Preekschets 1 Johannes 2:8
Paaswake of Paasmorgendienst
1 Johannes 2:8
Toch is het ook een nieuw gebod, omdat de duisternis wijkt en het ware licht al schijnt, en dit is werkelijkheid in Jezus’ leven en in uw leven.
Schriftlezing: 1 Johannes 2:7-8
1 Johannes 2:7-8 wordt dit jaar in het Oecumenisch Leesrooster aangegeven als alternatieve brieflezing voor de Paasmorgen. Omdat het ook een mooie tekst is voor de Paaswake, worden in deze schets beide mogelijkheden uitgewerkt.
Het eigene van de Paaswake
In de Paaswake leeft de oudst bekende vorm van christelijke paasviering voort. De gemeente kwam op 14 Nissan of de zaterdagavond erna samen om te vasten, te lezen uit het Oude Testament en te bidden. Tegen het aanbreken van de morgen brak de paasvreugde door. Er werd een maaltijd gehouden waarbij ook het Avondmaal werd gevierd. Later kregen andere onderdelen zoals de intocht van de paaskaars en de doop er een plaats. Als er niet gedoopt wordt, is er vaak wel een moment van gedachtenis aan de doop.
De liturgische kleur is wit of een combinatie van paars en wit.
Het eigene van de Paasmorgendienst
De Paasmorgendienst is voor de meeste christenen het moment waarop de vreugde over Jezus’ opstanding gevierd wordt. Ook waar een Paaswake gehouden wordt, is het meestal maar een gedeelte van de kerkgangers dat deze bijwoont. De morgendienst is vanaf het begin vol vreugde en uitbundigheid. Na veertig dagen ingetogenheid klinkt het Halleluja weer, in sommige paasliederen elke twee regels. Traditioneel is de Paasmorgen het moment om het Avondmaal te vieren.
De liturgische kleur is feestelijk wit.
Uitleg
Opvallende woorden in de tekst zijn ‘nieuw’ (gebod) en ‘licht’. Aan te nemen valt dat deze beide woorden samenhangen met de nieuw-licht’ers die in de gemeente onrust veroorzaakt hebben. Wie over deze tekst wil preken (en zeker wie in de tijd na Pasen, volgens het Oecumenisch Leesrooster een serie preken over 1 Johannes wil houden) doet er goed aan iets meer te lezen over de dwaling die op de achtergrond van deze brief speelt. Te denken valt aan docetisme of aan een voorloper van de gnostiek. In het Nederlandse taalgebied zijn hierover verschillende recente publicaties beschikbaar, o.a. van Riemer Roukema.
Vervolgens is het goed dit weer enigszins te relativeren. Bedenk
-
dat we uit de eerste eeuw geen directe informatie over deze dwalingen hebben; zelfs de Handelingen van Johannes, waar Lalleman in zijn commentaar en in andere publicaties veel aan ontleent is uit later tijd;
-
dat de dwaalleraars de gemeente alweer verlaten hebben (2:19); Johannes richt zich niet tot hen, maar tot de gemeenteleden die in verwarring achtergebleven zijn.
Verrassend is de opbouw van de tekst (concordant vertaald):
Toch schrijf ik u een nieuw gebod…
wat waar is in hem en in u:
want de duisternis gaat voorbij en het ware licht schijnt al.
Het tweede zinnetje kan geen betrekking hebben op het gebod. Het begint met ho (neutrum), dat niet naar het vrouwelijke entole kan terugverwijzen. Het moet wel verwijzen naar het voorbijgaan van de duisternis en het schijnen van het ware licht.
Het ‘nieuwe gebod’ doet denken aan de het gedram van de vernieuwers die de gemeente inmiddels verlaten hebben. Johannes schrijft in vers 7: ik houd u geen nieuw gebod voor, maar een oud, dat u vanaf het begin bekend is. Je zou hierbij kunnen denken aan het oude en het nieuwe verbond, maar dat is niet aannemelijk. Het oude verbond is wat de christelijke gemeente vanaf het begin gehoord heeft (vers 7b): de apostolische prediking. Na dit oude gebod kwamen de dwaalleraars met nieuwe geboden. Maar Johannes wil de verwarde gemeente terugbrengen bij de oorspronkelijke verkondiging. Toch noemt Johannes dit oude gebod een nieuw gebod, vanwege de nieuwe kracht die het krijgt in Christus. Johannes sluit daarbij aan bij Jezus’ woord in Johannes 13:34: ‘Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben’.
Dat Johannes met het oude/nieuwe gebod op de onderlinge liefde doelt blijkt duidelijk uit de context. Vers 7 en 8 zijn onderdeel van een langer betoog waarin Johannes de verwarde gemeente opnieuw oproept tot onderlinge liefde en te breken met de haat (vers 9-11).
De beeldspraak van licht en duister herinnert de eerste lezers mogelijk aan de taal van de nieuwlichters. Voor Johannes is het de werkelijkheid in Christus én in de gelovigen.
Al in 1:5 schreef hij dat God licht is. Toch is er een verschil met 2:8. In het eerste geval is het een wat statische uitspraak, het beschrijft God zoals Hij is. In ons vers gaat het om een dynamische uitspraak. Heilshistorisch, of zo men wil eschatologisch. Het gaat over het voorbijgaan van de duisternis en het doorbreken van het licht in Christus’ leven.
