Menu

Premium

Meten, wegen en gelijkenissen

5e zondag van de Zomer (Jesaja 40:12-25, Psalmen 86 en Matteüs 13:24-30.36-43)

Achter je bureau bereid je je voor op de dienst van zondag. Je leest de selectie van de teksten die ‘ons’ gegeven zijn. Eerst Jesaja met ‘de wateren, de hemelen, het stof van de aarde, de bergen, de heuvelen in balans’ (40:1). Hij ziet evenwicht en overwicht om verbluft stil te staan bij Gods niet te meten of te peilen, volstrekt uitzonderlijke verhevenheid en almacht. Naast God zijn de volkeren als een druppel die aan de rand van een emmer is blijven hangen. De Libanon komt brandstof tekort, wil je God eren met een passend brandoffer.

Jesaja’s wijzers slaan uit. God valt volstrekt buiten alle meten en wegen. Geen vakman kan Hem neerzetten, geen goud Hem zijn glans geven. Heb je de fundering van de wereld niet begrepen? God spreidt de hemelen uit als een tent om in te wonen. Met wie dan wil je Mij vergelijken dat Ik met hem gelijk zou zijn, zegt de Heilige (40:25). Geen beeld kan Hem houden. Je ziet dat deze explosie van taal enkel geproduceerd wordt om de volstrekt unieke die God is aan je begrip te laten ontsnappen. De maat van zijn ontferming is immers zijn majesteit. Woorden schieten dan tekort.

Gebed om hulp

‘Wees de bewaker van mijn ziel’ (Psalmen 86:2). Met David legt de lezer van deze psalm ten diepste de vraag wie een mens voor zichzelf is aan God voor. Bewaar mij en bevrijd mij (Hebr.: hosje‘ah): wees mijn Jezus. ‘Wees mij genadig’ (Hebr.: channeni – 86:3) – de naam Johannes klinkt daarin mee, met alle mogelijkheden van ommekeer, opnieuw afstemmen, je opnieuw oriënteren. Want leven is een permanent leerproces. ‘Onderricht mij, Heer, uw weg, opdat ik in uw waarheid mag gaan, (…) want uw trouw jegens mij is groot’ (86:11-13). De psalmist weet dat de Heer hem niet alleen laat, niet in zijn armoede. Hij vraagt om een teken ten goede. Hij weet dat de Heer hem helpt en troost (86:17). Is dat na de lofzang van Jesaja een tweede gebed, een tweede moment van reflectie om als geloofsgemeenschap bij stil te staan?

Een zaaier ging uit om te zaaien

De tekst uit Matteüs komt uit hoofdstuk 13, waarvan vorige week de eerste 23 verzen werden gelezen. Dat begon met het verhaal bij de zee – beeld van de veelheid en de volkeren (13:1). Van op het randje spreekt Jezus de menigte toe. Hij spreekt over de lotgevallen van het zaad gegeven de diversiteit van de plaatsen waar het zaad valt. De leerlingen worden dieper het verhaal in meegenomen. De droefheid wordt gepeild omdat zovelen zien en niet zien, horen en niet horen. Mensen worden in het Jesajacitaat (13:14-15 = Jesaja 6,9-10) als afgoden beschreven met ogen die niet zien en oren die niet horen. Profeten en rechtvaardigen hebben ervan gedroomd, ernaar verlangd te zien en te horen wat de leerlingen zien en horen! Zo trommelt het verhaal op je gehoor. Wie het woord hoort en begrijpt, komt in de buurt van Isaak, dé zoon van dé vader.

Isaak zaait in dat land (Egypte) en oogst honderdvoudig (Genesis 26:12). Goed zaad is er gezaaid, maar dan! In de duisternis van de nacht komt de vijand die onkruid zaait tussen de tarwe (13:25). Al het goede dat al zichtbaar wordt, voelt de dreiging van de grond af aan. Daarop blijken twee reacties mogelijk. Dat wordt het leerdoel van deze parabel.

Het onkruid tussen de tarwe

De dienaren begrijpen in de naïviteit van hun ijver niet hoe dat onkruid er gekomen kan zijn. Maar dat weet die Heer wel. Een vijandig mens. Zullen we dat onkruid dan op een hoop gooien? Daar wil die Heer niet van weten. Hij heeft een eigen economie. Met het onkruid zou je ook de goede tarwe kunnen uittrekken. Dus laat maar samen groeien. In de tijd van de oogst zullen de maaiers vernemen hoe te handelen en zien dat niet alles hetzelfde is. Het onkruid zal dan, in bossen bijeengebracht, worden verbrand; maar de tarwe, ‘breng die bijeen in mijn schuur’ (13:27-30). Je hoort daarbij niets van bossen of schoven. Het gaat over de pure tarwe zelf. Je voelt bijna de hand die het bewonderend vasthoudt omdat het oog werkelijk dit wil zien. Het goede zaad, de prachtige tarwe. Ter bemoediging bijna wordt de parabel even stopgezet. Ook het kleine mosterdzaad mag zijn mateloze mogelijkheden niet vergeten of onderschatten. En zie hoe een kleine hoeveelheid zuurdesem het deeg groots groeien laat (13:31-35).

Uitleg aan de leerlingen

De menigte gaat weg. Hij gaat naar huis. We krijgen een thuiswedstrijd. De leerlingen geven de voorzet. ‘Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid op de akker’ (13:36). Eigenlijk een vreemde reactie op het verhaal van Jezus. Wat er uiteindelijk niet toe blijkt te doen, maakt Hij tot onderwerp: het onkruid. Het lijkt wel wat op het probleem van de kerken. Hebben we ons daar niet teveel beziggehouden met het onkruid en zijn we zo onhandig geweest om de geurige tarwe van het Woord te vergeten?

Daarop geeft Jezus de sleutel van het brede perspectief. Zie de wereld als een akker. Daar zie je de kinderen van het koningschap en de kinderen van de boze, zaailingen van de tegenspeler. Dan komt de tijd van de oogst, en de engelen, die de zaken gedegen zullen regelen. Alle struikelblokken en lieden die doen alsof het allemaal niets uitmaakt of zegt, worden opgeruimd en ‘er zal geween zijn en tandengeknars’ (13:42). En terwijl wij een beetje aangeslagen deze woorden op ons laten inwerken, horen we Jezus zeggen: ‘De rechtvaardigen zullen stralen als de zon in het koningschap van hun Vader.’ Een heel persoonsgebonden koningschap. Hún Vader.

Deze exegese is opgesteld door Jan Engelen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken