Opgegraven land
Het ‘opgegraven land’ geeft zijn geheimen niet zomaar prijs. De geschiedenis van het Heilige Land is nog lang niet volledig geschreven en de relatie met de Bijbel is complex. Iedere claim van een opgraving dat hier het ultieme bewijs wordt geleverd van de historiciteit van de bijbelverhalen, moet met grote voorzichtigheid worden benaderd.
Archeologie is geen techniek, maar een wetenschap
Archeologisch onderzoek in Palestina (de gebieden ten westen en oosten van de rivier de Jordaan) begon in 1890 met de opgraving van William Flinders Petrie op Tell el-Hesi. De nadruk lag toen sterk op het blootleggen van sites die in de Bijbel worden genoemd, met name uit de tijd van de koningen van Israël, de Late IJzertijd (10e tot 6e eeuw voor Christus). Hoewel de IJzertijd archeologisch zeer intensief en uitgebreid is onderzocht, is nog steeds niet alles bekend over de politieke, sociale en economische structuur van de samenlevingen in dat gebied. Veel boeken en artikelen nemen daarom genoegen met het beeld dat in de bijbelverhalen wordt geschetst, aangevuld met wat opgravingen hebben opgeleverd. Ondersteunen die archeologische vondsten het bijbelverhaal, dan wordt aangenomen dat de verhalen historisch betrouwbaar zijn. Levert de archeologie het gevraagde bewijs niet, dan wordt ervan uitgegaan dat meer onderzoek de zaak wel zal rechtzetten. Archeologie wordt gezien als een aanvulling op bijbelonderzoek en als een techniek die gegevens oplevert waar naar believen uit geput kan worden.
Archeologie is echter geen techniek, maar een wetenschap. Een bekende definitie is:
Moderne archeologie is de wetenschappelijke studie van culturen (en technologieën) in het verleden met behulp van wetenschappelijke methoden en theoretische concepten die voor dat doel ontworpen zijn.
Archeologie bestudeert dus de overblijfselen van culturen uit het verleden. Dat kunnen de vondsten van een Let wel: archeologie graaft zelf geen geschiedenis op. Archeologen graven ‘artefacten’ op: stenen muren, vloerlagen, aardewerken potten, glas, metalen pijlpunten, resten van broodovens of kookplaatsen, menselijke skeletten en dierenbotten. Al die vondsten worden bestudeerd en geïnterpreteerd, in samenhang met gevonden inscripties en andere teksten, de geografische context, antropologische modellen en technologisch onderzoek.
Archeologisch onderzoek kan de historiciteit van de bijbelverhalen dus meestal niet bevestigen (of ontkennen), al doen veel opgravers alsof dat wel kan en heel makkelijk is. Maar archeologisch onderzoek kan wel licht werpen op de bewoningsgeschiedenis van een gebied, de handelsrelaties, taal, religie, economie en sociale verhoudingen – afhankelijk van wat er gevonden is.
Goliat gevonden?
Tijdens de opgravingen te Tel es-Safi in Israël, dat geïdentificeerd is als de Filistijnse stad Gat, is in 2005 een ostracon gevonden – een scherf waarop in inkt een inscriptie staat, vaak een kopie van een brief of contract of een schrijfoefening. Deze inscriptie heeft veel commotie veroorzaakt. De Bar Ilan Universiteit gaf meteen een persbericht uit waarin gezegd werd:
De ontdekking is met name belangrijk omdat de Bijbel Gat aanwijst als de woonplaats van Goliat. […] Deze archeologische vondst kan gezien worden als de eerste duidelijke buiten-bijbelse aanwijzing voor het bekende Bijbelse verhaal over de strijd tussen David en Goliat.
Het is een bekend gezelschapsspel: een archeologische vondst die een detail van een bijbelverhaal ondersteunt – in dit geval de naam Goliat – zou daarmee de historische betrouwbaarheid van het hele verhaal (de strijd tussen David en Goliat) bevestigen en eigenlijk van alle bijbelverhalen. De opgraver moest later wat gas terugnemen omdat de naam op de scherf toch niet helemaal ‘Goliat’ luidde.
Helaas weten we niets van de Filistijnse taal of het schrift waarin dat geschreven zou zijn. Er zijn nooit Filistijnse inscripties gevonden uit de tijd waarin de Filistijnen zich aan de kust van Palestina vestigden in de Vroege IJzertijd (12-11e eeuw voor Christus). De ‘Goliat-inscriptie’ stamt uit de 10e of 9e eeuw voor Christus en is als zodanig erg bijzonder. Maar hij is niet geschreven in een Filistijns schrift (dat we overigens niet kennen), maar in een vroege vorm van het kwadraatschrift, dat voor het Oud-Hebreeuws werd gebruikt, maar ook voor verwante talen als het Aramees, Phoenicisch en Moabitisch.
