Preekschets 1 Samuël 30:4
1 Samuël 30:4
Negende zondag na Pinksteren
Toen verhieven David en het volk dat bij hem was, hun stem en weenden, tot zij niet meer wenen konden.
Schriftlezing: I Samuël 30:1-25
Het eigene van de zondag
Het Dienstboek telt de zondagen van de zomer. Het is luthers om te spreken van de zondagen na Trinitatis en traditioneel katholiek om te tellen vanaf Pinksteren, of, sinds de liturgievernieuwing, de zondagen door het jaar heen.
Er zijn geen bijzonderheden die aan deze zondag een eigen kleur verlenen. In deze en de volgende preekschetsen zijn de teksten genomen uit het corpus van Samuël. Er is gekozen voor een verbindend element: in elk van de gekozen kernverzen is sprake van mensen die wenen. Het blijkt steeds te gaan om verschillende aspecten en het ‘wenen’ heeft steeds een specifieke kleur en een eigen betekenis. Daarbij zal duidelijk worden dat het bij dit wenen om meer gaat dan om verdriet en rouw, er spelen ook andere emoties mee. Zo levert een bezinning op deze teksten de mogelijkheid om verbindingen te leggen met emoties die herkenbaar zijn voor hedendaagse hoorders. Wellicht dat een dergelijke benadering in de groene (feestloze) periode van het kerkelijk jaar meer ruimte kan krijgen dan in andere perioden.
Liturgische aanwijzingen
Om de zeggingskracht van de gekozen teksten niet te verstoren, is er in deze en volgende schetsen voor gekozen om geen parallelle lezingen voor te stellen ook geen nieuwtestamentische lezing, omdat dan namelijk erg moeilijk wordt om niet te vervallen in het schema van vraag (oudtestamentische lezing) en antwoord. Dat neemt niet weg dat de christelijke gemeente ook weet heeft van de troost die in de boodschap van het evangelie zit. In de hier gekozen opzet, is het beter om dat besef een plaats te geven in de dienst der voorbeden. De uitdaging is om deze troost in de hier gekozen teksten op het spoor te komen, niet in de laatste plaats door de volgehouden aandacht voor het verdriet (en de tranen).
Geschikte liederen rond het thema: LvdK: Psalm 31 (met name 1, 2, 9, 10, 11); 37 (1, 2, 3, 4); 56 (1, 2, 3a); Gezang 288 (1, 2, 3, 4); 377; 473 (7, 8, 9, 10). Daarnaast valt te denken aan Gezang 176; 442 en 454 (1, 2), al geldt bij deze liederen dat daarin het verdriet van mensen verbonden wordt met de troost die er van Christus’ solidariteit met de lijdenden uitgaat. Eventueel kan de keuze voor een dergelijk lied het bezwaar hierboven genoemd enigszins wegnemen. Wat niet in de preek gezegd kan (behoort) te worden, kan in het lied tot klinken komen.
Geraadpleegde literatuur
Marie-José Wijntjes, ‘I en II Samuël’, in: Jan Fokkelman en Wim Weren, De Bijbel literair, Zoetermeer 2003, 159-181; J.P. Fokkelman, ‘Het portret van David en de compositie van de boeken Samuël’, in: Bettine Siertsema (red.), David, Kampen 1999, 8-22; A.H. van Zijl, I Samuël (deel II), Nijkerk 1989
Uitleg
1 Samuël 30 maakt deel uit van een verteleenheid die de hoofdstukken 27 tot en met hoofdstuk 1 van 2 Samuël omvat. Er wordt verteld hoe David uit vrees voor de hand van Saul (27:1) zijn toevlucht zoekt bij de Filistijnen. Hij verkrijgt asiel bij koning Akis te Gat, die David de beschikking geeft over de stad Siklag (27: 6). David gebruikt deze stad als uitvalsbasis voor zijn raids op onder meer de Amalekieten (27:8), stammen die in het gebied van Juda wonen. Zo werkt hij handig en in het geniep, want Akis wordt voorgespiegeld dat David zich tegen zijn eigen volk zou keren aan de versterking van zijn eigen positie. In ieder geval is hij zo buiten het bereik van Saul. Tegelijkertijd wordt ons in deze verteleenheid het leven van Saul geschilderd, dat eindigt in duisternis (Endor, h. 28) en dood (h. 31). Interessant is de synchroniciteit waar Wijntjes (in het spoor van Fokkelman) op wijst (172-173): terwijl David de Amalekieten verslaat, lijdt Saul de nederlaag tegen de Filistijnen (31:1-7); terwijl David God raadpleegt met de efod en antwoord krijgt (30:8), zoekt Saul tevergeefs God te spreken (28:6). Deze (en andere elementen) illustreren en versterken de thematiek (voor meer achtergrondinformatie over de structuur van deze verhalen, zie Fokkelman). Ze vormen het slot van de grotere verteleenheid die begint in hoofdstuk 13 en die getypeerd zou kunnen worden als de verwikkelingen tussen Saul en David. De doorgaande lijn daarin is, dat de eerste gaandeweg zwakker wordt en de tweede sterker en in deze hoofdstukken vinden we daarvan de toespitsing en dramatische ontknoping.
