‘Mij komt de wraak toe’
Gods wraak, oordeel en gericht
Binnen het getuigenis van de Schrift behoort het spreken over Gods wraak, zijn oordeel en gericht voor velen – buiten én binnen de kerk – tot de onverteerbaarste woorden. Wanneer in een enquête onderzocht zou worden welke woorden met God en het beeld van God te maken hebben, dan zouden – ondanks de secularisatie – woorden als ‘liefde’, ‘aandacht’, ‘nabijheid’ en ‘zorg’ hoog scoren. Woorden als ‘wraak’, ‘gericht’ en ‘vergelding’ zouden op aanzienlijk minder aanhang en sympathie kunnen rekenen.
Deze laatste woorden komen we in de Schrift vooral in het Oude Testament tegen en daarbinnen in twee tekstcomplexen. Belangrijke vindplaatsen voor de ‘familie’ van deze woorden zijn allereerst de boeken van de pre-exilische profeten. In de eerste verzen van het boek Nahum zijn bijkans alle ongemakkelijke woorden te horen:
De heer is een wrekende God,
hij duldt niemand naast zich.
De heer is een woedende wreker,
de heer wreekt zich op zijn tegenstanders,
hij richt zijn toorn op zijn vijanden.
De heer is geduldig, maar zeer sterk,
hij laat nooit iets ongestraft.
De heer gaat zijn weg door storm en wervelwind,
wolken zijn het stof van zijn voeten.
Hij verheft zijn stem tegen de zee en legt haar droog,
de rivieren laat hij verdrogen.
Verwelkt zijn Basan en Karmel,
ook Libanons bloesem verwelkt.
Bergen beven voor hem,
heuvels wankelen,
de aarde rijst voor hem op,
de wereld met al haar bewoners.
Wie houdt zich staande in zijn toorn?
Wie houdt stand in de gloed van zijn woede?
Zijn woede is als een laaiend vuur,
rotsen spatten voor hem uiteen. (Nah. 1:1-6, nbv)
Wij zijn bepaald niet de eersten of enigen die deze woorden ongemakkelijk of zelfs onverteerbaar vinden. De profeten zelf huiverden ook bij het uitspreken van woorden als ‘gericht’, ‘oordeel’ en ‘woede als een laaiend vuur’. Jeremia probeert op allerlei manieren zowel onder de druk als onder de verleiding van de heer uit te komen. Maar Gods woorden zijn te sterk.
heer, u hebt mij verleid, en ik ben bezweken,
u was te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen.
Dag in dag uit lachen ze om mij,
iedereen bespot mij.
Telkens als ik spreek, moet ik schreeuwen:
‘Ik word mishandeld, onderdrukt!’
Want de woorden van de heer brengen mij
dag in dag uit schande en vernedering.
Als ik denk: Ik wil hem niet meer noemen,
niet meer spreken in zijn naam,
dan laait er in mijn hart een vuur op,
dan brandt het in mijn gebeente.
Ik doe moeite om het in bedwang te houden,
maar ik het niet. (Jer. 20:7-9, nbv)
In het tweede complex, het boek van de psalmen, zijn deze ‘ongemakkelijke woorden’ al even heftig aanwezig; echter niet als woorden van oordeel en gericht over het volk, maar als gebeden van het volk. De Psalmen vertolken de roep om Gods vergelding, zijn wraak en toorn over de vijanden op soms ruwe en rauwewijze.
God, sla hun de tanden uit de mond, verbrijzel de kaken van die leeuwen, heer– dat ze verdwijnen als water dat wegvloeit, als pijlen die op de boog al breken, als een slak die kruipend oplost in slijm, als een misgeboorte die nooit de zon ziet, als een doorntak die in storm verwaait, nog voor hij de pot kan verhitten.
Verheugd is de rechtvaardige als hij vergelding ziet, in het bloed van de wettelozen wast hij zijn voeten.
Dan zegt men: ‘De rechtvaardige wordt beloond, er is een God die recht doet op aarde.’ (Ps. 58:7-12, nbv).
Na enkele inleidende opmerkingen in deze en de volgende twee paragrafen geef ik in paragraaf 4 een bijbels-theologisch uitgangspunt wanneer Gods gericht en oordeel in de prediking aan de orde komen. In paragraaf 5 zoom ik in op de profetische teksten en in de daaropvolgende paragraaf op het gebed om Gods wraak in de Psalmen. In paragraaf 7 sluit ik af met enkele samenvattende en concluderende beschouwingen.
Ongemakkelijke woorden
De woorden ‘vergelding’, ‘wraak’ of ‘gericht’ roepen ongemakkelijke gevoelens op.
[1]
Deze lijken een onaangenaam beeld te tekenen van een harde, kille God. Daar komt bij dat in de huidige nationale en internationale context dergelijke woorden onder verdenking staan van (aanzetten tot) extremisme. Ze staan haaks op de zo gewenste tolerantie. Deze ongemakkelijke woorden houdt menigeen dan ook voor onacceptabel vanuit politiek, sociaal, ethisch en/of psychologisch oogpunt. Vanuit dit perspectief bezien is het niet vreemd dat dit semantische veld langzaam maar zeker verdwenen is uit het vocabulaire van de praktijk der prediking van de mainline (middenklasse) kerken in West- en Noord-Europa en Noord-Amerika.
