Meditatie Marcus 10:43
De machtsvraag
‘Zo mag het bij jullie niet gaan.’ (Marcus 10:43)
Nogal eens voel je ergernis, soms ook regelrechte verbijstering. Als het gaat over kerk en macht. Hoe komt het toch dat het maar al te vaak zo mis gaat? Verschrikkelijk mis, wanneer kinderen slachtoffer worden van seksueel misbruik door priesters en paters. Of wanneer vrouwen te maken krijgen met een predikant, dienaar van het Woord, die zijn vertrouwenspositie op een vergelijkbare manier misbruikt. Dienen wordt maar zo geperverteerd tot heersen.
Meestal gaat het veel subtieler toe. In kerkenraadsvergaderingen en synodezittingen. Omwille van de zakelijkheid houdt het luisteren naar de ander een keer op. Wat de meerderheid wil, is immers wel duidelijk. En er is trouwens geen alternatief. Of kerkpolitieke overwegingen maken het moeilijk om eerlijk en kwetsbaar te zijn. Er moet toch gewerkt worden, besloten, er moeten knopen worden doorgehakt. Je moet je verantwoordelijkheid ook durven nemen. het anders?
Mij frappeert het dat in Marcus 10 de machtsvraag onmiddellijk wordt gesteld wanneer het diepste geheim van het Evangelie aan de orde komt. Als Jezus voor de tweede keer zijn lijden heeft aangekondigd, valt niet het zwijgen omwille van dit onvoorstelbare. Nee, juist dan breekt de strijd om de macht los. Precies zo was het trouwens de eerste keer gegaan (vgl. 9: 33-35): ook toen rees onmiddellijk na de aankondiging van het lijden de vraag ’wie van hen de belangrijkste was’. Toen hadden ze Jezus woorden niet begrepen, en misschien wilden ze het ook maar liever niet begrijpen. Wie durft te vragen naar de naakte waarheid? Maar toen, in de relatieve rust van Galilea, leek het allemaal ook ver weg.
Nu is dat anders, onderweg naar Jeruzalem. Daar zal de politieke en geestelijke elite hem ter dood veroordelen, om vervolgens het vuile werk te laten opknappen door anderen. ‘Maar na drie dagen zal hij opstaan’, zo klinkt het opnieuw. Ook nu vraagt niemand door. Of toch? Marcus laat de bekende vraag van de zonen van Zebedeüs er onmiddellijk op volgen: ’Straks, wanneer u heerst in uw glorie, dan … één van ons rechts van u, en de ander links?’ Net als straks de andere leerlingen (vs. 41) zijn wij geneigd deze vraag niet bepaald positief op te nemen. Toch reageert Jezus niet afwijzend. Hij geeft geen oordeel over hun vraag, maar zegt alleen: ‘Jullie weten niet wat je vraagt.’ Is het alleen maar eerbejag en machtshonger, die vraag van Johannes en Jakobus? Of ligt er ook iets in van grote loyaliteit? ‘We blijven u volgen, tot het bittere eind, en dan?’ ‘Wij geloven in wat u doet’ – willen ze dat laten merken?
Het antwoord van Jezus wijst wel in die richting: ‘Kunnen jullie de beker drinken die ik moet drinken, of de doop ondergaan die ik moet ondergaan?’ Welnu, daar hebben ze kennelijk over nagedacht: ‘Ja, dat kunnen wij!’ Verrassend genoeg reageert Jezus opnieuw niet afwijzend: ‘Je zult wel moeten, inderdaad.’ Het blijft verhullende taal, dat van die beker en die doop. Wat het precies gaat betekenen, is niet te zeggen. Zelfs wat het voor Jezus gaat inhouden, blijft nog verborgen. Laat staan dat al iets zinnigs gezegd worden over daarna, over links en rechts. Dat is zelfs niet aan Jezus. Hem gaat het louter om overgave en gehoorzaamheid. Een open en duistere weg.
De tien andere leerlingen nemen het de beide broers kwalijk. Maar dat heeft niets meer te maken met die beker en die doop waar Jezus van sprak. Voor hen hebben de broers slim geprobeerd een wit voetje bij Jezus te halen. het zo voor het zeggen te krijgen. Voor hen gaat het inderdaad louter om de machtsvraag. Jezus prikt het onverbiddelijk door. ‘Je weet het ook wel: waar mensen samenleven, draait het steeds weer om macht.’ Dat is geen cynisme maar nuchter realisme. Zo gaat dat, in een democratie net zo goed als onder een dictatuur. In de politiek, maar niet minder in de kerk, de gemeente, de faculteit, zelfs de familie en het gezin. Subtiel of openlijk, direct of via een omweg. Gelukkig zijn we ons er vaak weinig van bewust, met al onze goede bedoelingen. Maar op zijn minst is het een voortdurend risico. En toch: ‘Zo mag het bij jullie niet gaan… Wie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn’ (vs. 43v.).
Juist de gereformeerde Reformatie formuleerde de ‘gouden regel’ dat in de kerk van deze Jezus Christus niet geheerst wordt: ‘Geen ambt zal heerschappij voeren over een ander ambt, geen ambtsdrager over een andere ambtsdrager, geen gemeente over een andere gemeente.’ Opdat ‘alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus’ (art. V lid 1 kerkorde).
‘Zo mag het bij jullie niet gaan.’ Het lijkt erop dat de machtsvraag des te dringender wordt gesteld naarmate we dichter bij het hart van het Evangelie, het Paasgeheim, komen. Psychologisch is het vast wel te verklaren dat juist de ‘dienaren die de geheimen van God beheren’ (1 Kor. 4:1) een groot risico lopen om het dienen te vergeten. Dat , als de grootse geheimen een plek hebben in je dagelijkse werk. Dan resulteert het bederf van het beste in het slechtste. De kerkgeschiedenis spreekt boekdelen.
Het blijft een onmogelijke combinatie, kerk (en ambt) en macht. Want er moet gewerkt worden, en besloten, en soms moeten er ook vuile handen worden gemaakt. Zelfs de mooiste kerkordelijke regel – zoals de hierboven aangehaalde – niet voorkomen dat in de kerk ‘heerschappij wordt gevoerd’. Hier alleen de kracht van het Evangelie zelf uitkomst bieden. Waar doop en beker niet ophouden te verwijzen naar de Mensenzoon die is gekomen, ‘niet om gediend te worden maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’ (vs. 45).
Als we ons daardoor dan op zijn minst maar blijvend laten verontrusten. Zo begon het verhaal: ‘… en Jezus liep voor hen uit’ (vs. 32). Onderweg naar Jeruzalem versnelt Jezus plotseling. Hij zet er stevig de pas in, vastberaden, zo niet gehaast. Nu wat Hem betreft de beslissing is gevallen, wil hij de consequenties onder ogen zien. De leerlingen ‘waren ongerust’: schrik, respect en heilige vrees lopen door elkaar heen. Maar ze blijven wel volgen, misschien met tegenzin, of met lood in de schoenen, verscheurd tussen loyaliteit en de drang tot lijfsbehoud.
Zolang iets van die onrust ons maar blijft hinderen, is er perspectief.