In deze grotere context staat dus de geschiedenis van Davids wraakneming op de Amalekieten. Dat betekent dat het verhaal vanuit een bepaald perspectief wordt verteld en zo moet het ook gelezen worden. Er is niet slechts sprake van een oorlogszuchtige episode uit het leven van roverhoofdman David, hoewel sommige commentatoren menen dat er oorspronkelijk sprake is van een zelfstandige traditie van verhalen uit de Siklagperiode (vgl. Van Zijl, 141), maar er wordt een theologisch geladen verschil mee uitgedrukt tussen de (onder)gaande (verworpen) koning en de komende vorst. Immers, David doet wat Saul heeft nagelaten, namelijk het kwaad van Amalek radicaal bestrijden (vgl. h. 15).
Binnen 1 Samuël 30 kan een nadere geleding worden aangebracht (vgl. Caquot/ De Robert, 350-354): De verzen 1-6 verhalen over de overval van de Amalekieten op Siklag en de gevolgen daarvan. David komt in het nauw als hij geconfronteerd wordt met de kritiek van het volk. Hij maakt zich echter sterk in de Here. In de verzen 7-10 wordt verteld hoe David de achtervolging organiseert. Beslissend is dat hij handelt na de Here te hebben geraadpleegd en aldus zich van goddelijke bijstand heeft vergewist. In de verzen 11-20 wordt de wraakneming op de Amalekieten verhaald, zij lieten een Egyptische slaaf achter die David naar de Amalekieten gidst. De zege van David is totaal en verpletterend. In de verzen 21-25 smoort David een dreigend conflict onder zijn mannen over de verdeling van de buit, en toont zo een staaltje van zijn kundig en rechtvaardig leiderschap. Een vergelijkbaar effect hebben vervolgens de verzen 27-31, waarin verhaald wordt hoe David de oudsten van Juda, zijn vrienden (vs. 26) aan zich verplicht door hen te laten delen in de buit.
De reactie van David en zijn mannen als ze ontdekken dat Siklag is platgebrand, lijkt op de traditionele rouwklacht (Van Zijl). Er wordt langdurig en luidruchtig geklaagd, ‘tot er geen tranen meer zijn’. Geen wonder, zou je zeggen, want ze zijn alles kwijtgeraakt: vrouwen, kinderen en eigendom. In vers 5 wordt apart vermeld dat ook Davids beide vrouwen, Achinoam en Abigaïl, zijn weggevoerd. Ook hij heeft verlies geleden en dat maakt de reactie van het overige volk in vers 6 enigszins onbillijk (Van Zijl). Anderzijds is het zaak om het verdriet niet teveel te sentimentaliseren (Stoebe). Op andere plaatsen wordt verhaald van moord en plundering zonder enige spoor van emotie. Is wat de Amalekieten David hebben aangedaan, niet een represaille van eerdere raids die hij heeft ondernomen (vgl. 27:8-9)? In ieder geval, de tranen die David en zijn mannen plengen zullen gemeend zijn, maar dat ze hier zo uitdrukkelijk en in sterke bewoordingen worden vermeld, heeft ook een functie in het verhaal en dient ook om een bepaald (gunstig) beeld van David neer te zetten.