Zo kunnen deze woorden binnen de bijbelse theologie niet rekenen op grote belangstelling. Aan de ene kant van het kritische spectrum vinden we de mening dat wraak behoort tot de ‘primitieve’ maatschappijen van het oude Midden-Oosten. En het ‘primitieve’ beeld van een wrekende God past niet in het hedendaagse discours over God.
[2]
Aan de andere kant van het spectrum zijn stemmen te horen die zeggen dat Christus in zijn lijden Gods oordeel heeft gedragen en dat Gods wraak derhalve voor christenen geen relevant actueel theologisch issue is.
[3]
Mogelijk is daar de oorzaak te zoeken voor het feit dat belangrijke handboeken op het gebied van bijbelse theologie slechts uiterst summier of in het geheel geen aandacht besteden aan het thema van Gods gericht en vergelding.
[4]
Ook in de homiletische literatuur vallen deze woorden buiten het aandachtsveld. De meest gebruikte en belangrijkste handboeken en encyclopedieën op dit gebied besteden geen aandacht aan dit onderwerp.
[5]
[6]
Daar zal mogelijk de onuitgesproken gedachte bijkomen dat kerk, theologie en prediking, zeker in tijden van crisis, woorden van bemoediging en pastorale zorg moeten bieden. ‘Het merendeel van de hedendaagse theologie denkt over God in het paradigma van de ontfermende liefde. Hij is de grond van ons bestaan. Hij heeft ons gewild. Hij draagt ons en beschermt ons.’
[7]
Retouchering van de ongemakkelijke woorden
Nu moeten we beginnen te zeggen dat de algemeen kerkelijke, de theologische en de homiletische terughoudendheid ten opzichte van de weerbarstige woorden uit de Schrift te begrijpen is en tot op zekere hoogte ook te rechtvaardigen. Een verschuiving in en zelfs retouchering van het kerkelijke discours van deze weerbarstige woorden was nodig om afstand te nemen van ongezonde angstbeelden, van moralisme in de prediking en de oordelende toon in pastorale contacten.
Maar zoals elke tegenbeweging en reactie had ook deze revisie (mogelijk onbedoelde) neveneffecten die eveneens schade hebben veroorzaakt. In het vermijden van de harde woorden bleef er een beeld over van een ‘tandeloze God’ die vergeleken kan worden met de brullende leeuw in een circusact. In de ogen van kinderen lijkt deze leeuw levensgevaarlijk, maar volwassenen weten dat hij tam is. De ‘tandeloze God’ veroorzaakt inderdaad geen (onnodige) angsten, maar Hij kan ook niet meer bevrijden en gerechtigheid doorzetten. H. Richard Niebuhr heeft dit ‘therapeutische christendom’ reeds scherp aan de kaak gesteld. ‘A God without wrath brought men without sin into a Kingdom without judgment through the ministrations of a Christ without a cross.’
[8]
Er zijn in elk geval vijf redenen aan te geven om de prediking van oordeel en gericht opnieuw te doordenken.
-
Gods oordeel en gericht zijn steeds de keerzijde van zijn bevrijding en redding uit onrecht, geweld en onderdrukking.
[9]
Wie de woorden en de werkelijkheid van oordeel en gericht loslaat, moet vroeg of laat meer woorden en de daarbij behorende werkelijkheden loslaten. -
Wanneer de prediking exclusieve pastorale aandacht heeft voor verdriet en troost bestaat het risico dat dieperliggende patronen van onrecht en onderdrukking onbenoemd blijven en daardoor in stand kunnen blijven.
-
Ongezonde en onverantwoorde concepten van Gods gericht kunnen en mogen in theologie en prediking niet onweersproken blijven.
-
Als vierde noem ik een waarneming uit mijn eigen pastorale praktijk.
[12]
In gesprekken met gemeenteleden proef ik een merkwaardige mengeling van fascinatie, herkenning en angst voor woorden als ‘gericht’ en ‘oordeel’. Aan de ene kant zijn er slachtoffers die hopen op rechtsherstel. Zij zijn gefascineerd door het perspectief van Gods gericht. Aan de andere kant werken deze ‘ongemakkelijke woorden’ voor mensen die zich schuldig weten als een spiegel waarin zij de donkere kanten van hun eigen ziel herkennen. -
Last but not least getuigen zowel Oude als Nieuwe Testament substantieel en robuust over Gods oordeel en gericht. Kerk en prediking staan daarom voor de uitdaging zich (opnieuw) te verhouden tot deze teksten.
Hoeveel gewicht deze overwegingen ook hebben, het blijft evident dat de prediking naar aanleiding van Gods oordeel en gericht een onderneming is die is omgeven door meerdere valkuilen. Want wie van de predikers kan met zekerheid zeggen waar en hoe de hand van God in de geschiedenis werkzaam is in gericht en oordeel? Er zijn geen logische, doorzichtige of causale verbanden tussen een specifieke crisis aan de ene kant en het weten van Gods oordelende bemoeienis aan de andere kant. Het is één ding om te zeggen dat God werkt in de geschiedenis,
[14]
maar daarmee is nog volstrekt niet duidelijk waar en hoe dat zich in onze situatie voltrekt.
