Menswording en het worden van mensen
Kerstdag (Jesaja 52,7-10, Psalm 98, Hebreeën 1,1-12 en Johannes 1,1-14)

Het eerste vers van het tekstgedeelte uit Jesaja klinkt als een verzuchting: ‘Hoe welkom is de vreugdebode.’ Jeruzalem ligt al vijftig jaar in puin, en nu met het uitzicht op het einde van de Babylonische ballingschap roept de profeet de ruïnes op om te jubelen. De oproep komt bij wijze van spreken uit de tenen. Een voor het berooide en beroofde volk ongekend nieuw begin is ophanden. Het eerste vers van Psalm 98, ‘Zing voor de Heer een nieuw lied’, sluit hier als lofpsalm naadloos op aan.
Het nieuwe begin dat met Kerst een aanvang neemt, wordt met de tekstgedeelten uit het Evangelie volgens Johannes en de brief aan de Hebreeën uitgediept. We tasten als het ware af waar het in dit gebeuren van Godswege om gaat.
Rauwe werkelijkheid
Na het tafereel van de Kerstnacht gaat het dan om de diepere grond van het rauwe gebeuren in de kerststal. Een ‘rauw’ gebeuren inderdaad – immers, de geboorte vindt plaats onder schamele omstandigheden in een tijd van bezetting en onder de heerschappij van een met de Romeinen collaborerende koning, die alles op alles zal zetten om dit kind uit de weg te ruimen.
Wanneer we in Johannes 1,14 lezen: ‘Het Woord is mens geworden’, dan gaat het om deze rauwe werkelijkheid. De NBV21 kiest voor de vertaling van het Griekse sarx (= vlees) voor ‘mens’. De vertaling ‘vlees’ treft daarbij misschien toch meer het rauwe van het gebeuren. Het benoemt de kwetsbaarheid, beperktheid en eindigheid van de menselijke conditie. Dit veertiende vers vormt de kroon op de proloog van het Johannesevangelie. De proloog die begint met het Woord dat bij God was en God was, eindigt met de menswording van dit Woord, want dit Woord heeft als mens bij ons gewoond. Het heeft in ons vlees, in onze menselijke conditie, zijn intrek genomen.
Zoon van de Tora
De wijze waarop Johannes de proloog inzet en laat uitlopen op de menswording, probeert bij de lezer/hoorder een kijk op Jezus vanuit de diepten van de joodse traditie te ontlokken. In deze traditie wordt de Tora, die tegelijk Wijsheid wordt genoemd, gezien als van begin af aan bij God. Bij de woorden ‘In het begin schiep God’ merkt de midrasj Rabbah Beresjiet I,1 op dat het woord ‘begin’ doelt op de Tora. De midrasj verwijst daarbij naar Spreuken 8,22: ‘De Heer heeft mij vóór al het andere verworven, toen Hij zijn scheppingswerk begon, schiep Hij eerst mij.’ Door dit beginsel ontstaat een wereld waarin leven mogelijk wordt. Met de menswording van Jezus – zijn naam valt overigens pas in Johannes 1,17 – gaat het om de Zoon van de Tora.
Eindelijk, daar is dan de mens die God voor ogen staat. Vanuit de verzuchting van dat ‘eindelijk’ kan opnieuw de aanhef uit de Jesajalezing klinken: ‘Hoe welkom isde vreugdebode.’ Te midden van de ruïnes van onze menselijke geschiedenis is deze mens meer dan welkom.
Kerst en Pasen
Kerst is geen Kerst zonder Pasen. Johannes noemt in 1,4 het Woord het leven, en dit leven is het licht voor de mensen. In 1,5 klinkt dat dit licht schijnt in de duisternis en dat de duisternis het niet in haar macht heeft gekregen. In dit vijfde vers klinkt de boodschap van Pasen al door, op grond waarvan het met Kerst feest is. Het licht zal overwinnen! Op grond van de lezing uit het Johannesevangelie wordt Kerst terecht een lichtfeest genoemd. Het woord ‘licht’ (Gr.: foos) komt zes keer in het gedeelte voor. Een zevende keer komt het voor als werkwoord (Gr.: footizo, in 1,9) en culmineert het als het ware in het licht dat ieder mens verlicht. De duisternis (Gr.: skotia) heeft met twee keer (in 1,5) het nakijken.
De boodschap is dat er geen evenwicht is tussen licht en duisternis. De duisternis is daar waar de schepping, waar mensen zich afsluiten voor en zich vervreemden van het licht.
Wie zich laten verlichten door het ware licht, wordt volgens 1,12 het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Zij zien dat het mensgeworden Woord vol van ‘goedheid en waarheid’ is (vgl. 1,14 – NBV04). We treffen hier een herhaling aan van de Hebreeuwse woorden chèsèd we ’èmèt uit Psalm 98,3. Met deze ‘liefde en trouw’ (als we de NBV21-vertaling van deze woorden in Psalm 98 volgen) heeft het Woord bij ons gewoond en is het ons vertrouwd geworden.
Wording van mensen
In het gedeelte uit de brief aan de Hebreeën lijkt de proloog uit het Johannesevangelie te worden hernomen. Kort gezegd: willen we de wereld begrijpen vanuit God, dan moeten we naar Jezus kijken. We stemmen ons dan als het ware af op Gods golflengte. Op het moment dat we dat doen, worden we door Hem verlicht en krijgen we het voorrecht om kinderen van God te worden. Deze johanneïsche woorden worden in de brief aan de Hebreeën hogepriesterlijk hernomen. Jezus heeft dan in zijn menswording, met zijn licht brengen in de duisternis, als hogepriester de reiniging van de zonden voltrokken. De menswording van dit Woord heeft, met dat het eenieder verlicht, de wording van mensen op het oog.
Dat is de vreugdevolle en hoopvolle boodschap van Kerst, dat we door dit Kind kinderen van God mogen worden. Met dat Hij ons verlicht, worden we tot nieuwe mensen gemaakt. We zullen ons in deze wereld begeven, in de wetenschap dat de wereld zelf vaak niet begrijpt waarop ze gebaseerd is en waar ze vandaan komt, maar in het geloof dat deze Jezus van Godswege de zin van deze wereld blootlegt als een plek waar het goed zal zijn om te leven.
Deze exegese is opgesteld door Trinus Hoekstra.