Aanwijzingen voor de prediking
In deze preekschets is ervoor gekozen om het verhaal te lezen vanuit vers 4 als kernvers. De tranen van David en van het (krijgs)volk dat met hem optrekt, vormen zo als het ware de lens waardoor het verhaal wordt gelezen en uitgelegd. De vraag die de uitleg stuurt, is daarom welke emoties er achter deze tranen schuil gaan. Een vraag die gemakkelijk aanleiding kan geven tot allerlei psychologisch gespeculeer. Helemaal vrij van speculatie kan geen enkele uitleg zijn, wil men het verhaal niet alleen hervertellen, maar ook een poging doen het vertelde vanuit de ‘binnenkant’ te verstaan. Maar het is wel zaak de verbinding tussen uitleg en tekst in het oog te houden.
Het is van belang om het verhaal te plaatsen in de context, zoals hierboven bij de uitleg is aangegeven. Vooral aan het literaire gegeven dat het verhaal tegenover de synchroon zich afspelende verhalen van Saul staat, dient rekenschap te worden gegeven. Davids succes wordt geschetst terwijl Sauls einde zich overduidelijk en onontkoombaar aftekent. In de overwinning op Amalek (bevrijding! vs. 8; vgl. vs. 18) wordt dit treffend bevestigd.
Het gaat niet aan om het verhaal moralistisch te benaderen en negatief te doen over het geweld dat aan beide kanten wordt ontplooid. Er is hier sprake van andere tijden, andere zeden. Dat is geen verheerlijking van het geweld, maar we moeten onder ogen zien dat dit een verhaal is dat ver voor de Conventie van Genève zich afspeelt. De eerste laag van het verhaal is de vertelling van een politieke episode in de strijd die David voert om zijn macht te vestigen. Vervolgens is dit verhaal geplaatst in een wijdere context, namelijk die van Davids opgang en Sauls neergang, en is er een religieuze duiding aan gegeven: David raadpleegt de Here voordat hij zich ten strijde begeeft (vs. 6b-8). Verder in vers 23 (‘met wat de Here ons gegeven heeft’, vgl. echter vs. 20b: ‘dit is Davids buit’). Met de religieuze duiding komt ook het Amalek-motief naar voren. Het volk dat in het Oude Testament geldt als de verpersoonlijking van het kwaad. Tekenend is vers 26, waar David de buit deelt met de stammen van Juda (om hen aan zich te verplichten) met de woorden: ‘Hier is voor u een geschenk uit de buit, op de vijanden des Heren behaald. ’
Opmerkelijk blijft dat nadrukkelijk wordt gesproken over de tranen van David en van het volk dat bij hem is. Logische reactie op wat er hen is aangedaan, zou je denken. Of speelt er meer mee? Tranen vanwege het verlies? Tranen van machteloze woede, van angst en onzekerheid over het lot van hun geliefden? David die weent, omdat hij in zijn eer en zijn macht is aangetast (zie ook meteen het daarop volgende vs. 5 en 6)? Het zijn, zoals gezegd, speculatieve vragen die niet zozeer een antwoord verwachten, maar wel gesteld willen worden om de verschillende aspecten die aan het wenen ontleend kunnen worden te benoemen. Deze tranen zijn uiting van ‘gemengde gevoelens’, maar geldt dat niet voor alle tranen? Het is goed om dit aspect in de preek nader te belichten, om hoorders uit te nodigen hun momenten van verdriet nader te analyseren.
Wat opvalt in dit verhaal is, dat de tranen geen aanleiding zijn tot zelfreflectie of bezinning (misschien is dat een anachronistische eis), maar dat ze een motor zijn voor een volgende ronde van bloed- en dus tranen vergieten. Ze zetten aan tot een wraakactie. Verdriet leidt tot woede leidt tot wraak. Had het anders gekund? Zouden wij het vandaag anders doen?