Daar komt bij dat slachtoffers doorgaans meer te lijden hebben van een crisis dan de daders. Wanneer in de prediking gesteld wordt dat een bepaalde crisis te duiden is als oordeel Gods, betekent dit doorgaans dat slachtoffers een dubbele prijs moeten betalen. Ze worden eerst gemangeld door het onrecht van mensen en dat moeten ze dan ook nog duiden en dulden als Gods oordeel. Een daarmee samenhangend risico is dat wanneer we een bepaalde crisis als oordeel Gods duiden, het misverstand op de loer ligt dat de verantwoordelijkheid van de betreffende daders daarmee wordt gereduceerd of gerelativeerd.
En tot slot kunnen predikers het (s)preken over Gods oordeel misbruiken om hun eigen moralistische agenda op te tuigen met het gezag van God. Een voorbeeld van dat laatste risico was te vernemen toen Jerry Falwell er als de kippen bij was om de terroristische aanval van 9/11 te interpreteren als een oordeel Gods. Daags na de aanvallen in Washington DCen New York deed hij de volgende bewering in een uitzending van het tv-programma ‘The 700 Club’:
I really believe that the pagans, and the abortionists, and the feminists, and the gays and the lesbians who are actively trying to make that an alternative lifestyle, the aclu, People For the American Way – all of them who have tried to secularize America – I point the finger in their face and say, ‘You helped make this happen.’
De woorden van Falwell waren bepaald misplaatst in een context die nog verdoofd was van de aanvallen. Falwell was erg gretig om zijn eigen gelijk te halen over de rug van de slachtoffers. Het verbaasde dan ook niet dat hij diezelfde dag nog excuses moest maken voor zijn aantijgingen. Tegenover CNN verklaarde hij: ‘I would never blame any human being except the terrorists, and if I left that impression with gays or lesbians or anyone else, I apologize.’
[15]
Het aan de orde stellen van Gods oordeel in de prediking is derhalve omgeven met meerdere voetangels en klemmen. Dat heeft zowel te maken met het moralistische misbruik door kerk, theologie en prediking als wel door de ondoorzichtigheid van de keten van oorzaak en gevolg, die het niet makkelijk maken om gebeurtenissen als oordeel Gods te duiden.
De vraag is dan ook onder welke voorwaarden we Gods oordeel en gericht verantwoord aan de orde kunnen stellen in de prediking. Daarover gaan de volgende drie paragrafen.
Recht doen aan de prediking van de Schrift als geheel
De eerste grensvoorwaarde heeft te maken met de tekst als onderdeel van het getuigenis van de Schrift als geheel.
[16]
Vanuit het geheel van de ‘bijbelse theologie’
[17]
kunnen en mogen de prediking van Gods gericht, zijn oordeel en vergelding geen afzonderlijke thema’s zijn. In de Schrift zelf zijn deze begrippen dat immers ook niet (meer). In de loop van het proces van canonisatie en de theologiegeschiedenis zijn daar andere begrippen onlosmakelijk mee verbonden geraakt: berouw, vergeving en nieuw begin. Gericht en ballingschap kunnen niet meer losgekoppeld worden van nieuw begin en terugkeer,
[18]
net zomin als kruis en opstanding los van elkaar verkrijgbaar zijn.
[19]
Gericht en oordeel zijn nooit Gods enige of zijn laatste woorden. In het kader van de canon zijn deze woorden en de werkelijkheden waarnaar deze verwijzen steeds verbonden met de woorden en de werkelijkheden van vernieuwing van Israël, de wereld en zelfs herstel van de kosmos.
De samenhang van deze verscheidenheid in de Schrift kan vergeleken worden met een ellips met twee brandpunten.
[20]
Gericht, oordeel en wraak vormen het ene brandpunt en berouw, vergeving en nieuw begin kleuren het andere brandpunt. Deze brandpunten staan tot elkaar in een dialectische spanningsverhouding; ze roepen elkaar zowel op als dat ze elkaar lijken uit te sluiten; ze vullen elkaar aan en ze stellen elkaar onder kritiek.
Dit bijbels-theologische paradigma zet de kaders uit voor de hedendaagse prediking naar aanleiding van Gods oordeel en gericht. In de huidige prediking kunnen oordeel en gericht nooit exclusieve thema’s vormen, maar ze zullen steeds aan de orde moeten komen in hun samenhang met het aanzeggen van vergeving, de oproep tot bekering en de belofte van een nieuw begin.
[21]
Hoe dit polaire spreken van de Schrift kan uitwerken in de praktijk illustreer ik aan de hand van twee voorbeelden. Het zijn geen van beide preken, maar beide refereren wel op een cruciaal punt aan het spreken van de Schrift over oordeel en gericht. De eerste illustratie komt uit de inaugurele rede van Abraham Lincoln nadat hij herkozen was als president van de Verenigde Staten. Tijdens deze inauguratie, in maart 1865, liep de Amerikaanse Burgeroorlog op een einde. De noordelijke staten stonden op het punt de overwinning te behalen.
Op dat cruciale moment hield Lincoln een van de gedenkwaardigste redes uit de Amerikaanse geschiedenis. Hij zocht naar een duiding van de burgeroorlog. In plaats van hard af te rekenen met zijn tegenstanders zocht hij juist naar een basis om de verscheurde Unie te herenigen.
[22]
Lincoln greep daarvoor – zeer tegen zijn gewoonte in
[23]
– naar bijbelse taal en beelden. Tijdens de oorlog hebben zowel de noorderlingen als de mensen uit het Zuiden om Gods steun gebeden.