De inscriptie bestaat uit enkele letters: A L W T W L T . Dit zouden twee namen zijn: ‘Alwt’ en ‘Wlt’. Nu was al eerder door geleerden vastgesteld dat de naam Goliat, zoals die in de Bijbel voorkomt, geen oorspronkelijk Semitische naam is. Het kan de Hebreeuwse vorm zijn van een Indo-Europese naam, die dan iets als ‘Aylattes’ geweest zou zijn. De namen op de scherf: ALWT en WLT, hebben dezelfde structuur en zouden allebei varianten van de naam Aylattes kunnen zijn, en dus van het gehebraïseerde Goliat. Let wel: er staat niet letterlijk de naam Aylattes!
Dit is werkelijk uiterst interessant, en bevestigt dat Goliat of een variant daarvan een naam was die onder de Filistijnen voorkwam. Maar voor een bevestiging van de strijd tussen de herdersjongen David en de Filistijnse reus is wel wat meer nodig. (Bedenk dat het ontbreken van deze bevestiging ook niet ‘bewijst’ dat die gebeurtenis nooit heeft plaatsgevonden – alleen dat we geen materiaal hebben om dat te onderbouwen.)
De opgraving van Tel Miqne (Ekron)
Goliat is dus nog niet gevonden, maar over de Filistijnen is door opgravingen intussen wel veel bekend. Ekron, een van de steden van de vijfstedenbond van de Filistijnen, is tussen 1981 en 1996 opgegraven. Op grond van het archeologisch onderzoek laat de bewoningsgeschiedenis zich als volgt samenvatten:
– In de Late Bronstijd (1550-1200 voor Christus) was Ekron een handelsstad. Deze is volledig verwoest aan het einde van de 13e eeuw voor Christus. Wie de stad heeft verwoest is onbekend; het kunnen de Egyptenaren zijn geweest of de Filistijnen.
– In het begin van de Vroege IJzertijd (12e eeuw voor Christus) is een nieuwe stad gesticht. Er was een akropolis (bovenstad) en een grote benedenstad. Zowel de lay-out van de stad als de huizen en veel vondsten in de gebouwen (aardewerk, weefgewichten, religieuze voorwerpen) wijzen op relaties met ofwel het Egeïsch gebied ofwel (en waarschijnlijker) Cyprus. Dit duidt op de aankomst van een nieuwe bevolkingsgroep. De hele stad is in de loop van de 10e eeuw voor Christus verwoest. Opnieuw: wie dat gedaan heeft, is onbekend.
– Daarna is alleen de bovenstad weer opgebouwd en bewoond. Nadat de Assyriërs de stad aan het eind van de 8e eeuw voor Christus hadden veroverd, werd Ekron een belangrijke producent van olijfolie. De benedenstad is toen weer volgebouwd. Deze stad is in 604 voor Christus verwoest door de Babylonische koning Nebukadnessar (die ook Jeruzalem verwoestte) en nooit meer opgebouwd.
De bewoningsgeschiedenis van de stad komt dus overeen met wat we van de Filistijnen weten uit Egyptische en Bijbelse bronnen: aan het begin van IJzertijd komt een nieuwe bevolkingsgroep de Levant binnen, die uit het Egeïsch gebied of van Cyprus komt. Zij vestigen zich langs de kust. Deze groep mengt zich langzamerhand met de lokale bevolking en is vanaf de 9e eeuw voor Christus niet meer goed als aparte groep te onderscheiden. Dat blijkt ook uit een wijdingsinscriptie voor een tempel, die is gevonden in de laatste bewoningsfase (7e eeuw voor Christus). De tekst luidt:
[Deze] tempel is gebouwd door ‘Akish, zoon van Padi, zoon van Yasid, zoon van Ada, zoon van Ya’ir, heerser van Ek[-]ron, voor Ptgyh, zijn [goddelijke] dame. Moge zij hem zegenen, en beschermen, en zijn dagen verlengen, en zegenen [zijn] land.
De inscriptie bevestigt dat Tel Miqne inderdaad de stad Ekron is en geeft de namen van vijf heersers. Daarnaast geeft de tekst inzicht in de relatie tussen de koning en de godheid. Tot de plichten van de koning behoren het bouwen van een heiligdom voor de godheid en het vereren van de godheid. Op de godheid rust dan de plicht de koning te zegenen en te beschermen, zijn dagen te verlengen, en het land te zegenen. Dezelfde regels komen we overal in het oude Midden-Oosten tegen, en ook in de Bijbel. In Genesis 28,22 gebeurt hetzelfde. Jakob bouwt een heiligdom en vraagt de godheid hem te beschermen en voor hem te zorgen. Het is duidelijk een overeenkomst: als God dit doet, dan doet Jakob dat.
