Preekschets 2 Samuël 22:31-32
2 Samuël 22:31-32
Gods weg is volmaakt, het woord van de heer is zuiver, een schild is hij voor allen die bij hem schuilen. Wie anders is God dan de HEER, wie anders een rots dan onze God?
Schriftlezing: 2 Samuël 22:31-32
Uitleg
‘Gods weg is volmaakt, het woord van de HEER is zuiver, een schild is hij voor allen die bij hem schuilen. Wie anders is God dan de heer, wie anders een rots dan onze God?’, zo luidt de Nieuwe Bijbelvertaling van deze verzen. Vers 51 mag als laatste vers van dit hoofdstuk bij deze twee verzen worden getrokken. Daar wordt gesproken over de trouw van God aan de gezalfde, aan David en zijn nageslacht, voor altijd. De verzen kunnen dus niet los gezien worden van de context van hoofdstuk 22 en van 2 Samuël als geheel.
De hoofdstukken 22 en 23 horen bij elkaar, alle vier de hoofdstukken 21-24 aan het eind van dit bijbelboek horen bij elkaar, want tezamen vormen ze een aparte verzameling. De kern van deze hoofdstukken wordt gevormd door twee liederen. Deze twee liederen vormen de omsluiting van het geheel van de twee boeken van Samuël en zijn daarom ook theologisch van belang. Een van de twee liederen wordt gevormd door de verzen 1-51 van hoofdstuk 22. Hieruit zijn de twee verzen 31 en 32 symbolisch naar voren gehaald voor deze postille. Dit lied van hoofdstuk 22 komt in grote mate overeen met Psalm 18. Waarschijnlijk heeft de auteur van 2 Samuël deze psalm opgenomen omdat hij iets van het veelbewogen leven van David wilde tonen. Deze Psalm 18 is na Psalm 119 en 78 de langste psalm van het psalter en is aan David toegeschreven. Het danklied van Psalm 18 is de tegenhanger van de klaagzang die door Psalm 17 wordt gevormd. Oosterhuis vertaalt de twee overeenkomstige verzen in zijn psalmvertaling als volgt: ‘Jij, godheid, jouw weg is volmaakt, jij spreekt gelouterde woorden. Niemand is god, jij alleen onze steenrots.’ Prachtig om zijn vertaling er ter inspiratie naast te leggen tijdens het voorbereiden van een dienst waarin deze tekst wordt gebruikt.
Hij is een rots, een sterke vesting. Een schild voor allen die bij hem schuilen (vs. 31, 32), die zich trouw betoont aan zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht, voor altijd (22:51). Wij mogen ons aangesproken weten, omdat hij zegt wat hij doet en doet wat hij zegt. Om mens te worden en te blijven, mogen wij in de God van Israël ons een schild, een schuilplaats weten. God is tegelijkertijd een stevig fundament, een rots en een veilige schuilplaats. En daarmee is hij de God die zei te zijn: ‘Ik ben die er zal zijn’ (Ex. 3:14).
Vers 31 en 32 vormen het begin van het gedeelte 31-43, waarin duidelijk wordt om welke God het hier gaat en waarmee Hij zijn getrouwen toerust voor de chaos van dit bestaan. God is als een schild om achter te schuilen en een rots om op te bouwen. Vers 32 ontkent niet dat er andere goden zijn, maar schetst Gods uniciteit. De twee retorische vragen in dit vers verbeelden de onvergelijkbaarheid van jhwh.
In vers 31 is het de bedoeling God nog eens heel precies aan te wijzen. Hij verlicht mijn duisternis, luidt het in vers 29. Licht is het beeld voor het leven. Met andere woorden: in de duisternis (dood) geeft Hij leven. God zelf is een lamp voor David. Met deze God beklim ik de hoogste muur (vs. 30). Hij is trouw, volmaakt en zuiver. Het is een lofprijzing op de bekende God, die zich aan Israël heeft geopenbaard. De wegen van die God zijn volmaakt en ook voor mij zal hij een volmaakte weg banen (vs. 33). Hij maakt mijn weg effen, egaal, niet tot een hindernisbaan. God wijst ons de weg (vs. 29).
Aanwijzingen voor de prediking
In de verzen na vers 32 wordt nog eens te meer duidelijk dat het tot de kern van Gods karakter behoort om bijstand te bieden. Ondanks die volmaakte weg van God waarover wordt gesproken, is onze hulp ook te vinden bij God. De dichter bezingt de hulp die God heeft verleend in bange dagen. Als mensen maken we van alles mee op onze levensweg waarbij we die hulp nodig hebben, dat licht, die schuilplaats, die rots die onze God heet te zijn. Hoe moeilijk is het bijvoorbeeld – en daar zal David zelf wellicht ook mee geworsteld hebben – om jezelf te vergeven, hoe moeilijk is het om te gaan met schuld en gemis. Ondanks, of wellicht dankzij de zekerheid dat God er is, blijft Gods weg volmaakt. Zo benadrukt David in dit lied aan het einde van zijn leven andermaal hoe hemel en aarde op elkaar betrokken zijn en hoe dichtbij God altijd is. Zo heeft het lied in 2 Samuël een plaats gekregen aan het eind van Davids leven. Net als Mozes en Jezus maakte David een finale-lied over hemel en aarde, om zo aan mensen duidelijk te maken hoe sterk hemel en aarde op elkaar zijn betrokken. Alsof de drie aan het eind van hun leven gevraagd is nog een keer op te schrijven waar het om gaat in dit leven. Op deze wijze zingt David in dit gedeelte de hemel en aarde aan elkaar. De hoorders en lezers werden zo door de eeuwen meegenomen in Davids gedicht over God en mens, hemel en aarde, die niet los verkrijgbaar zijn. Hoe onlosmakelijk ze zijn, dat is wat hij ons hier wil meegeven.
Liturgische aanwijzingen
Als
Geraadpleegde literatuur
T. Naastepad, Het geheim van Rachel, preken en nieuwe liederen over het boek Samuël, Haarlem, 1965; H.G.L. Peels en P.H.R. van Houwelingen, Studiebijbel in perspectief, 2009; H. Mulder, Lucas I, een praktische bijbelverklaring, Kampen, 1985; H. Oosterhuis, 150 psalmen vrij, Kampen, 2011; Internationaal commentaar op de Bijbel, band I, Kampen, 2e druk, 2001; A.A. Anderson, 2 Samuel, wbc 11, 1989; N.A. van Uchelen, De prediking van het Oude Testament, Psalmen deel I (1-40), Nijkerk, 1971.