Preekschets 2 Samuël 18:33
2 Samuël 18:33
Twaalfde zondag na Pinksteren
Toen ontroerde de koning; hij ging naar het bovenvertrek van de poort en weende. En terwijl hij heen en weer liep, sprak hij: Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik in uw plaats gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!
Schriftlezing: 2 Samuël 18:1-19:8
Geraadpleegde literatuur
F.O. van Gennep, Naam geven wat ik zoek, Baarn 1991, 116-121.
Uitleg
Als Absalom in 2 Samuël 13 het toneel betreedt, is dat als zoon van David, maar vooral als de broer van Tamar. Tamar wordt verkracht door haar – en Absa- loms – halfbroer, Amnon. Als de gelegenheid zich voordoet – na twee volle jaren – wreekt Absalom zich op Amnon en doodt hem. Seks en geweld beheersen de kinderen en dus ‘het huis’ van David. Het is de opmaat voor het conflict tussen vader David en zoon Absalom. Een conflict vanwege de onenigheid in de familiesfeer: Absalom neemt wraak voor zijn onteerde zuster, terwijl David het allemaal maar gebeuren laat. Daarnaast krijgt het conflict een politieke kant, wanneer Absalom zelfbewust een greep naar de macht doet en David zelfs (tijdelijk) doet vluchten. David moet schipperen tussen zijn positie als vader en als koning.
In hoofdstuk 18 lijdt Absalom uiteindelijk de nederlaag. Hij vindt de dood door de hand van Joab, Davids legeroverste. Het is tekenend dat dit gebeurt terwijl David uitdrukkelijk bevel heeft gegeven Absalom te sparen (‘behandelt de jongeling met zachtheid’ – vs. 5). Joab trekt zich daar niets van aan en laat het politieke belang prevaleren boven Davids vaderlijke bezorgdheid. Het is overigens al opmerkelijk dat David in het geheel niet meer deelneemt aan de strijd. Hem wordt op een nette manier te verstaan gegeven dat hij maar beter in de stad kan achterblijven (omdat hij toch maar in de weg zou lopen?). David zit tussen de beide poortdeuren (vs. 24), als eens de oude Eli, in afwachting van de berichten van het strijdfront (vgl. 1 Sam. 4: 13 en 18). En net als Eli moet hij het bericht ontvangen dat zijn zoon de dood heeft gevonden.
In politiek opzicht is de strijd een succes. De legers van de opstandeling Absalom worden verslagen. Maar voor David persoonlijk is de dood van zijn zoon een tragedie. De vraag voor Joab is dus: hoe vertel ik het de koning? De verteller besteedt opmerkelijk veel ruimte aan de uitwerking van dit thema (19-32). Volgens Stoebe is hier sprake van een oorspronkelijk zelfstandige overlevering (411), hetgeen de wat abrupte overgang in vers 19 zou verklaren. Voor de uitleg doet dat er niet zoveel toe, want met de inlassing van dit stuk wil de verteller/redacteur de aandacht vestigen op de reactie van David op het nieuws van Absaloms dood door dit uitgebreid voor te bereiden. Uiteindelijk zijn er twee boodschappers naar David op weg. De Ethiopiër die Joab erop uit heeft gestuurd (‘ga, meld de koning, wat gij gezien hebt’ – 21) en Achimaas die erop staat om naar de koning te gaan, ook al raadt Joab hem dat tot tweemaal aan toe af (vgl. vs. 20 en 22-23). De tweede arriveert als eerste bij David, maar beperkt zich tot het goede nieuws van de overwinning. Op de vraag naar Absaloms welbevinden, kennelijk het enige wat David werkelijk interesseert, antwoordt Achimaas ontwijkend, hoewel hij van de feiten op de hoogte is. Gissingen naar de beweegredenen om dit nieuws voor David te verzwijgen of de veronderstelling dat Achimaas wel van de overwinning weet maar niet van Absaloms dood, doet Stoebe terecht af als speculaties (‘ein flacher Rationalismus’, 412). De Ethiopiër vervolgens geeft David uitsluitsel, al wordt het niet rechtstreeks gezegd maar valt het uit zijn fraaie volzin op te maken: ‘Mogen de vijanden van mijn heer de koning en allen die tegen u zijn opgestaan om kwaad te doen, worden als die jongeling’ (vs. 32). Dan weet David genoeg.
Davids verdriet wordt ontroerend geschetst in vers 33. Met name het herhaalde ‘mijn zoon, mijn zoon’ geeft een diep reliëf aan zijn smart. ‘Och, dat ik in uw plaats gestorven ware…’. Davids emoties worden met veel empathie geschetst. De opmerking van Stoebe (p. 414), dat zijn klacht ook elementen van de conventionele Totenklage bevat, komt daarop niet in mindering.
