Op zoek naar de ziel
Ooit ging het in het leven meer om de ziel dan om het lichaam. Nu lijkt die eerste de grote onbekende te zijn geworden. Martine Oldhoff laat zien hoe je de ziel in het pastorale gesprek tevoorschijn kunt luisteren.
De moderne Nederlander tref je op zondagochtend eerder aan op de racefiets of aan de wandel dan zittend (help, ongezond!) in de kerk. Misschien is de kerk soms saaier dan een stevige sportsessie … of is er meer aan de hand? We geloven stiekem of openlijk dat de sleutel tot een goed leven in ons lichaam te vinden is.
Waar is de ziel gebleven?
Het is heel gewoon geworden om over mentale en geestelijke problemen te spreken in termen van het lichaam.
Veel mensen gaan tegenwoordig met geestelijke problemen of vragen naar de huisarts of de praktijkondersteuner, bijvoorbeeld als ze somber zijn of het leven moeilijk vinden. Ook als iemand overwerkt of overspannen is, wordt gevraagd: ben je al bij de huisarts geweest?
Kan ook het landschap van de ziel dor, volgebouwd of platgespoten met gif zijn?
Uiteraard kunnen er lichamelijke klachten en oorzaken zijn, maar opmerkelijk is dat ook kerkmensen niet zo snel een verbinding leggen met de staat van hun ziel. Je zou kunnen zeggen: men wil de verbinding niet leggen, men durft de eigen ziel niet onder ogen te zien. Maar zou het ook iets te maken hebben met hoe wij onszelf als mensen begrijpen?
We staan niet los van de cultuur waarin we leven. Het is heel gebruikelijk onszelf hoofdzakelijk te zien als een lichamelijk wezen waarin wat zaken uit balans zijn, niet als iemand van wie het landschap van de ziel dor, volgebouwd of platgespoten met gif kan zijn. Zielzorg komt dan niet in beeld.
Belichaamde zielen
In een cultuur waarin het lichaam erg belangrijk is en de eerste manier om onszelf te verstaan, is het een uitdaging goede taal te vinden om over de ziel spreken. In eerste instantie is het goed om te erkennen dat een mens ook een ziel ís. Niet alles wat we beleven, voelen, hopen, verlangen en haten, is te reduceren tot het lichaam. Niet al onze somberheid, onze angsten, onze drukte en onze woede zijn te herleiden tot ons lichaam en hoe dat gevoed en geconditioneerd is door de tijd heen.
We weten dat lichaam en geest veel invloed op elkaar hebben. Goed eten en bewegen hebben vaak aanzienlijke invloed op ‘hoe je in je vel zit’. Een lichamelijke ziekte kan een uiting zijn dat er psychisch van alles in de war is. Het lichaam slaat van alles op: traumatische ervaringen kunnen jaren later het lichaam letterlijk verlammen. Ook de beleving van pijn heeft met meer dan alleen de fysieke prikkel te maken.
In het pastoraat zullen we die wisselwerking tussen ziel en lichaam ongetwijfeld ook tegenkomen. Wij kunnen lichaam en ziel niet van elkaar scheiden maar wel ónderscheiden. Als alles aan het lichaam wordt toegeschreven, is de genezing daar te vinden. Als onze ziel ook meetelt, worden we uitgenodigd om anders te kijken: te vragen naar onze ziel en in welke staat zij is.
Hoe sta ik in het leven? Hoe verhoud ik mij tot God en anderen om mij heen? Waar geef ik mijn ziel aan en wil ik dat wel? Wat bindt mij en wat trekt mij?
Pastoraal gesprek
Alleen al het woord ‘ziel’ in een pastoraal gesprek kan mensen eraan herínneren dat ze méér zijn dan hun lichaam.
Als de vraag ‘hoe gaat het?’ vooral aan de hand van de lichamelijke en dagelijkse beslommeringen besproken wordt en het lastig is om daarin een aanknopingspunt te vinden voor een goed gesprek, kan ook geopperd worden: ‘En mag ik u misschien ook vragen … hoe is het in deze omstandigheden met uw ziel?’ En dan taal zoeken voor het innerlijk en geestelijk leven van deze mens.