Daarbij moet bedacht worden dat de eerste gemeente niet vertrouwd was met het opdelen van momenten uit Jezus’ leven als heilsfeiten om op verschillende feestdagen te vieren. Men kende één feest: de wekelijkse viering van de opstanding. Vers 8 is dus geen specifieke Paastekst, maar spreekt over het geheel van Jezus’ werk. Toch zal de lezers daarbij vooral Jezus’ sterven en opstanding voor ogen staan. Al in 1:7 schreef Johannes over het bloed van Christus dat ons reinigt van al onze zonden. Juist bij Jezus’ sterven en opstaan zie je de duisternis wijken en het licht doorbreken. Het is ook juist in die dagen dat Jezus spreekt over het nieuwe gebod, door Johannes opgetekend in 13:34.
Jezus’ werk, in het bijzonder zijn sterven en opstanding, geeft het gebod elkaar lief te hebben nieuwe kracht.
Johannes’ spreken krijgt nog meer kleur als erbij betrokken wordt wat in het evangelie en de brieven te lezen is over het licht. Het is goed om hieraan aandacht te besteden, maar laat de exegese van de tekst hierdoor niet overheersen. Gemakkelijk verdwijnt dan de dynamiek van dit vers.
Let ten slotte op de sterke verbinding tussen Christus en de gelovige: ‘werkelijkheid in Jezus’ leven en in uw leven.’
Aanwijzingen voor de prediking
In de tekst klinkt verzet door tegen het gedram van de nieuwlichters. De gemeente wordt bepaald bij het oude gebod elkaar lief te hebben. Ook in onze tijd kan vernieuwing drammerig werken in de gemeente. En hoewel het woord ‘gebod’ dan niet klinkt, kan het wel als dwingend ervaren worden. Uiteraard is het dan niet terecht in deze Paaspreek tegen vernieuwing te preken. Wel klinkt bij alle verwarring die er ook in onze gemeenten kan zijn Jezus’ gebod elkaar lief te hebben. Na Witte Donderdag en Goede Vrijdag klinkt het op Pasen met nieuwe kracht.
Wat de structuur van de preek betreft zijn er verschillende mogelijkheden.
Het meest voor de hand ligt het te beginnen bij het nieuwe gebod elkaar lief te hebben. Hierbij kan de verwarrende situatie van de hoorders toen en de hoorders nu ter sprake komen. Als onderbouwing kan dan de wat abrupt ingevoerde verwijzing naar het doorbrekend licht in Christus uitgewerkt worden.
Op Pasen ligt het echter voor de hand om bij dat licht te beginnen. In een korte (Paaswake)preek kan de lijn direct doorlopen naar het nieuwe gebod om in het licht van Pasen elkaar lief te hebben. Wie wat meer tijd heeft kan de hoorders meenemen in de structuur van de tekst door na een begin bij Pasen eerst terug te gaan naar het begin van de tekst, en de lijn van het betoog te volgen.
Op Paasmorgen: als de preek uitloopt op het nieuwe gebod elkaar lief te hebben, gemotiveerd door Jezus’ sterven en opstanding, is de overgang naar de avondmaalsviering vloeiend.
Aanwijzingen voor de liturgie van de Paaswake
De Paaswake begint in stilte in een donkere kerk waarin de paaskaars wordt binnengedragen. Hierbij klinkt de roep ‘Christus is het licht’ en antwoordt de gemeente ‘Heer, wij loven U!’, herhaald tot de kaars het liturgisch centrum bereikt heeft. Ook kan de gemeente een loflied op Christus als het Licht zingen. Men kan, naar oosters-orthodox gebruik het licht doorgeven door de kerk door middel van kleine kaarsjes (sprietjes).
Een tweede onderdeel is het lezen van een aantal gedeelten uit het Oude Testament (onder andere te vinden in het Dienstboek). Meestal wordt een selectie gemaakt, waarbij in dit geval zeker Genesis 1:1-5 niet mag ontbreken.
Bij de verkondiging van de opstanding wordt, afhankelijk van het jaar, Matteüs 28:1-10, Marcus 16:1-8 of Lucas 24:1-10 gelezen en een korter of langer gedeelte uit 1 Johannes.
Voor of na de verkondiging van de opstanding past de doopbediening of de herinnering aan de doop. Dit laatste kan door bij het doopvont Romeinen 6:1-14 te lezen, enkele woorden over de doopherinnering te spreken en een lied te zingen, bijvoorbeeld uit het oude Liedboek Gezang 87 of het dooplied van Sela.
De dienst mag uitbundig eindigen.
Aanwijzingen voor de liturgie van de Paasmorgendienst
Als start van de dienst past de aloude Paasgroet ‘De Heer is opgestaan’ (LB Gezang 208). Gloria en Halleluja mogen weer volop klinken.
Waar schuldbelijdenis en genadeverkondiging een plaats hebben in de zondagmorgendienst kan gebruikgemaakt worden van teksten uit 1 Johannes 1:5-2:2.
In een gemeente die geen Paaswake kent kan iets van de oudtestamentische lezingen in de morgendienst klinken. Met name valt in dit geval te denken aan Genesis 1:1-5.
Als het Avondmaal gevierd wordt, heeft een viering zonder formulier of met een kort formulier de voorkeur om de verkondiging van de opstanding en het feestelijke karakter van de dienst voluit tot zijn recht te laten komen.
Geraadpleegde literatuur
Gebruik, in verband met het voortschrijdend inzicht met betrekking tot docetisme en gnostiek, een recente commentaar. Bij het voorbereiden van deze schets is vooral gebruikgemaakt van de commentaar van Lalleman in de CNT3-reeks. Lalleman schreef naast deze commentaar verschillende publicaties over de Handelingen van Johannes.
G. van der Kamp, De drie dagen van Pasen, Zoetermeer 2001.