Opstaan uit de doden, wat is dat?
Bij Marcus 9,2-10
De verheerlijking op de berg, de klassieke lezing van de tweede zondag in de Veertigdagentijd. Hoe zouden wij de weg naar Pasen zonder dit verhaal kunnen volbrengen? Ik kan het mij niet anders voorstellen. Dit jaar lezen wij het uit Marcus, dat geeft andere accenten.
De evangelist Matteüs (17,1-13) legt de nadruk op het gesprek met Mozes en Elia; bij hem is er ook een lijn naar de verzoeking in de woestijn (Mat. 4), waar Jezus als het ware als de oudtestamentische zondebok naartoe gedreven wordt. Lucas (9,28-36) plaatst de verheerlijking vlak voor Jezus’ tocht naar Jeruzalem en laat Jezus dan ook met Mozes en Elia spreken over wat Hem te wachten staat: zijn exodus, zijn uittocht (niet ‘zijn heengaan’!) die Hij in Jeruzalem zal gaan volbrengen (9,31). Marcus plaatst het verhaal, zoals Matteüs, direct na het moment dat Jezus voor de eerste keer de discipelen heeft onderricht dat Hij zal moeten lijden en sterven, en uit de dood zal opstaan. Dat opstaan uit de dood en hun verwarring daarover keert terug aan het einde van de lezing vandaag (Marc. 9,10).
Op de zevende dag
De tijdsbepaling ‘Na zes dagen…’ doet denken aan de zes dagen van de schepping: daarna komt de zevende dag, de dag waarop God rustte en zag dat het goed was. De dag van de heerlijkheid Gods wordt de dag waarop de Zoon met heerlijkheid – een stralend gewaad – wordt bekleed. Op deze zevende dag komt alles samen op dé berg – die bij Marcus geen naam heeft. Deze ‘hoge berg’ van Marcus is de Sinai (Ex. 19), de Horeb (1 Kon. 19) en de berg van Abraham (Gen. 22): de berg, de plaats waar de Ene de mens ontmoet. Op deze berg spreken Profeten, Tora en Messias met elkaar en is de stem van de Ene te horen.
Een hoge berg is altijd weer de plek waar de Eeuwige openbaart wie Hij is, waar Hij laat horen wat gehoord moet worden. Op de berg ontvangt Mozes de Tien Woorden van het Verbond. Daar ziet hij – ook al op de zevende dag – hoe de Eeuwige verschijnt in zijn majesteit (Ex. 24), en zelf klimt hij daarna omlaag met de afglans van de Ene op zijn gezicht. Op de berg zoekt Elia Gods aangezicht (1 Kon. 19) in zijn uur van vertwijfeling: hoe moet het in vredesnaam verder met dat Verbond? Ook voor hem een ontmoeting met de Eeuwige, hier niet in storm en vuur maar in de stem van een zachte stilte. Op de tweede zondag van de Veertigdagentijd schuiven al die bergen theologisch in elkaar tot deze berg van de verheerlijking, waar Elia en Mozes verschijnen en de Eeuwige dichtbij is… Even gaat de hemel open.
Wet, Profeten en Messias
Jezus neemt drie leerlingen mee, zoals Mozes Aäron, Nadab en Abihu (Ex. 24) – daar zijn dan nog de zeventig oudsten bij, hier zijn zij alleen met zijn vieren, totdat Profeten (Elia) en Tora (Mozes) zich bij de Zoon voegen. Opvallend deze volgorde bij Marcus: eerst Elia, daarna pas Mozes. Met historische chronologie kom je in de Bijbel niet ver… Ze voeren een gesprek, zoals Mozes op de Sinai met God, zoals God met Elia op de Horeb… zoals de engel sprak met Abraham, toen die op een berg zijn zoon Isaak op het altaar wilde verhogen voor de Ene.
Jezus’ kleren worden glanzend wit: een teken van de nabijheid van de Ene en van hoezeer de Zoon de Vader nabij is. Jezus is op deze berg zichtbaar als de geliefde Zoon – vlak nadat Hij over zijn lijden heeft gesproken. Vernedering en verheerlijking liggen vlak bij elkaar in de tijd naar Pasen toe. Petrus antwoordt – is hem iets gevraagd? – dat hij drie tenten wil opslaan: voor Wet, Profeten en Messias. In de woestijn was één tent voldoende… Deze move van Petrus wordt wel uitgelegd alsof hij Elia, Mozes en Jezus wil vasthouden; veilig hier samen op de berg blijven. Met de bril van kerk- en dogmengeschiedenis gezien: alsof hij Wet, Profeten en Evangelie uit elkaar wil houden, als zelfstandige entiteiten – elk in zijn eigen tent. Misschien een mooi aanknopingspunt om dat lastige leerstuk van de Drie-eenheid, waarover de kerk zo vaak gestruikeld en verscheurd geraakt is, vandaag vanuit het oogpunt van de verbinding te benaderen? Hoe het zij: Elia, Mozes, Jezus – Profeten, Verbond, Messias, ze worden met elkaar verbonden, omvat door de stem en de aanwezigheid van de Ene.
Hoor naar Hem
Hij wist niet wat hij zei, die Petrus, schrijft Marcus. Het is gebrabbel, angst, verwarring; Petrus is overweldigd – hoe zou een mens dat niet zijn in de nabijheid van de Eeuwige? Die zich, als op de Sinai, manifesteert in de wolk. De Stem spreekt woorden als bij de doop in de Jordaan: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde. Hoor naar Hem.’ Wet en Profeten – zij die eeuwenlang mijn stem hebben vertolkt – zijn nu in Hem vervuld: als je naar Hem luistert, hoor je mijn stem. Niet apokrithein (antwoorden, spreken) maar akouein (luisteren, horen) is hier geboden!
Dan zijn ze weer alleen. Alleen Jezus, de Zoon, de Messias is wat zij bij zich, in handen hebben. Wet en Profeten zijn weer weg – terug naar bij de Ene? Zij hebben hun werk gedaan. En na de zevende dag komt weer een gewone werkdag: ze moeten naar beneden, de begane grond. Weer een spreekverbod: de tijd om te getuigen is nog niet daar. Eerst moet de weg van de exodus nog helemaal volbracht worden. Zij begrijpen het niet, maar spreken er onderling over: ‘Opstaan uit de doden? Uittocht uit het land van de dood en de angst? Wat is dat?’ Het is de kernvraag van deze Veertigdagentijd…