Preekschets 1 Samuël 9:6c
1 Samuël 9:6c
Negentiende zondag na Pinksteren
Laten we naar hem toegaan. Misschien kan hij ons vertellen waar we heen moeten.
Schriftlezing: 1 Samuël 9:1-19
Het eigene van de zondag
‘Jouw wereld mijn wereld’: jaarthema in een kleine, levendige dorpsgemeente. Een missionair thema, bedoeld om de blik naar buiten te richten en zicht te krijgen op zin en onzin in je eigen verwarrende bestaan. Zie de toelichting bij zondag 16 oktober.
Uitleg
Na het hoopvolle begin van 1 Samuël (zie vorige schets) gaat het bepaald niet beter met het volk dan in de verhalen in het boek Rechters. In het voorgaande hoofdstuk is Samuël oud geworden en zijn zonen doen het niet best: ze nemen steekpenningen aan en verdraaien het recht. Zoiets pikt ‘het volk’ niet, nooit… Men roept om een koning, ‘net als alle andere volken’. Samuël gaat bij de H
Na dit open einde volgt in hoofdstuk 9 een geheel nieuwe en verrassende inzet. De verteller neemt alle tijd voor een uitvoerig en sprookjesachtig verhaal dat doorloopt tot 10:16. In 9:1-14 worden de hoofdrolspelers langs een grillige weg bij elkaar gebracht. Saul (sj’l, de ‘gevraagde’) is een onverwachte kandidaat voor het koningschap. Hij komt uit Benjamin, de laatste in de rij van de twaalf zonen van Israël. Dat klinkt als een messiaans motief. Tegelijkertijd klinkt de misdaad van Benjamin uit de laatste hoofdstukken van Rechters nog na. Kan er uit Benjamin iets goeds komen? Ja dus. Niet je afkomst bepaalt je toekomst, al klinkt dat wel zo in vers 1, want de afkomst van vader Kis – een vermogend man – wordt uitvoerig beschreven. Toch lijkt met Saul een nieuw begin mogelijk: hij is tov (2x in vs. 2), goedgebouwd. Hij steekt met kop en schouders boven de rest uit. Veelbelovend.
Centraal in dit gedeelte staat de zoektocht van Saul en diens (naamloze) knecht naar de ezelinnen van zijn vader. Een toekomstige koning die op zoek is naar ezelinnen, dat klinkt anders dan de koning waarvoor wordt gewaarschuwd in hoofdstuk 8 (vs. 11), die meer heeft met paarden en wagens. Motiefwoorden: ‘zoeken’ (bksh) en (niet) ‘vinden’ (mts’). Ze trekken van hot naar her. Richtingloos lijkt het. Als Saul het wil opgeven en wil terugkeren naar zijn vader is het de knecht die doorzet en hem wijst op de godsman. Maar Saul lijkt er geen zin in te hebben en verzint een uitvlucht (vs. 7). Herkenbaar. We kunnen toch niet met lege handen aankomen? Is hij bang? Is de boerenzoon bang voor de grote stad? Voor het vreemde, het onbekende, alles wat daar op je afkomt? Is hij bang voor die ziener, voor wat deze in hem zal zien en wat daarvan de gevolgen zijn? De knecht trekt hem over de streep. Daar heb je wat aan, zo’n reisgenoot! Dat is een goed (tov) voorstel, zegt Saul (vs. 10). De reis krijgt richting. De meisjes (vs. 11-13) gebruiken wel veel woorden om hun de weg te wijzen. Het offerfeest staat voor de deur. Dat kan gezellig worden. Maar dit is geen ‘boer zoekt vrouw’. Na Hanna met haar hoofdrol in hoofdstuk 1 en 2 zijn er slechts bijrollen voor de vrouwen (vgl. 4:19-22). Maar Hanna heeft wel de toon gezet. De andere vrouwenstemmen klinken als zachte echo’s van haar lied. In de woorden van de meisjes klinken de woorden ‘wachten’ en ‘zegenen’.
Het volk wacht met eten op Samuël. De profeet moet het offer namelijk eerst zegenen. Saul heeft weinig geduld, dat bleek al in vers 5 en dat zal ook in het vervolg blijken. Hij heeft grote moeite met wachten op Samuël/de Heer (vgl. 10:8 en 13:7vv.). Hij leek veelbelovend, maar meteen al wordt duidelijk dat deze kandidaat-messias zeer menselijke trekjes heeft. Hij heeft weinig vertrouwen, noch in zichzelf, noch in God. Zo weet de schrijver bij de hoorder/lezer sympathie op te wekken voor Saul, waardoor deze zich met hem gaat identificeren. Wat Saul te horen krijgt en wat hem te doen staat, roept vragen op bij ons. En dat is precies de bedoeling. In vers 14 komt Samuël hen tegemoet. Een beweging vanaf de andere kant. Saul wordt gevonden. Naar de ezels hoeft hij niet meer te zoeken, zo zal blijken. De ziener zal hem gastvrij ontvangen en hem vertellen wat er in hem schuilt. Zo wordt hij toegerust. Voedsel voor lichaam en ziel. Hij heeft zijn ogen uitgekeken, alle kanten op. Richtingloos. Onzeker. Maar het komt er nu op aan zijn blik naar binnen te richten: wie ben ik en wat staat mij te doen?