The prayers of both could not be answered. That of neither has been answered fully. The Almighty has His own purposes. ‘Woe unto the world because of offenses; for it must needs be that offenses come, but woe to that man by whom the offense cometh.’ If we shall suppose that American slavery is one of those offenses which, in the providence of God, must needs come, but which, having continued through His appointed time, He now wills to remove, and that He gives to both North and South this terrible war as the woe due to those by whom the offense came, shall we discern therein any departure from those divine attributes which the believers in a living God always ascribe to Him? Fondly do we hope, fervently do we pray, that this mighty scourge of war may speedily pass away. Yet, if God wills that it continue until all the wealth piled by the bondsman’s two hundred and fifty years of unrequited toil shall be sunk, and until every drop of blood drawn with the lash shall be paid by another drawn with the sword, as was said three thousand years ago, so still it must be said ‘the judgments of the Lord are true and righteous altogether.’
Lincoln waagt het om de Burgeroorlog te duiden als Gods oordeel zowel over de noordelijke als over de zuidelijke staten.
[24]
Aan het slot van zijn rede wijst hij ook in een andere richting.
With malice toward none, with charity for all, with firmness in the right (…) let us strive on to finish the work we are in, to bind up the nation’s wounds, to care for him who shall have borne the battle, and for his widow, and his orphan – to do all which may achieve and cherish a just and lasting peace, among ourselves, and with all nations.
[25]
Door de duiding van de Burgeroorlog als Gods gericht te koppelen aan de oproep ‘to bind up’ en ‘to achieve and cherish a just and lasting peace’, beweegt Lincoln zich binnen het bipolaire verband van de canonieke prediking.
Iets dergelijks is te zien bij wat nog over is van de Kaiser-Wilhelm-Gedachtnis-Kirche in het centrum van Berlijn. Deze kerk is gebouwd in het laatste decennium van de negentiende eeuw door keizer Wilhelm II ter herinnering aan zijn grootvader, keizer Wilhelm I.
[26]
Het imposante kerkgebouw werd in november 1943 door geallieerde bombardementen ernstig beschadigd. Een inscriptie op de restanten van de kerktoren vertelt waarom het kerkbestuur (uiteindelijk) besloten heeft de kerk niet te herbouwen.
Zur Erinnerung an Wilhelm I, König von Preußen und deutschen Kaiser, wurde in den Jahren 1891-1895 unter der Regierung Kaiser Wilhelms aus den Spenden des ganzen deutschen Volkes die erste Kaiser-Wilhelm-Gedächtnis-Kirche erbaut. Während des 2. Weltkrieges – in der Nacht zum 23. November 1943 – wurde sie beim Luftangriff zerstört. Der Turm der alten Kirche soll an das Gericht Gottes erinnern, das in den Jahren des Krieges über unser Volk hereinbrach.
[27]
[28]
Deze woorden bevatten een indrukwekkende belijdenis. De restanten worden gezien als getuige van Gods gericht. Een inscriptie aan de andere kant van de voormalige entree maakt duidelijk dat Gods gericht ook in deze situatie niet het enige en ook niet het laatste is.
Die ehemalige Eingangshalle der alten Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche wurde am 7. Januar 1987 als Gedenkhalle wiedereröffnet. Sie ist ein Ort der Mahnung gegen Krieg und Zerstörung und ein Ruf zur Versöhnung in Jesus Christus.
[29]
Beide teksten aan weerszijden van de entree illustreren fysiek dat we in de prediking Gods oordeel en gericht alleen aan de orde kunnen stellen in samenhang met de oproep tot bekering en het kader van de verzoening in Jezus Christus.
Voor de prediking is het verdisconteren van dit bipolaire spreken van de Schrift zelf een belangrijke voorwaarde voor het hedendaagse (s)preken over Gods oordeel en gericht.
5.Prediking van de profeten
Vooral de pre-exilische profeten zijn bekend om hun prediking van oordeel en gericht. Wanneer zij namens de heer preken over oordeel en gericht is dat nooit een vonnis van een ‘Onbewogen Beweger’. Juist deze God is met alle vezels betrokken op zijn schepping en schepselen. Ook daar waar God oordeel en gericht aankondigt, is de grondtoon die van compassie. Oordeel en gericht voltrekken zich niet buiten God om, maar Hij lijdt daar zelf aan.
[30]
Ook de profeten zelf lijden aan het gewicht van hun woorden, zoals hierboven is benoemd.
Het spreken over en zeker het aanzeggen van Gods oordeel en gericht in de hedendaagse prediking behoeft van de zijde van de prediker een analoge attitude van bewogenheid en compassie op basis van authentieke solidariteit tussen prediker en hoorders.
[31]
Het wil mij voorkomen dat wij als predikers in woordkeus en toonzetting duidelijk hebben te maken dat het gericht niet aan onszelf voorbij gaat. Hoorders moeten aan ons kunnen voelen dat wij zelf door Gods oordeel zijn heengegaan.
[32]
We staan als predikers daarbij bloot aan de volgende sociologische wetmatigheid: ‘Wie zonder zonde(besef) is, gaat met stenen gooien, zo wordt vermeld in het Evangelie van Johannes. Dat lijkt een scherpzinnige waarneming. Als het kwaad alleen buiten het zelf gezocht wordt én we tegelijk alle nadruk leggen op het zelf als centrale actor, kan dat maar één ding betekenen: we projecteren het kwaad op anderen en gaan die met extra inspanning en fanatisme bestrijden.’