Het gevaar bestaat dat ‘ik’, mijn ziel, buiten schot blijf
Het mooie aan spreken over de ziel en daarvoor taal zoeken, is dat het een nieuwe dimensie in het gesprek kan openen. De mens als belichaamde ziel voor Gods aangezicht kan opgedolven worden. De ziel als een ik met een innerlijk leven is nog wel aanwezig in de cultuur. Daarmee is deze betekenis nog wel aan te boren. Tegelijkertijd is er verlegenheid omdat we meer vertrouwd zijn geraakt met praten over onszelf als volledig lichamelijke wezens.
En eerlijk is eerlijk: het is ook moeilijker om over ons innerlijk leven, onze angsten en onze verlangens te spreken dan over onze lichamelijke pijn. ‘Mijn lichaam’ is wat dat aangaat afstandelijker en meer ‘buiten mijn ik’. Maar dan bestaat ook het gevaar dat ‘ik’, mijn ziel, buiten schot blijf. Dan heb ik er geen bijdrage aan dat ik overprikkeld raak: ‘Mijn hersenen werken nu eenmaal zo.’
Het aardige is dat dit spreken over ‘mijn lichaam’ weer aantoont hoezeer we toch uitgaan van een ‘ik’ dat een lichaam heeft. Het kan helpen om dan met de psalmen ook eens over de ziel in de derde persoon te spreken: mijn ziel is stil in mij (Ps. 131). Praktisch kan bijvoorbeeld gevraagd worden: ‘Deze dichter schrijft dat zijn ziel onrustig is. Hoe is dat voor u?’
De bedding van de ziel
Het gebruik van bijbelteksten om aan te sluiten bij een situatie, of juist om te evoceren, uit te nodigen tot gesprek, heeft het voordeel dat die direct een zeker kader bieden: het kader van het geloof. Niet om vast te zetten maar om een veilige bedding te geven. Juist in een pastoraal gesprek kan dat behulpzaam zijn.
Maar er is ook een risico bij de vraag naar de ziel. Het is een groot begrip en kan ‘te groot’ zijn. Voor sommigen is het begrip uit de eigen leefwereld verdwenen. Daarnaast heeft ‘ziel’ veel betekenissen en wordt het woord op allerlei manieren gebruikt. Het is behulpzaam om het woord te plaatsen in een christelijk betekenisveld. Dat is de uitdaging in de kerk. Het goede uit de cultuur oppakken, de bondgenoten die we vinden, omarmen maar dan ook zelf durven duiden en invullen, luisterend naar de schatten uit de Bijbel.
Het is goed om ons bewust te zijn van wat ‘ziel’ kan oproepen. Een ouder persoon zal mogelijk aan de levensgrens denken, het verschijnen voor de Heer. Want wij kunnen lichaam en ziel niet scheiden, maar de Heer kan dat wel. Mensen uit jongere generaties zullen bij ‘ziel’ mogelijk denken aan iets speciaals of goddelijks in hem of haar. Lukt het om dan te spreken over dat ons leven ook buiten onszelf te vinden is, in onze Heer?
Er is een zekere richting mogelijk in ons leven. Wij hoeven ons levensdoel, onze richting niet geheel en al zelf uit te vinden of op te delven. De ziel is kenbaarder dan wij denken: niet voor ons, maar wel voor God: ‘Heer die mij ziet zoals ik ben, dieper dan ik mijzelf ooit ken, kent Gij mij’ (Ps. 139, berijmd). Kan ik dan, met mijn fitte of obese lichaam, ook komen tot de oproep en belijdenis: ‘Mijn ziel is stil tot God mijn Heer’ (Ps. 62, berijmd)?
Dr. Martine Oldhoff is predikant in de protestantse gemeente te Mijnsheerenland.