Omdat God van hen houdt
Ik ben een geordineerde maggidah, vertelster van inspirerende Joodse verhalen. In het achttiende-eeuwse chassidische Oost-Europa waren rondtrekkende maggidim al populair, toen mannen, en tegenwoordig, na een opleving van het neo-chassidisme in onze moderne westerse wereld, ook vrouwen. Door verhalen, bijvoorbeeld over chassidische rebbes, komt men dichter tot God en wordt men – door hun voorbeeld – een beter mens.
Mijn leermeester in Brooklyn, maggid Yitzchak Buxbaum, vertelde: ‘Men vroeg aan de Baal Shem Tov waarom hij zich inliet met on-vrome mensen en lieden van twijfelachtig allooi, waar iedereen met een boog omheen liep. Hij antwoordde eenvoudigweg: “Omdat God van hen houdt”, en begon verhalen te vertellen.’ Aangezien wij geschapen zijn naar Gods beeld bevatten wij allen een goddelijke vonk, al is die soms minder zichtbaar.
Plantenbundel
Ook daar is een Joods antwoord op: het volk Israël is als de loelav, de plantenbundel met de paradijsappel voor het Loofhuttenfeest (Leviticus 23). Wie Torah-kennis (‘smaak, de vrucht’) combineert met goede daden (‘geur’) is de kostbare ethrog, de smakelijke en geurige paradijsappel. Wie alleen Torah-kennis bezit maar weinig goede daden verricht is de dadelpalmtak. De geurige mirte is een eenvoudig persoon die wel goede daden doet maar weinig kennis bezit, en de wilgentak, ten slotte, heeft smaak/vrucht noch (sterke) geur. De ‘wilgenmens’ doet weinig en weet/studeert weinig, hoewel beide in de Joodse levenswijze belangrijk zijn.
Iets goeds
Laat je die wilgentak dan liever weg? Nee, als een van de vier plantensoorten van de rituele loelavbundel ontbreekt, is die ongeschikt voor het Bijbels feest. De onproductieve wilg hoort erbij en de ‘wilgenmens’ hoort bij de gemeenschap.
Maar zou dat dan betekenen dat, indien wij allen zijn geschapen naar Gods beeld, er zwakke of foute facetten kleven aan dat beeld door ‘waardeloze’ of criminele wilgenmensen? Nee, want de loelav symboliseert ook het brein en het hart waarmee we onze medemens inschatten. Als ons brein een mens afwijst (en soms met een goede reden) kan ons hart hem wel beginnen te accepteren.
Mijn moeder placht hoofdschuddend te zeggen bij het zien van boeven in het nieuws: ‘Die jongens hebben toch ook een moeder.’
Waarmee ze hun criminele activiteiten niet goedkeurde en zeker niet naïef en klakkeloos met dit soort mensen omging. Maar ze wilde in iedereen iets goeds zien, zoals ook God in ons het goede ziet en graag vergeeft. Want eens een wilg is niet altijd een wilg. Ook dat is een aspect van de goddelijke vonk in ons, de imitatio Dei, het navolgen van God door in onze imperfecte medemens de goddelijke vonk te ont-dekken, naar de oppervlakte te halen.
Proberen waard
Bijvoorbeeld: de chassidische rebbe Shpoler Zeida belandde onterecht in de gevangenis en bracht daar een criminele celgenoot terug op goede pad door hem niet af te wijzen, maar eindeloos met hem te praten, hem te accepteren. Het is het proberen waard. God probeert het ook. En zo ontmoeten wij God, door met onze goddelijke vonk het goddelijke te zien in onze medemens. Er is zelfs een mooie Israëlische film over dit thema, Ushpizin, over een ethrog, ik raad u die aan.
Shoshannah Brombacher studeerde Semitische taal-en letterkunde in Leiden en promoveerde in Amsterdam. Ze woonde in Jeruzalem, New York en woont nu (weer) in Berlijn. Zij is auteur, kunstenaar en maggidah en houdt zich veel bezig met het chassidisme.