Aanwijzing voor de prediking
Dit gedeelte leent zich goed voor een gezamenlijke voorbereiding. Zorg voor fotokopieën waarbij de lay-out zodanig is dat de tekst zich in rollen laat lezen, als het script voor een voorstelling. Geef een korte inleiding op het bijbelboek. Close reading levert al heel wat op, bibliodrama wellicht nog meer. De preek kan de vorm krijgen van een dialoog met de verteller, waarin de grote verschillen tussen ‘onze wereld’ en ‘jouw wereld’ – dat wil zeggen de wereld van het bijbelverhaal – in kaart worden gebracht en waarin tegelijk herkenning oplicht. Dat kan zo beginnen: ‘Beste verteller, het geloof in jullie God geeft jou, en alle vertellers met jou, de kracht en de wijsheid om verhalen te vertellen. Kritische verhalen, waarin je terugkijkt op gebeurtenissen in je leven, en in het leven van je volk. Waar ging het goed? Waar ging het mis? Welke weg moeten we gaan?’ Eerlijke verhalen, met een knipoog van genade. Alle mensen zijn goed en alle mensen zijn slecht en dat loopt allemaal dwars door elkaar heen. Kijk maar naar Saul. Een mooie jongen, maar een twijfelachtige figuur. Er is er maar één helemaal goed, en dat is de Eeuwige, de Koning van Israël.
Welke weg moeten we gaan als we ons ‘vaderhuis’ verlaten? Welke afslag moet ik nemen? Er zijn zo veel kruispunten. Zo veel beslissingen die je moet nemen. Zo veel toevalligheden ook. Of zijn het geen toevalligheden? Wie kan mij daarbij helpen? Is er een gids? Grote vragen van alle tijden. Maar de vragen lijken nu groter dan ooit en de antwoorden lopen zeer uiteen. Er is angst en onzekerheid met betrekking tot de toekomst van ons en onze planeet. We beseffen dat we zijn aangewezen op hulp en op troost. Zo’n zoektocht kan een mens eenzaam maken. Dan blijkt er iemand naast je te lopen, de hele tijd al. Iemand die vindingrijk is. Die je een zetje geeft. Laat je je gezeggen door zo’n reisgenoot? Is dat trouwens ook niet de manier waarop de Eeuwige met ons meegaat? Als een knecht aan je zijde? Dienend, maar tegelijk ook leidend. Niet met grote gebaren, maar met een klein muntje. Alsjeblieft. Dat is genoeg. Om te gaan, zonder vrees. In vertrouwen. We zullen wel zien. In Matteüs 21 worden de leerlingen door Jezus op weg gezonden: ‘Ga’, ‘jullie zullen zien’. Ze zien een ezelin met haar veulen. De Heer heeft haar nodig. ‘Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.’
De meisjes bij de put kijken hun ogen uit. Ze doen er lang over, als die twee jongens hun de weg vragen. En intussen een beetje flirten, zo gaat dat. In alle tijden, overal. Met of zonder hoofddoek. Het is feest. Laten we het leven vieren! Terloops verwijzen ze naar wat belangrijk is: wachten op de zegen van God. Saul zal precies op dat punt de fout in gaan. In plaats van te wachten zal hij God strijdend voor de voeten lopen met zijn zelfgekozen legers. Hij zal zich groot maken, zich in het harnas hijsen. En dat allemaal uit angst. Uit gebrek aan zelfvertrouwen. En dat terwijl hij zo goed gebouwd is en alles mee heeft.
Liturgische aanwijzingen
Laat de Schriftlezing uit 1 Samuël met verschillende stemmen horen, die de zes rollen uit het verhaal voor hun rekening nemen: verteller, Kis, Saul, knecht, meisjes, Samuel. De verteller staat apart. Evangelielezing: Matteüs 2:1-5.
Het gedicht Voor Ari, van Jules Deelder zou de toon kunnen zetten, met daarin onder andere deze zin: ‘De mensen zijn goed, de mensen zijn slecht, maar ze gaan allen dezelfde weg.’ Het liedje ‘Spelende meisjes’ (Boudewijn de Groot, Lage Landen, tekst Willem Wilmink) is ook geschikt voor een actualiserend, meditatief moment later in de dienst, bijvoorbeeld voor de voorbeden.
Liederen: Gezang 208 en 213 (Tt).