[33]
En dat zal eerder agressie oproepen dan dat het heilzaam uitwerkt.
Deze overwegingen maken duidelijk dat we ons als predikers op een zeer spannend gebied bewegen wanneer wij een concrete crisis willen duiden als Gods oordeel en gericht. In dat gebied staan onze eigen existentie en ambt volop in de wind. En het is niet vreemd wanneer contemporaine predikers daar net zo voor huiveren als de profeten uit oudtestamentische tijd. Immers, ‘Niet ieder past de profetenmantel van Elia. Hij past alleen de tegen wil en dank door God geroepene.’
[34]
Wanneer zich zo’n moment of situatie voordoet om een woord van oordeel en gericht te spreken, kan de geëigende houding en toonsoort voor een prediker geïllustreerd worden aan de hand van het werk van de Truth and Réconciliation Commission (trc) in Zuid-Afrika. Na het beëindigen van de Apartheid bood deze commissie slachtoffers de gelegenheid hun verhaal te doen. Tegelijk bood de commissie daders van geweld en onrecht de gelegenheid een verzoek tot amnestie in te dienen. Aartsbisschop Desmond Tutu schrijft in het voorwoord van het eindverslag van het rapport van de commissie:
We have been privileged to help to heal a wounded people, though we ourselves have been (…) ‘wounded healers’. When we look around us at some of the conflict areas of the world, it becomes increasingly clear that there is not much of a future for them without forgiveness, without reconciliation. God has blessed us richly so that we might be a blessing to others. Quite improbably, we as South Africans have become a beacon of hope to others locked in deadly conflict that peace, that a just resolution is possible. If it could happen in South Africa, then it can certainly happen anywhere else. Such is the exquisite divine sense of humour.
[35]
Het besef en de ervaring zelf een ‘wounded healer’
[36]
te zijn, gecombineerd met een ‘exquisite sense of humour’ zetten de kaders uit voor hedendaagse predikers om crises te duiden als oordeel en gericht.
Psalmen
In het boek van de Psalmen is de context waarin Gods oordeel en gericht ter sprake komt een geheel andere dan die in de profetische boeken. De profeten zeggen het volk oordeel en gericht aan. Het volk zal dat oordeel moeten dragen, ook daar waar dat oordeel mogelijk door de vijanden van Israël en Juda – als Gods instrument – wordt uitgevoerd.
[37]
In de Psalmen ligt dat precies omgekeerd. Daar bidt het volk of de enkeling om Gods oordeel en zijn gericht over de vijanden op soms ruwe en rauwe wijze. Die gebeden zijn bepaald meer dan slechts een randverschijnsel in de Psalmen. Meer dan honderd psalmen bevatten op de een of andere wijze een vorm van wraakbede.
[38]
God, sla hun de tanden uit hun mond,
het gebit van de jonge leeuwen: breek het stuk heer.
Laten ze vervloeien als water dat verdwijnt;
Hij legt zijn pijlen aan: ze zijn als verdord.
Laten ze zijn als een slak, die vervloeit en verdwijnt,
als de misgeboorte van een vrouw, die de zon niet heeft aanschouwd.
Voordat uw potten iets merken van de doornstruik,
stormt Hij hem weg, of nog groen is of reeds in gloed staat.
De rechtvaardige zal zich verheugen, als hij de wraak aanschouwt;
zijn voeten zal hij wassen in het bloed van de goddeloze.
En de mensen zullen zeggen: Toch is er vrucht voor de rechtvaardige,
toch is er wel degelijk een God, die oordeelt op aarde.
(Ps. 58:7-12, vertaling prof. dr. N.H. Ridderbos)
De beelden zijn even plastisch als hard. Aan het einde van deze psalm waadt de rechtvaardige (het slachtoffer) als het ware zelfs door het bloed van de goddeloze (de dader). Naar aanleiding van deze psalm drukt Dietrich Bonhoeffer zich direct aan het begin van een preek als volgt uit:
Ist dieser furchtbare Rachepsalm unser Gebet? Dürfen wir denn so beten? Darauf heißt die Antwort zunächst ganz klar: Nein, wir dürfen nicht so beten! Wir tragen ja an aller Feindschaft, die uns begegnet und uns in Not führt, selbst viel eigene Schuld. (…) Nein, wir, wir können diesen Psalm nicht so beten. Nicht weil wir zu gut dafür wären, (welch ein oberflächlicher Hochmut!), sondern weil wir zu sündig, zu böse dafür sind!
[39]
De gedachtegang van Bonhoeffer zal zowel door predikers als door hoorders herkend worden. Wie zijn wij om woorden als die van Psalm 58 in de mond te nemen? En moet je niet eerst de balk uit je eigen oog halen voordat je kunt bidden om gericht en oordeel over de splinter in het oog van de ander? De gedachte kan ook zijn dat christenen de harde, verwensende taal van de psalmen niet mogen gebruiken omdat je als gelovige zo niet hoort te denken of te voelen.
Hoe begrijpelijk die overwegingen ook zijn, ze voldoen niet. Want er zijn momenten dat mensen niet alleen begrijpelijk hunkeren naar vergelding, maar dat zij ook recht hebben op het herstel van aangedaan onrecht. De vraag is dus niet of mensen dit soort behoefte aan vergelding wel of niet mogen hebben. Want die gevoelens zijn er – soms zonder goede redenen, maar regelmatig zijn die redenen terecht. De vraag is dan ook veeleer: wanneer dergelijke gedachten en gevoelens boven komen, wat doe je er dan mee? Hoe ga je ermee om?
