen. Elf eeuwen van vertalen, Heerenveen 2015;
• A. Gow, ‘The Contested History of a Book: The German Bible of the Later Middle Ages and Reformation in Legend, Ideology, and Scholarship’, in: Journal of Hebrew Scriptures 9/13 (2010), pp. 1-37;
• A.A. den Hollander, De Nederlandse bijbelvertalingen/ Dutch Translations of the Bible 1522-1545, Nieuwkoop 1997;
• N. von Merveldt, ‘Vom Geist im Buchstaben. Georg Rörers reformatorische Typographie der Heiligen Schrift’, in: F. van Ammon en H. Vögel (redactie), Die Pluralisierung des Paratextes in der Frühen Neuzeit. Theorie, Formen, Funktionen, Berlin 2008, pp. 187-224.