Messiaanse verwachtingen worden vervuld
Palmzondag (Matteüs 21,1-11 en Psalm 118,1-2.19-29)

Het woord ‘gezalfde’ (Gr.: christos, Hebr.: masjiach) wordt niet genoemd in het verhaal van de intocht in Jeruzalem. Toch wijst alles erop, dat hier de gezalfde van Israël de stad Jeruzalem binnenkomt. Jezus zit niet hoog te paard, maar op een ezel en een ezelsjong. Zo wordt de profetie van de profeet Zacharia (9,9-10) vervuld. Die profetie roept herinneringen op aan Salomo, de eerste gezalfde zoon van David (1 Kon. 1,33.38.44), maar ook aan Absalom, die juist wel met wagens en paarden de stad binnenkwam (2 Sam. 15,1).
Heel mooi wordt beschreven hoe Jezus en zijn volgelingen Jeruzalem ‘naderden’ via het plaatsje Betfage bij de Olijfberg (21,1). Ook de andere synoptici noemen Betfage (mogelijke betekenis: ‘huis van vijgen’) bij het verhaal van de intocht (Marc. 11,1; Luc. 19,29). In de rabbijnse traditie wordt bij de Olijfberg de komst van de messias verwacht, waarbij de doden zullen opstaan. Nog altijd laten veel vrome Joden zich daarom begraven bij de Olijfberg.
Op een ezel en een (ezels)veulen
De leerlingen worden erop uitgestuurd om een vastgebonden ezel met een ezelsveulen ‘los te maken en te brengen’ (21,2). Ze moeten zeggen dat ‘de Heer (Gr.: kurios) ze nodig heeft’ (21,3). Er zit veel vaart in: ‘hij zal ze meteen (onmiddellijk, Gr.: euthus) meezenden’ (21,3 – NB14).
Expliciet wordt in vers 5 verwezen naar de profetie van Zacharia 9,9, waar die opmerkelijke combinatie wordt genoemd: ‘op een ezel(in) en op een veulen, het jong van een lastdier’. In Matteüs 21,7 zit Jezus op allebei. Hoe dat precies moet, is niet goed voorstelbaar. De combinatie ‘ezel(in) en veulen’ komt hier drie keer voor (21,2.5.7). Het veulen kan duiden op toekomst. In vers 6 en 7 wordt de opdracht van Jezus uitgevoerd door de leerlingen: ‘Zij brachten de ezel(in) en het veulen mee en legden er mantels overheen’ (21,7). Een koning hoort zacht te zitten. Hier geschiedt wat Jezus heeft verkondigd: ‘Ik ben niet gekomen om ze (Wet en Profeten) af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen’ (Mat. 5,17).
Verheug u, gij dochter van Sion (LB 550)
‘Zie, je koning komt tot je,’ zegt Matteüs in het citaat van Zacharia 9,9 tot ‘de dochter van Sion’ (21,5 – NB14). Daarmee wordt de stad Jeruzalem bedoeld, zoals ook in Jesaja 62,11. Het gaat om ‘jouw’ koning, de koning die thuishoort in Jeruzalem (Hebr.: jeroesjalajim) als stad van vrede. Deze koning van Jeruzalem is ‘zachtmoedig’ (Gr.: praus – 21,5), zoals eens Mozes ‘zeer zachtmoedig’ was (Num. 12,3). Deze koning is totaal anders dan de zittende koning Herodes, die Johannes de Doper liet onthoofden (Mat. 14). Jezus zit niet hoog te paard en komt ook niet ‘met een wagen en paarden’, zoals Absalom (2 Sam. 15,1), Farao (Ex. 14) en andere koningen van deze wereld. Jezus stelt zich in de traditie van de gezalfde koning Salomo, ook een zoon van David (1 Kon. 1,33.38.44). Salomo zat niet op een ezel (Gr.: onos), maar op een muilezel (Gr.: hèmionos).
Ezels en muilezels zijn lastdieren, die vrachten dragen voor minder machtige mensen. Ze zijn totaal niet geschikt voor oorlog door hun onverwachte koppigheid. Een mooi verhaal daarover is het verhaal van Bileam (Num. 22,21-35).
In Zacharia 9,10 gaat het visioen verder met het verwijderen van de wagens en de paarden en de strijdboog uit Jeruzalem en met het proclameren van vrede voor de volkeren. Dat klinkt hier op de achtergrond mee. Dit is de intocht van de gezalfde als zachtmoedige vredevorst. Jezus’ weg naar vrede zal echter een heel andere weg zijn dan die van zijn voorganger Salomo. Daarover vertelt het lijdensverhaal (Mat. 26,1–27,66), dat in veel gemeenten wordt gelezen op Palmzondag aan het begin van de Stille Week. Dan leest men ook uit Jesaja over de lijdende knecht (50,4-7; 52,12–53,12).
Kleding en takken op de weg gespreid
Takken van de bomen breken en op de weg spreiden (21,8): dat gebeurt nog altijd in sommige delen van Afrika, als men een gast, een vriend of hooggeplaatst persoon welkom wil heten. Kleding op de weg spreiden gebeurde lang geleden ook bij de intocht van koning Jehu (2 Kon. 9,13). De menigte(n) (Gr.: ochlos, ochloi – 21,8.9.11) is uitzinnig van vreugde. Zowel voor als achter Jezus ‘schreeuwen’ (Gr.: krazoo) ze Jezus toe: ‘Hosanna, de zoon van David’ en ‘gezegend Hij die komt in de naam van de Heer, Hosanna in de hoge’ (21,9). Hier klinken woorden uit Psalm 118,25-26. ‘Hosanna’ is de vergrieksing van het Hebreeuwse hosji‘anna’. In Psalm 118,25 wordt het vertaald als ‘breng toch redding’ (NB14) en ‘red ons toch’ (NBV21), maar er klinkt ook bevrijding in mee. Men verwacht bevrijding en redding van Jezus. In de Hebreeuwse vorm van de naam Jezus (jehosjoe‘ah) zit hetzelfde werkwoord als in Hosanna (Hebr.: jasja‘, bevrijden, redden). Hij is redder en bevrijder.
Wanneer Hij Jeruzalem daadwerkelijk binnenkomt, ‘beeft heel de stad’ (Gr.: eseisthè, 21,10 – NB14). Het herinnert aan het ‘dreunen van de aarde’ bij de intocht van koning Salomo (1 Kon. 1,40 – NBV21).
Wie is deze?
Die ‘hele stad’ vraagt zich af: ‘Wie is die man?’ (21,10 – NBV21) of ‘Wie is dat?’ (NB14). Wie is degene die zich hier zo onomwonden vertoont als de langverwachte messias? De ‘menigten’ geven een helder antwoord: ‘Dat is de profeet Jezus uit Nazaret in Galilea’ (21,11 – eigen vertaling). Hier laat iemand zichzelf zien als de langverwachte, messiaanse opvolger van David, Salomo en Jehu. Jezus heeft echter niet alleen de gestalte van een koning, maar ook de gestalte van een profeet. Daarmee staat Hij in de traditie van Mozes en de andere profeten. Bij de tempelreiniging (Mat. 21,12-13) zal dat zichtbaar worden. Zachtmoedig en vredelievend is niet hetzelfde als onkritisch.
Deze exegese is opgesteld door Willemien Roobol