Een eerste manier om met deze gedachten en gevoelens om te gaan is, dat mensen daadwerkelijk doen wat ze denken en voelen. Dan nemen ontrechten de wapens op en wreken zichzelf op de daders. De geschiedenis laat zien dat deze mogelijkheid slechts destructie en mogelijk nog groter onrecht tot gevolg heeft. Het lost immers niets op wanneer slachtoffers de tanden uit de mond van de daders slaan en vervolgens door hun bloed waden.
[40]
Een tweede mogelijkheid is dat het slachtoffer de behoefte aan vergelding en de gevoelens van wraak simpelweg ontkent of verdringt. De psychologie en de psychiatrie leren dat onderdrukte en ontkende gevoelens vroeg of laat op even ongecontroleerde als agressieve wijze door de naden en kieren van het menselijk bestaan heen breken.
[41]
En ook dan is destructie het eindresultaat. Dan worden er alsnog gebitten stuk geslagen. Want waar onrecht onbenoemd blijft en geen kans krijgt zich te uiten, ontstaat een vruchtbare voedingsbodem voor gewelddadige, ongecontroleerde vergelding.
[42]
De derde mogelijkheid is de behoefte aan vergelding en gevoelens van wraak te expliciteren en deze vervolgens over te dragen.
[43]
In het geval van de biddende enkeling of gemeenschap in de psalmen gaat het dan om overdragen aan de heer. In hun bidden spreken mensen verhitte gevoelens en emoties van wraak en vergelding uit en leggen deze al doende neer voor Gods aangezicht. In beeldende vorm komen we dat tegen wanneer Hizkia letterlijk de brief uit Assur voor Gods aangezicht uitspreidt (2 Kon. 19:14-19). Zo spreiden de bidders van de psalmen hun hele verschrikkelijke werkelijkheid voor Gods aangezicht uit en zeggen als het ware: ‘Kijk nu eens, heer, hoe het er voor staat. Doe er wat aan!’
[44]
Prediking als preambule voor gebed
Wanneer de prediking deze gevoelens en gedachten uit het zwijgen naar voren haalt en deze juist benoemt, kan zij de preambule worden voor een gebed in de toonsoort van de (wraak)psalmen.
[45]
Door die gedachten en gevoelens te expliciteren in prediking en gebed, kan voorkomen worden dat wraak en vergelding daadwerkelijk worden uitgevoerd (geëxecuteerd!). Niek Schuman betoogt terecht dat de ‘onverteerbare woorden’ in de psalmen er ‘in al hun radicaliteit niet op gericht [zijn] geweest om “uit te komen”, maar om “iets uit te halen” en zo juist het beschreven onheil voorkómen’.
[46]
Zo bieden prediking en liturgie de gemeente een kans om de emoties te herschikken in de context van Gods betrokkenheid op deze wereld. Niet om net te doen alsof de gevoelens van wraak en de behoefte aan vergelding niet bestaan. Door deze te benoemen wordt ook niet ontkend dat deze gevoelens in ons hart en ons hoofd leven, maar om predikend en bidden te zeggen:
God, gevoelens van vergelding woelen in mijn binnenste
en verteren mijn innerlijk.
Mensen die boosaardig handelen spannen samen.
Hun woorden zitten vol venijn.
Hun daden beschadigen.
Wanneer ik hun gezicht alleen al zie, bonst mijn hart –
zowel van angst
als van gevoelens van wraak.
Ik leg die brandhaard aan Uw voeten.
Neemt U deze van mij over.
Ik laat dit bij U.
Want U komt de wraak toe.
In onze gebeden hoeven mensen niets in te slikken, te verdringen of ontkennen. De psalmen zijn hier de ‘taalschool’ die ons de weg wijst, ook voor het ter sprake brengen van ons verlangen naar gerechtigheid, het vereffenen van onrecht en de behoefte aan vergelding. Prediking en gebed bieden de gemeente de mogelijkheid om heftige emoties in een nieuw kader te zien en te ervaren.
‘Niemand is vergeten en niets is vergeten’
Het expliciteren van gedachten over vergelding en gevoelens van wraak is niet alleen heilzaam voor de slachtoffers. Prediking en gebed kunnen op dit punt een bijdrage leveren aan het wakker houden van de moraal en het moreel van de gemeente. De wekelijkse eredienst kan vanuit dat perspectief vergeleken worden met de dagelijkse bijeenkomst in de Menenpoort in het Belgische Ieper. Ter herinnering aan de gesneuvelden in de Eerste Wereldoorlog blazen vrijwilligers in die stad iedere avond om acht uur de ‘Last Post’. Ook citeert elke avond iemand een deel van het gedicht ‘For the Fallen’ van de Engelse dichter Laurence Binyon. Volgens traditie herhalen alle aanwezigen elke keer bij deze plechtigheid de laatste zin van het vierde couplet: ‘We will remember them.’ Wanneer de gemeente bijeenkomt, vergeet ze geen van Gods weldaden (Ps. 103:2). Ze vergeet echter ook niet het onrecht en het lijden van de slachtoffers.