Over de godsdienst van de Filistijnen weten we verder weinig. De Bijbel heeft het over de god Dagon, naar wiens tempel in Ashdod de Ark des Verbonds werd gebracht toen die veroverd was door de Filistijnen (1 Samuël 5,1). Of dit correct is, is twijfelachtig. Dagon is een Kanaänitische godheid, en het is verbazingwekkend dat de Filistijnen ‘van overzee’ een Kanaänitische hoofdgod zouden hebben. Verder worden in de Bijbel nog genoemd Baal-Zebub, de god van Ekron (2 Koningen 1,3). Baal-Zebub betekent Heer van de vliegen, en wordt vaak als een Bijbelse spotnaam gezien voor Baal-Zebul, Heer van het huis (de tempel). Ook wordt gesproken van Astarte, wier tempel in Beth Shan stond (1 Samuël 31,10). Ook dit zijn beide Kanaänitische en later Phoenicische godennamen. De archeologische vondsten lijken op andere goden te wijzen. De hierboven genoemde inscriptie heeft het over ‘de goddelijke dame Ptgyh’, een nog onbekende godin. Er zijn in alle Filistijnse steden (voor zover opgegraven) tempels gevonden, maar aan wie die gewijd waren, blijft nog onduidelijk.
Het is een berekening gebaseerd op de bijbelverhalen, en alleen geldig binnen die context
Koning David
De verhalen over koning David behoren tot het mooiste wat de Bijbel te bieden heeft. David, de herdersjongen die het tot koning schopt. Zijn gecompliceerde relatie met koning Saul, zijn liefde voor diens zoon Jonathan, het gevecht met Goliat, zijn liefdesleven. David de lierspeler, de psalmendichter. David die zo opgetogen danst als de Ark des Verbonds de stad wordt binnengedragen, dat zijn edele delen te zien zijn, waardoor hij zich de minachting van zijn vrouw Michal op de hals haalt. David die nachtenlang vast en op de grond slaapt als zijn zoontje ziek is. Lees er 1 en 2 Samuël maar op na. David is een vechter, een krijgsman. Hij verenigt de stammen in één koninkrijk, en hij verovert Jeruzalem op de Jebusieten.
Wanneer David leefde, is niet rechtstreeks uit de bijbelverhalen te destilleren. Meestal wordt het als volgt berekend: De verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs is vrij zeker in 587 of 586 voor Christus te plaatsen. Nu kun je gaan terugrekenen door de regeerperioden van de koningen van Juda, zoals in de Bijbel aangegeven, bij elkaar op te tellen.
Uiteindelijk kom je dan bij koning David uit. Zijn regeerperiode valt dan in de eerste helft van de 10e eeuw voor Christus, zo tussen 1000 en 950. Davids zoon Salomo was van circa 950 tot 920 aan de macht. Maar het feit dat het mogelijk is deze regeerperioden te berekenen, betekent niet dat David ‘dus’ een historische figuur is, die werkelijk in die periode heeft geregeerd. Het is een berekening gebaseerd op de bijbelverhalen, en alleen geldig binnen de context van die verhalen, zo lang er geen buitenbijbels bewijs is gevonden.
Noch van David, noch van Salomo zijn inscripties gevonden die uit de 10e eeuw voor Christus stammen; hun namen worden nergens genoemd. Er is wel in Tel Dan een inscriptie gevonden waarin de naam David wordt gebruikt, de zogeheten ‘Huis van David-inscriptie’ (zie Smelik 2006). Maar deze stamt uit de 9e eeuw voor Christus en kan dus niet zomaar gebruikt worden om het bestaan van koning David in de 10e eeuw aan te tonen. Ondanks het gebrek aan buitenbijbelse bronnen worden met regelmaat nieuwe ontdekkingen gepresenteerd die zouden bewijzen dat koning David echt heeft geleefd en dat de bijbelverhalen over hem een historische basis hebben.
Paleis van David
Een aantal jaren geleden was er veel commotie over het paleis van koning David dat in Jeruzalem zou zijn gevonden. De archeologe Eilat Mazar ging doelbewust op zoek naar dat paleis, waarvan zij de exacte locatie uit de Bijbel had gedestilleerd. En ze vond het nog ook – altijd een veeg teken. Kranten, tijdschriften en het internet namen het bericht over: het paleis van koning David in Jeruzalem is gevonden. Dit moest wel bewijzen dat de bijbelverhalen klopten en dat David dus echt bestaan had. Maar wie beter keek, zag meteen de zwakheden van de argumenten die Mazar gebruikte. De muren die ze blootgelegd had, hoorden niet bij elkaar, en ze moest de dateringen van het opgegraven aardewerk behoorlijk oprekken om het in Davids tijd te kunnen plaatsen. Wat ze had opgegraven was geen paleis en stamde grotendeels niet uit de 10e eeuw voor Christus (Steiner 2009).
