Op geloven in Christus komt het aan
Bij Openbaring 4,1-11 en Johannes 3,1-16
Waar de meeste kerkelijke feesten verwijzen naar een gebeurtenis uit het leven van Jezus of uit het leven van de kerk, zoals Pinksteren, verwijst zondag Trinitatis naar een theologisch leerstuk. Het dogma van één God in drie personen: Vader, Zoon en heilige Geest.
Op de Concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381) is deze theologische waarheid vastgesteld en in het credo terechtgekomen: ‘Ik geloof in de heilige Geest, die Heer is en het leven geeft; die voortkomt uit de Vader en de Zoon; die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt.’ Vader, Zoon en Geest zijn in de evangelielezing ook aan de orde. Indrukwekkende theologie, maar kan zo’n dogma ook bijdragen aan een levend geloof? Of blijft het vooral godgeleerdheid?
Zo lief heeft God de wereld gehad
De Johanneslezing maakt deel uit van een bijzonder gesprek van Jezus met Nikodemus, wiens Griekse, ook bij de Joden voorkomende naam betekent ‘overwinnaar van het volk’. Deze Nikodemus behoorde tot de groepering der farizeeën en was waarschijnlijk zelfs lid van het Sanhedrin, de Hoge Raad. Het Sanhedrin telde zeventig leden, van wie er nóg twee in het Nieuwe Testament in positieve zin vermeld worden: Josef van Arimatea (Johannes 19,38) en rabbi Gamaliël (Handelingen 5,34-39; 22,3). Nikodemus kwam in de nacht naar Jezus toe (Johannes 3,2), mogelijk omdat hij sympathie voor Jezus voelde, maar daar in eigen kring niet openlijk voor kon uitkomen. Of was het omdat hij Jezus op een rustig moment, ongestoord wilde spreken?
Het verloop van het gesprek is karakteristiek voor het Johannesevangelie. Al lezende kun je soms het gevoel hebben dat de gesprekspartners op verschillende golflengten communiceren, zoals bijvoorbeeld ook bij het gesprek met de Samaritaanse vrouw (4,1-42). In feite is het verloop van dit soort ontmoetingen ondergeschikt gemaakt aan de bedoeling van de evangelist, namelijk om de betekenis van Jezus in theologische termen te verduidelijken. In een paar verzen brengt hij dit heel trefzeker onder woorden, zoals: ‘Zozeer heeft God de wereld lief gehad (…)’ (3,16-17), een geliefd bijbelvers in bepaalde religieuze kringen omdat het in een notendop de kern van het christelijk geloof uitdrukt.
Geloven in de Mensenzoon
Nikodemus komt in de ontmoeting met Jezus driemaal aan het woord, eerst met een opmerking aan het adres van Jezus waaruit blijkt dat hij van Hem onder de indruk is (3,2 – of is het slechts bedoeld als vleierij?) en vervolgens met twee vragen (3,4.9). Die vragen vormen voor Jezus de aanleiding om over enkele thema’s uit te weiden. Het uitvoerigst gebeurt dit in aansluiting op de derde en laatste interventie van Nikodemus (3,10-21). Jezus komt nu te spreken over de hemelse dingen (Gr.: ta epourania – 3,12b). Dan volgt het vers (3,13) dat functioneert als een vliegwiel voor de ‘theologie van het kruis’, die daarna, vooral in 3,14-15, onder woorden gebracht wordt.
Het begrippenpaar ‘afdalen/opstijgen’ verwijst naar respectievelijk de pre-existentie bij God (zo al in 1,1) en naar de verheerlijking door de dood aan het kruis. Sommigen menen in 3,13 een polemiek te horen tegen tradities die spreken over een tenhemelopneming van bijvoorbeeld Henoch, Mozes of Elia, of een afwijzing van het antieke geloof in de verschijning van goddelijke mensen of incarnaties van de godheid. Het zou zomaar kunnen. Voor Johannes heeft de exclusieve uitspraak echter vooral de betekenis om het unieke van Christus’ heilswerk te onderstrepen. De verhoging van de Mensenzoon, een beeld voor de kruisdood, wordt in 3,14 verduidelijkt met een verwijzing naar Numeri 21,4-9, het verhaal van de koperen slang in de woestijn. Zoals het opzien naar de koperen slang van Mozes genezing en leven betekende, zo is het geloof in de gekruisigde Jezus een bron van ‘eeuwig leven’ (Johannes 3,15). Het woord ‘geloven’ (Gr.: pisteuoo) speelt zodoende een belangrijke rol in heel de lezing. Geloven in de Mensenzoon is van doorslaggevende betekenis om gered te kunnen worden (3,17) en om deel te krijgen aan het eeuwige leven. Het komt erop aan het unieke karakter van Christus’ heilswerk te erkennen door in Hem te geloven. Het is God zelf die in Christus zijn heilsplan met de wereld verwerkelijkt. In het verlengde van deze gedachtegang gebruikt Johannes nog andere begrippen, zoals ‘licht’, ‘duisternis’ en ‘waarheid’, die hij ook al in het begin van zijn evangelie (vgl. hoofdstuk 1) ter sprake had gebracht.
Theologische duiding
Johannes wordt wel ‘de theoloog’ genoemd. De evangelist wordt vergeleken met een adelaar (vgl. Openbaring 4,7) omdat zijn evangelie al vanaf het begin zeer verheven is: het verheft zich als het ware tot een bijna goddelijke hoogte, zoals ook een adelaar zich hoog in de lucht voortbeweegt. Dat Johannes ‘de theoloog’ genoemd wordt, is ook niet zo vreemd voor wie de lezing voor zondag Trinitatis eens goed op zich laat inwerken. In slechts enkele verzen krijgt het leven en sterven van Jezus een theologische duiding die getuigt van diepzinnigheid. Het kan haast niet anders of de visie op Jezus die hier onder woorden wordt gebracht, is de vrucht van vele jaren gelovig leven. Het geloof in Christus is voor de schrijver van dit evangelie van doorslaggevende betekenis. Johannes wil zijn lezers er daarom van doordringen dat het nú aankomt op het maken van een keuze: meegaan in deze gelovige overtuiging of afhaken. Mogelijk weerspiegelt deze keuze ook iets van de situatie waarin de gemeente van Johannes zich bevond, haar Sitz im Leben.
De grote nadruk op het geloof in Jezus als een beslissend moment komt later nog eens terug in het slot van heel dit evangelie (Johannes 20,31b). Het evangelie van Jezus zoals Johannes het opgetekend heeft, is geen vrijblijvende aangelegenheid. Integendeel: het komt aan op het maken van de enige juiste keuze…
Bij Openbaring 4:1-11 en Johannes 3:1-16