Op veel Russische monumenten die gewijd zijn aan de slachtoffers en de helden van de Tweede Wereldoorlog staat een gedicht gebeiteld van de Russische dichteres Olga Berggolts (1910-1975). De laatste regels luiden:
Hun eerbiedwaardige namen kunnen wij hier niet opsommen.
Met zo velen liggen ze onder het beschermende graniet.
Maar weet, al wie deze steen aanhoort,
niemand is vergeten en niets is vergeten.
De prediking is geroepen ‘niemand en niets te vergeten’, niet alleen de ‘eerbiedwaardige namen’, maar ook die talloze anonieme slachtoffers. Preken vormen op hun eigen manier een muur van ‘beschermend graniet’ om te voorkomen dat deze namen over de rand van het grote vergeten vallen.
Dit benoemen en aan de kaak stellen van geweld is te meer noodzakelijk in een wereld waar dagelijks op het journaal is te zien en te horen hoe her en der in de wereld bevolkingsgroepen elkaar schade toebrengen en schade aan elkaar oplopen. Amnesty International stelt met regelmaat onderdrukking, mishandeling en martelingen aan de kaak. En hoe velen worden niet dichtbij op hun werk of op school gepest of gemaltraiteerd?
Daarbij is geweld tegen kinderen wel het meest weerzinwekkend.
[47]
We hoeven niet alleen te denken aan kinderarbeid of kindsoldaten in afgelegen gebieden. Minstens een op de dertig kinderen in Nederland is slachtoffer van mishandeling en/of verwaarlozing. In 2010 waren dit ruim 118.000 kinderen. Dat betekent dat er gemiddeld in elke klas van een basisschool een kind zit dat slachtoffer is. Jaarlijks overlijden in Nederland vijftig tot tachtig kinderen aan de gevolgen van kindermishandeling. Minder dan de helft van de mishandelde kinderen en hun ouders krijgt hulp.
[48]
Zulke cijfers roepen bijkans de beruchte woorden van Psalm 137 op.
Gedenk, heer,
de dag van Jeruzalems val,
toen het volk van Edom zei:
‘Neer met die stad, neer,
maak haar met de grond gelijk.’
Babel, weldra word je verwoest.
Gelukkig hij die wraak zal nemen
en jou doet wat jij ons hebt gedaan.
Gelukkig hij die jouw kinderen grijpt
en op de rotsen verplettert. (Ps. 137:7-9, nbv)
Elke lezer en hoorder hapt naar adem bij die laatste zin. Kinderen tegen de rotsen slaan, wat moet je daarmee? Zelfs hier geldt dat het weinig zin heeft om te zeggen dat mensen zulke dingen niet mogen denken of voelen. Wanneer deze heftige emoties onbenoemd blijven en ondergronds gaan, worden ze pas echt gevaarlijk. Deze wel expliciteren haalt de enkeling uit zijn of haar eenzaamheid en isolement en houdt het geweten van de gemeente wakker ten overstaan van het onrecht van Edom en Babel.
The structure of Psalm 137 teaches us that the crucial act of remembering is energized by the strong and inseparable emotions of grief and anger. (…) In the face of monstrous evil, the worst possible thing is to feel nothing. What must be felt is grief, rage, outrage. In their absence, evil becomes an acceptable commonplace. To forget is to submit to evil, to wither and die, to remember is to resist, be faithful, and live again.
[49]
Bij het zien van grotesk kwaad en onrecht is het onfatsoenlijk om niets te voelen en niets te zeggen.
[50]
De prediking mag niet dienen om onrecht met de zogeheten mantel der liefde te bedekken. De ontrechten dienen juist op solidariteit te kunnen rekenen. De keerzijde van Gods zorgen voor de slachtoffers is zijn wraak jegens de daders. De zaligsprekingen in de versie van Lucas hebben een expliciete keerzijde in het ‘wee u’ (Luc. 6:20-26). Te snel (s)preken over vergeving en verzoening staat aan het gevaar bloot het onrecht toe te dekken en in stand te houden. ‘The psalms also firmly express that the biblical God does not exhibit false neutrality when there is injustice and suffering. The psalms do not tell the oppressed to have brotherly love for their oppressors. Instead, the Psalter exposes the mechanisms of oppression and calls on God to change the lot of his people, so that his kingdom can grow in righteousness and solidarity.’
[51]
‘Mij komt de wraak toe’
Aan het begin van dit artikel stelde ik de vraag onder welke voorwaarden we Gods oordeel en gericht verantwoord aan de orde kunnen stellen in de prediking. Samenvattend zou ik daar het volgende op willen antwoorden.
-
Om te beginnen moeten we vaststellen dat profeten en psalmen, ieder op hun eigen manier, substantieel spreken over de realiteit van Gods gericht en vergelding. Beide tekstcomplexen houden vast aan ‘de simpele eis van rechtvaardigheid dat de onderdrukker niet tot in der eeuwigheid de vruchten van zijn onderdrukking zal plukken en de verdrukte tot in der eeuwigheid alleen maar verdrukking zal kennen’.
