Onheilspellende berichten
Bij Spreuken 6 en Marcus 4,26-34
Wie de commentaren over de huidige crisis erop naleest, ontwaart veel artikelen met een sombere ondertoon. Uitspraken over de ondergang van de euro en de teloorgang van de verzorgingsstaat staan niet op zichzelf. Opeens zijn er veel onheilsprofeten. Zoals we weten, verbergt zich achter het systeem van de financiële wereld een grote hoeveelheid psychologie. Als we zeggen dat het slecht gaat, dan is de kans ook inderdaad groter dat het minder gaat. Beleggers reageren op berichten van bijvoorbeeld kredietbeoordelaars, maar ook van wereldleiders die sombere woorden bezigen. Nu is het te kort door de bocht om te zeggen dat de onheilsgeluiden volkomen onterecht of nergens op gebaseerd zijn. Financieel zitten we in een economische malaise in Europa, maar aan de afgrond staan we zeker niet.
Een Dankdag is een goed moment om eens stil te staan bij het goede wat ons overkomt. We leggen op zo’n moment niet de focus op wat er allemaal ontbreekt of misgaat, maar we richten ons op het goede dat ons gegeven wordt. Het gaat bij de Dankdag in eerste instantie om het rijke en vele dat de natuur ons geeft. Wij kunnen dankbaar zijn voor het voedsel en alle producten die ons ter beschikking staan. Hiervan hebben wij nog meer dan genoeg, ondanks de economische malaise.
Wie krijgen de klappen?
Toch weten we ook dat we op de huidige voet niet kunnen doorgaan, er moet gesneden en bezuinigd worden. Een centrale vraag die dan oprijst, is of de pijn van de crisis wel eerlijk verdeeld wordt. Wiens leven wordt er echt in negatieve zin door veranderd en bij wie is de crisis niet meer dan een licht speldenprikje in een verder comfortabel bestaan?
Wrang bij alle bezuinigingen is, dat de stevige kortingen op de overheidsuitgaven vooral de zwakke bevolkingsgroepen treffen, zoals chronisch gehandicapten of moeilijk lerende leerlingen. Ook de natuur en de kunstsector krijgen flinke klappen te verduren, omdat de effectiviteit van het behoud van natuurgebieden en van vormen van kunst en cultuur niet meteen meetbaar is. De inkomens van topbestuurders gaan intussen weer gewoon omhoog en ook de bonussen stijgen opnieuw. Dit zet kwaad bloed; vooral bij mensen die hard moeten werken in zorg, onderwijs of in de fabriek voor een niet al te hoog loon.
Mieren
De demonstraties van de Occupybeweging geven uiting aan deze gevoelens van onvrede. Zij richten zich, weliswaar wat ongedefinieerd, tegen de zelfverrijking en de graaicultuur. Omdat de beweging geen leiders kent, doet zij denken aan het beeld van de mieren uit Spreuken 6,68. Mieren kennen geen aanvoerders, geen leiders of koningen, lezen we daar; iedere mier staat gelijk aan de andere. Mieren zijn bedrijvig. Maar waar de mieren een duidelijk gezamenlijk doel kennen, namelijk voedsel binnenhalen en voorraden aanleggen, daar ontbreekt het de Occupybeweging aan richting en een duidelijk doel. Deelnemers aan de Occupybeweging zijn ‘tegen’, maar waar zijn zij ‘voor’, of beter nog, ‘waar gaan zij voor’?
Op de vraag of er bezuinigd moet worden, zullen weinig mensen zeggen dat dit niet nodig is. Er moet gesneden worden. De vervolgvraag of de pijn eerlijk verdeeld wordt, is een retorische vraag. De verdeling van de ‘pijn’ gebeurt niet evenredig, solidariteit is te weinig merkbaar. Solidariteit is één van de uitgangspunten van het christelijk geloof. Het gaat over je verbonden voelen met de kwetsbare medemens. Je wordt opgeroepen om je oog gericht te houden op degene die buiten de gangbare processen valt. Jezus gebruikt het beeld van het
God doet zijn werk
De parabel uit Marcus 4 van de mens die zaad uitstrooit op de aarde, is een bijzondere gelijkenis. Slechts in één enkele zin gaat het over menselijke inspanningen: ‘De mens strooit zaad uit op de aarde.’ Nu ligt er wel heel veel verscholen in deze ene zin. Hoeveel mensen komen niet eens toe aan het uitstrooien van zaad, maar zijn zo in zichzelf opgesloten dat zij hun kwaliteiten niet ten dienste kunnen stellen van anderen? Maar als het zaad eenmaal gestrooid is, heeft de mens er weinig grip meer op. De mens moet maar afwachten of zijn uitgestrooide zaad opkomt. Let wel, we hanteren een beeld uit de Bijbelse tijd, niet de tijd van nu, waar van alles gedaan wordt om de groei van gewassen te beïnvloeden en te bevorderen. Na het strooien doet God zijn werk. ‘De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en tot slot het rijpe graan in de aar’ (4,28). Het groeiproces ligt in handen van God. Hier heeft een individueel mens geen vat meer op. Dit overstijgt persoonlijke inspanningen.
Dit beeld is hoopgevend. Het haalt druk van de ketel. Mensen die zich inspannen voor een rechtvaardige, duurzame samenleving, worden onherroepelijk geconfronteerd met de vraag: Waar doe ik het allemaal voor? Wat betekent mijn inspanning nu eigenlijk? Waarom bouw ik iets op, als het aan de andere kant wordt afgebroken? Het zijn de onheilsgedachten die dan bovenkomen, vaak gepaard gaand met een zekere moedeloosheid.
Onheilsprofeten zijn er in dit tijdsgewricht voldoende, maar door hen kunnen wij ons niet laten inspireren. Wel door de geloofsgedachte dat je wordt gemotiveerd om te doen wat je kunt. Dat je jouw bijdrage kunt leveren aan die duurzame samenleving, maar dat je het verder overlaat aan God die de groeiprocessen begeleidt.