De houding van het volk verraadt grote sympathie met hun koning. Het is Joab die vervolgens een nieuwe wending aanbrengt, door de koning uit diens verdriet wakker te schudden. Is zijn houding niet onrechtvaardig tegenover de dappere mannen die voor hem de kastanjes uit het vuur hebben gehaald (‘die heden uw leven gered hebben’, 19:5)? Joab wijst David niet alleen op zijn plicht om het moreel van zijn troepen te versterken, maar dreigt ook dat als hij wat dit betreft in gebreke blijft, zijn manschappen hem zullen verlaten. Opnieuw maakt de koning de indruk meer geleid te worden dan zelf leiding te geven. Veelbetekenend is het misschien wel, dat hij aan het einde van het verhaal opnieuw in de poort zit en zwijgt.
Aanwijzingen voor de prediking
Doordat het verdriet van David om de dood van zijn zoon Absalom zo geprononceerd naar voren komt, valt het verschil tussen de politieke verwikkelingen en de persoonlijke beslommeringen des te sterker op. De figuur van David lijkt in politiek en militair opzicht uitgeblust te zijn. Hij neemt niet actief deel aan de beslissende strijd tegen de opstandelingen. Hij is niet degene die handelend optreedt in de cruciale passages van het verhaal, dat doet zijn veldheer Joab. Als koning is hij passief, als vader des te actiever. Hij geeft uitdrukkelijk bevel aan zijn legerleiding om zijn zoon te ontzien. Als dat tevergeefs blijkt te zijn geweest, wordt zijn klacht over Absaloms dood en zijn verdriet uitvoerig en indringend beschreven. Het is van belang om in de preek beide lijnen, de politieke en de persoonlijke, de rol van koning en die van vader, te onderscheiden. Vervolgens is het belangrijk om het verschil te laten zien in hoe David handelt in die beide rollen.
Van Gennep werkt de dialectiek van vader en zoon breed uit. De zoon is degene die in opstand komt, die de wereld wil veranderen. De vader heeft een dubbele loyaliteit. Naar de zoon die tegen hem in opstand komt, en naar de wereld die bewaard moet worden. Je kunt vader worden door als zoon de vader te verstoten. Je kunt ook vader worden door zelf zonen (kinderen) te krijgen. Absalom (zijn naam is omineus: de vader is de vrede) doet het eerste, door tegen David in opstand te komen en zijn plaats in te willen nemen. Dat wordt zijn ondergang. Hij sterft als zoon, zonder vader te zijn geworden. Vandaar dat de vreemde mededeling met betrekking tot het gedenkteken dat Absalom al bij zijn leven had laten oprichten (want: ‘Ik heb geen zoon om de gedachtenis van mijn naam te bewaren’- vgl. echter 14:27) opeens een diepere betekenis krijgt. Op verhelderende wijze diept Van Gennep het conflict tussen de vader en de zoon uit. Maar de uitwerking die hij eraan verbindt met betrekking tot de verhouding tussen God en mens lijkt mij een al te dogmatische gevolgtrekking van het verhaal te zijn (119).
De aangrijpende manier waarop Davids verdriet wordt geschetst, is des te opmerkelijker als we bedenken dat David van geen van zijn kinderen zoveel tegenwerking heeft gehad als van Absalom. Hij steekt hem niet alleen naar de kroon en dwingt hem om te vluchten (2 Sam. 15) maar hij vergrijpt zich ook aan de bijvrouwen van zijn vader (16:21-22). Een vertelmotief dat de strijd om de macht symboliseert. Maar ondanks dat alles is het verdriet van David bij de dood van Absalom oprecht en gemeend. Kennelijk geldt dat, wat kinderen hun ouders ook aandoen, de bloedband blijft spreken. Dit gegeven zal bij velen (emotionele) herkenning oproepen. De band tussen ouders en kinderen is er altijd één met spanningen, die soms tot verwijdering en vijandschap kunnen uitgroeien. Klinkt in Davids verdriet ook niet iets door van een gevoel van machteloosheid dat, nu het leven van Absalom voorbij is, de gelegenheid om tot verzoening te komen definitief verloren is gegaan?
Joab brengt een nieuwe wending in het verhaal door David ruw uit zijn verdriet te halen. Davids eerste verantwoordelijkheid is die voor het (krijgs)volk. Hij kan niet én zoon én troon sparen. Zijn mannen hebben gevochten om voor hem de troon, het koningschap, te bewaren. Daarom verdienen zij het om met ere binnengehaald te worden en niet steelsgewijs, als was het een verslagen leger, de stad binnen te sluipen (19:3). Heeft Joab gelijk? Hij vertegenwoordigt degene die in alles denkt vanuit het staatsbelang. Het politieke mag niet persoonlijk worden, want dat is een onwerkbare vermenging. Het kan heilzaam zijn om in groot persoonlijk verdriet zoals David treft, gewezen te worden op een taak die het persoonlijke overstijgt. ‘Het leven gaat door’, hoeft niet altijd een kil cliché te zijn. Maar dat het verdriet ook doorgaat, is even onmiskenbaar. Het lijkt er op dat David na dit verlies nooit meer de oude is geworden.