Of er in Jeruzalem andere gebouwen zijn gevonden uit de 10e eeuw, is een lastig probleem. Dat heeft te maken met moeilijkheden omtrent de datering van het aardewerk. Sommige geleerden dateren bepaald aardewerk in de 10e eeuw, en claimen zo de stad ‘uit de tijd van koning David’ te hebben gevonden – maar zie boven voor de problemen rondom het verbinden van archeologische vondsten en bijbelverhalen. Anderen dateren hetzelfde aardewerk in de 9e eeuw, en dan begint de bloei van Jeruzalem pas later en heeft niets met David en Salomo te maken.
Nog een paleis
Een nieuwe loot aan deze stam is de opgraving van Khirbet Qeiyafa, een ommuurd stadje, gelegen ten westen van Jeruzalem. De site was slechts korte tijd bewoond, van de late 11e tot in de 10e eeuw voor Christus. De plaats wordt geïdentificeerd met het Bijbelse Sha’arayim, dat genoemd wordt in 1 Samuël 17,52 in verband met de strijd tussen David en Goliat. Deze identificatie berust vooral op de naam van de Bijbelse stad, die ‘twee poorten’ betekent. Qeiyafa heeft volgens de opgravers twee stadspoorten.
Qeiyafa zou een buitenpost van Jeruzalem zijn en ‘dus’ bewijs dat Jeruzalem een grote stad was in de 10e eeuw, wat weer zou bewijzen dat koning David echt bestond en over een groot gebied heerste, precies zoals de bijbelverhalen vertellen. Er is een ostracon gevonden die geschreven zou zijn in het Oud-Hebreeuws en waarin de woorden ‘koning’ en ‘slaaf’ te ontcijferen waren. Dit werd geïnterpreteerd als extra bewijs dat de inwoners van de stad Judeeërs waren die in koning Davids grote rijk leefden.
Archeologen van de universiteit van Tel Aviv hebben echter een vernietigend artikel gepubliceerd waarin ze goed onderbouwd stellen dat de tweede poort helemaal geen poort is, dat de stadsmuur niet uit de IJzertijd stamt, maar uit de hellenistische tijd, dat de identificatie met Sha’arayim niet klopt, en dat er geen bewijs is dat de site een buitenpost van Jeruzalem was (Finkelstein en Fantalkin 2012). Met andere woorden, van de claims van de opgravers zou niet veel kloppen.
Andere geleerden hebben twijfel gezaaid over de taal van het ostracon. Dit zou geen Hebreeuws zijn, maar Phoenicisch of Moabitisch. Dat zou het idee onderuithalen dat de inwoners Judeeërs zijn.
Khirbet Qeiyafa is een erg interessante site, een ommuurde vesting uit een tijd dat de meeste woonplaatsen in het binnenland van Israël niet ommuurd waren. Nader onderzoek moet uitwijzen wie de stad bouwden, wat de functie ervan was, en waarom hij verlaten werd en nooit meer bewoond. Dit onderzoek kan ons veel leren over het begin van staatsvorming in het de hooglanden van Israël, een proces dat uiteindelijk leidde tot de twee koninkrijken Juda en Israël.
Het is meestal niet waar, en kán ook niet waar zijn
Conclusie
Het ‘opgegraven land’ geeft zijn geheimen dus niet zonder slag of stoot prijs. De geschiedenis van het Heilige Land is nog lang niet volledig geschreven en de relatie met de Bijbel is complex (zie Steiner 2015). Iedere claim van een opgraving dat hier het ultieme bewijs wordt geleverd van de historiciteit van de bijbelverhalen, moet met grote voorzichtigheid worden benaderd. Het is meestal niet waar, en kán ook niet waar zijn. Archeologische vondsten en (bijbel)teksten geven inzicht in verschillende aspecten van een samenleving, en slechts zelden ondersteunen ze elkaar rechtstreeks.
Margreet L. Steiner is onafhankelijk onderzoeker en is verbonden geweest aan de Universiteit van Leiden, waar ze promoveerde op de archeologie van Jeruzalem.
Literatuur
• Israel Finkelstein en Alexander Fantalkin, “Khirbet Qeiyafa: An Unsensational Archaeological and Historical Interpretation,” Tel Aviv 39 (2012): 38–63.
• Klaas A.D. Smelik, Neem een Boekrol en schrijf: Tekstvondsten uit het Oude Israël. (Zoetermeer: Boekencentrum, 2006).
• Margeet L. Steiner, Op zoek naar… De gecompliceerde relatie tussen archeologie en de Bijbel. (www.mijnbestseller.nl, 2015).
• Margreet L. Steiner, “The ‘Palace of David’ Reconsidered in the Light of Earlier Excavations,” The Bible and Interpretation (2009), http://www.bibleinterp.com/articles/ palace_.2468.shtml.