[52]
De Schrift benadrukt daarbij even substantieel dat de heer het (enige) Subject is van het gericht en de vergelding. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de heer’ (Deut. 32:35; Rom. 12:19; zie ook Ps. 9:5; 68:6; 82:8; 140:13). Daarmee wordt de wraak en de vergelding uit het domein van de individuele mens gehaald. Gods vergelding zal geen wraakoefening zijn voor beledigde menselijke trots, gekrente of rancuneuze ego’s. Gods gericht zal uitlopen op herstel van Gods recht. -
Bijbels-theologisch is het van belang om het bipolaire spreken van de Schrift te eerbiedigen in vorm en inhoud van de prediking. In de huidige prediking kunnen oordeel en gericht derhalve nooit exclusieve thema’s vormen, maar deze zullen steeds aan de orde moeten komen in hun samenhang met het aanzeggen van vergeving, de oproep tot bekering en de belofte van een nieuw begin.
-
Predikers begeven zich op een veld vol theologische, psychologische en maatschappelijke voetangels en klemmen wanneer zij uit zichzelf bepaalde fenomenen in de wereld en/of in de gemeente duiden als oordeel Gods. Gezien de geschetste randvoorwaarden en risico’s komt het mij voor dat we hier niet anders dan uiterste terughoudendheid dienen te betrachten.
-
Prediking naar aanleiding van de wraakpsalmen biedt de gelegenheid om op priesterlijke wijze profetisch met ervaringen van onrecht en gevoelens van vergelding om te gaan. Niet door de gemeente aan te zetten tot daadwerkelijke wraakuitoefening, maar door de wraakgevoelens te benoemen en uit het anonieme zwijgen te halen, deze in de publieke ruimte van de samengekomen gemeente uit te spreken en deze al biddend over te dragen aan de heer. Prediking en gebed kunnen op deze wijze heilzaam en genezend zijn.
Bij de herdenking van de vijftigjarige bevrijding van Auschwitz-Birkenau, op 26 januari 1995, was Elie Wiesel een van de sprekers. In zijn bijdrage lijken de overwegingen van deze samenvatting indrukwekkend bij elkaar te komen.
God van vergiffenis, schenk geen vergiffenis aan hen die deze plek hebben gecreëerd.
God van genade, heb geen genade voor hen die hier Joodse kinderen hebben vermoord.
Vergeef niet de moordenaars, noch hun medeplichtigen wier werk het was om te doden. (…) Herinner de nachtelijke optochten van kinderen, zoveel kinderen, allemaal zo wijs, zo angstig, zo mooi. (…)
God, God van mededogen, heb geen mededogen met hen die geen mededogen hadden met de Joodse kinderen.
Nadat Wiesel zijn gehoor heeft opgeroepen zich de Joodse kinderen te herinneren, sluit hij als volgt af:
En als jullie die herinnering oproepen, zoals we nu trachten te doen, bestaat er hoop dat, dankzij ons vermogen tot herinneren, er op een dag een betere wereld zal verschijnen, een wereld waarin kinderen gelukkig zouden zijn. (…) Ze zouden daar kunnen glimlachen, kunnen zingen en elkaar bij de hand kunnen nemen en zeggen: kijk, naar een nieuwe zonsopgang, een nieuwe dag. En die draagt een nieuwe belofte voor de mensheid.
[53]
De roep om Gods oordeel gaat hier hand in hand met het wekken en voeden van hoop. Juist omdat het gaat om Gods oordeel, kan de vergelding door mensen op verrassende wijze vorm krijgen.
[54]
Dat kan geïllustreerd worden aan de hand van een indringend fragment uit Brieven aan mijn kleinzoon van Abel Herzberg.
Op een mooie zaterdagmiddag in augustus 1945 zaten wij op een terras van een villa van een joodse familie. De villa was in de oorlog als joods bezit in handen van een bekend NSB’er overgegaan, die daar ook gewoond had, maar nu in een kamp gevangen zat. Zijn vrouw was ziek en de dokter had haar het eten van groene pruimen aanbevolen. Daar zij wist dat deze in de boomgaard van de villa groeiden en rijp moesten zijn, zond zij een meisje met het verzoek haar een mandje van die pruimen mee te geven. Zoiets heet chotspe(een brutaliteit). De verontwaardiging erover was dan ook algemeen. Het meisje werd weggezonden.
Maar mijn vader zou hebben gezegd: ‘Stel je eens voor, dat we in de bittere uren van de oorlog erover waren gaan fantaseren, hoe we ons na de bevrijding zouden gaan wreken. De een had een bijltjesdag voorgesteld en de ander een andere, nog wredere wraak. Maar het meest succes zou iemand hebben gehad, die precies dat had voorgesteld wat we thans meemaken. Het is vrede. Wij zitten tezamen in de zon, de vijand zit achter slot en grendel, zijn vrouw is ziek en komt bij ons aankloppen om hulp. Waarom geven we die niet? Waarom wreken we ons niet? Geef de beste pruimen die je vinden kunt.’
En wie weet of mijn vader niet gelijk zou hebben gehad? Want de wraak moet zoet zijn en niet bitter. Dat is geen ‘liefde’. Het is heel iets anders. Het is de overtuiging, dat er een hemelse gerechtigheid bestaat die je de vrije loop moet laten.
[55]
John Steinbecks Grapes of Wrath zijn bitter en zuur.
[56]
De pruimen van wraak van Herzberg zijn zoet. En deze zoete pruimen werken als ‘brandende kolen’ waarnaar Paulus verwijst in Romeinen 12. Variërend op de eerder aangehaalde woorden van Desmond Tutu kunnen we van dit type vergelding zeggen: ‘Such is the exquisite divine and human sense of humorous revenge.’ En die kan een mens met een gerust hart de vrije loop laten.