Menu

Premium

Over deelnemen aan de maaltijd in Gods Koninkrijk

Bij Deuteronomium 24,17-22 en Lucas 14,1.7-14(15)

In nood is de redding nabij, zegt het spreekruoord. Waar mensen lijden onder politieke en economische ruereldmachten, klinkt de roep van armen en verdrukten om Gods heil des te luider. En niet tevergeefs. In de Tora staat de idee van een bevrijdende God centraal, en in de prediking van Jezus de idee dat Gods Rijk nabij is. Maar hoe kunnen rue dat Rijk meemaken?

Gedenk uw bevrijding

Het boek Deuteronomium biedt vele praktische regels en afspraken. Hedendaagse lezers worden hierdoor afgeschrikt, zeker als zij niet zo vertrouwd zijn met de Bijbel. Regels worden in onze cultuur immers snel als een beknotting van vrijheid gezien. De bijbelse traditie biedt echter een andere kijk op regels en voorschriften. Op de vraag ‘Waarom moeten we dit doen?’ is het antwoord niet ‘Daarom’ of ‘Omdat ik het zeg’, maar: ‘Gedenk dat je slaaf bent geweest in Egypte, totdat JHWH, uw God, u bevrijdde. Daarom gebied ik u zo te handelen’ (Deut. 24,17).

‘Gedenken’ is in bijbelse taal meer dan iets in je herinnering oproepen. Je spelt het met de ‘d’ van ‘doen’: het is het begin van een houding en handeling. Slaaf zijn in Egypte is een beeld voor verdrukking en vernedering. Egypte is het land van benauwenis, waar de machthebbers Gods zegen voor zijn volk als een bedreiging voor hun positie ervaren, waarna farao het volk tot dienstknecht en slaaf maakt. Tot God bevrijdend tussenkomt en zijn naam waarmaakt. Telkens klinkt dan ook tussen de regels en voorschriften door: ‘Ik ben JHWH, uw God, die u uit Egypte heeft bevrijd’. Dit is een oproep om deze bevrijdende God in herinnering te roepen, als opdracht: om (ook) zo te handelen.

Gedenk uw verdrukking

Tweemaal klinkt in deze korte tekst: ‘Gedenk dat je slaaf geweest bent in Egypte’ (Deut. 24,17.22), waardoor dit een grote nadruk krijgt. Niet het zo snel mogelijk vergeten van het leed, maar het bewust blijven gedenken is de opdracht. Niet om zich te wentelen in zelfmedelijden, maar als motor voor het samenleven met mensen in een zwakkere positie. Deuteronomium 7,7-18 schetst in beeldrijke taal de voorspoed in het beloofde land – die men gemakkelijk zichzelf aanrekent, waarbij men vergeet hoeveel men aan God te danken heeft. Wie in welvaart leeft, verliest al snel het lijden van de arme, de weduwe en de wees uit het oog. Vandaar de indringende boodschap: ‘Gedenk dat je slaaf geweest bent’. Dit gedenken dient zich vervolgens te uiten in concrete daden ten opzichte van vreemdelingen, weduwen en wezen (Deut. 24,17-22). Vergeten schoven, achtergebleven olijven en druiven: het komt hun toe. Hun rechten mogen niet geschonden worden. Juist deze handelwijze is van Godswege gezegend.

In het Rijk Gods te gast

De zorg voor de arme, de kwetsbare in de samenleving maakt ook deel uit van Jezus’ prediking van het Rijk Gods. In het Lucasevangelie daagt Jezus zijn gastheer uit om bij het uitnodigen van gasten juist die doelgroepen uit te nodigen (Luc. 14,12). Ze kunnen je niets teruggeven, maar waar de rechtvaardigen opstaan, zul je gelukkig zijn. Juist dit is een beeld van het Rijk Gods. ‘Gelukkig zij die aan de maaltijd zitten in het Rijk Gods!’ beaamt dan ook de farizeeër (Luc. 14,15). In dit Rijk zijn het de rechtvaardigen, zij die solidair zijn met de zwaksten, die deelhebben aan de maaltijd.

Als je streeft naar een rijk waar een God heerst die er is voor mensen, ga je in tegen gangbare praktijken. Je eigen familie of bezit, je eigen gewichtige positie, je eigenbelang: dat is wat men in het dagdagelijkse leven meestal voorop zet. Doorheen Lucas 14,1-15 ontwikkelt de auteur een andere visie. De zieke behandelen als was hij je zoon in nood, de nederigste plaats innemen en uit zijn op het belang van de zwaksten: dat is de praktijk die het Rijk Gods veronderstelt.

Dagdagelijkse praktijken

Jezus is uitgenodigd door een vooraanstaande uit een bevolkingsgroep die hem eerder waarschuwde dat hij gevaar liep (Luc. 13,31; 14,1). In het huis bevindt zich een zieke. Het is onduidelijk of het om een gast gaat, maar men houdt Jezus in het oog. Een openlijk standpunt innemen of een bevrijdende praktijk hier en nu toegelaten is, willen ze niet. Je zoon zou je ook zo behandelen, zelfs al is het sabbat, suggereert Jezus als Hij de man geneest. Door te zwijgen erkent de omgeving stilzwijgend de waarheid van die woorden (14,2-6).

Intussen heeft Jezus ook de anderen geobserveerd, en vastgesteld hoe men de belangrijkste posities wil innemen. Vanuit algemene volkswijsheid (Sir. 13,9-10; Spr. 25,6-7) wijst Jezus op de dwaasheid van dit gedrag. Wie zichzelf te hoog inschat, riskeert vernedering. Volgens deze logica van naijver is het strategischer om de laagste plaats in te nemen, en dan voor de ogen van alle genodigden hogerop te komen (Luc. 14,7-11). Maar dat is nog niet het eindpunt van de redenering. Het beeld van het Rijk Gods is niet de maaltijd met zo veel mogelijk welgestelde vooraanstaanden. Nodig die mensen uit die niets terug kunnen doen, daagt Jezus de farizeeër uit. De armen, lammen, blinden, kreupelen: dat zijn de eregasten in het Rijk Gods (Luc. 14,12-14). Het is in die logica dat wie zich verheft vernederd wordt, en wie zich vernedert, verhoogd. Deze visie sluit nauw aan bij die over de zachtmoedigen van Jezus Sirach. Wie hoog staat moet zich klein maken, want God openbaart zich aan zachtmoedigen en nederigen (Sir. 3,18-20).

‘Gelukkig wie deelneemt aan de maaltijd in het Rijk Gods!’ Met deze woorden (Luc. 14,15) gaat een genodigde met Jezus in gesprek. Het Rijk Gods, dat is wat in heel het gebeuren, in woord en daad, op het spel staat. Deelnemen is hierbij belangrijker dan genodigd worden. Velen die genodigd worden, zullen immers niet deelnemen. In dagdagelijkse situaties kan de toehoorder/lezer overgaan van genodigde naar deelnemer. Dit vraagt om dagdagelijkse oefening om niet langer uit te gaan van eigenbelang (14,12-14), eigen positie (14,8-11), eigen familie of bezit (14,2-6).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken