Preekschets 2 Samuël 3:31
2 Samuël 3:31
Tiende zondag na Pinksteren
En David zeide tot Joab en tot al het volk dat bij hem was: Scheurt uw klederen, omgordt u met rouwgewaden en gaat weeklagend voor Abner uit. Koning David ging achter de baar.
Schriftlezing: 2 Samuël 3:22-39
Uitleg
In 2 Samuël 2-8 vergroot koning David zijn machtspositie. Na de dood van Saul wordt David door het volk koning over Juda gemaakt. Tegelijkertijd wordt Isboset, een zoon van Saul, door zijn generaal Abner tot koning van Israël gezalfd. Er ontstaat strijd tussen het huis van Saul en het huis van David, waarbij de laatste gaandeweg zijn positie versterkt, zoals in 2 Samuël 3:1 al programmatisch wordt gezegd. In een strijd tussen de legers van Saul en Isboset, wordt Asaël, een broer van Joab, de generaal van David, door Abner vermoord. Deze gebeurtenis speelt een rol in ons tekstgedeelte. Eerst werd verteld hoe Abner in conflict raakt met Isboset en daarop besluit over te lopen naar het kamp van David (3:6-21). David bereikt een akkoord met Abner, hetgeen met een gezamenlijke maaltijd wordt bevestigd (3:20).
Wanneer Joab terugkeert van een van de strooptochten die hij in dienst van Davids leger uitvoert, wordt hij op de hoogte gebracht van het contact tussen David en Abner. Verontwaardigd spreekt hij David daarop aan. Volgens Joab is Abner een verrader en handelt hij uit leugenachtige motieven (3:24-25). Vervolgens arrangeert Joab een ontmoeting met Abner, waarbij hij deze om het leven brengt (3:26-27). Als David dat hoort, verordonneert hij een algemeen rouwbeklag en verleent aan Abner een soort staatsbegrafenis. Uitgebreid wordt verteld hoe David en het hele volk weeklaagt over de dood van Abner. Hiermee wordt gedemonstreerd dat David geen schuld draagt aan deze (mis)daad. Aan het einde wordt een vloek over Joab uitgesproken (3:29), die later, na Davids dood, zal worden voltrokken (1 Kon. 2: 5-6).
Opvallend is de passiviteit van David in verband met Joabs verwijt en het plan dat Joab daarna beraamt om Abner om te brengen. Op de verontwaardigde uitval van Joab reageert David in het geheel niet. Van de vervolgactie van Joab wordt uitdrukkelijk door de (alwetende) verteller vermeld (3:26b). Vergelijk in dit verband ook de opmerkelijk uitspraak van David in vers 39 (‘Ik ben nu nog zwak. ’). Tegenover deze passiviteit staat de opmerkelijk activiteit die David ontplooit na de fatale gebeurtenissen. We worden uitgebreid ingelicht over de eerbewijzen die Abner postuum ontvangt. Dit alles lijkt bedoeld om David van schuldige betrokkenheid vrij te pleiten bij het volk. Kennelijk hebben zijn acties succes, getuige 2 Samuël 3:36 en 37. Het volk keurde de houding van David goed (‘zoals het alles goedkeurde, wat de koning deed’- 36b) en begrijpt dat de moord op Abner niet van David is uitgegaan.
Wat verder opvalt, is dat het motief voor Joabs daad tot tweemaal toe in verband wordt gebracht met de moord die Abner op Joabs broeder Asaël heeft gepleegd (vgl. 27c en 30; in dat laatste vers is ook sprake van medeplichtigheid van Joabs broer Abisai). Nergens blijkt dat David van dit persoonlijke wraakmotief op de hoogte is. Er is dus een spanning tussen het politieke motief dat Joab verwoordt in zijn klacht tegenover David, namelijk dat Abner een verrader zou zijn, en het persoonlijke motief om de moord op zijn broer te wreken, dat hij voor de koning verzwijgt.
Men zou kunnen denken dat de moord op Abner David niet geheel ongelegen kwam, als we het bekijken vanuit het perspectief van zijn politieke ambities. Maar als Realpolitiker weet David ook hoe belangrijk het is om de gunst van het volk te winnen. Zou dat niet zijn uitdrukkelijke rouwvertoon verklaren? (vgl. Caquot/De Robert, 392). En zou dat ook niet de verklaring ervoor zijn dat David er niet voor kiest Joab nu meteen publiekelijk te laten vallen, maar het laat bij een omineuze vloek? Hij heeft immers zijn generaal nog nodig. Tegelijk klinkt hierin iets door van de gespannen verhouding tussen beiden. David heeft Joab niet geheel in zijn greep, getuige ook diens eigenmachtig optreden. Tot aan zijn dood zal David met Joab overhoop liggen (vgl. ook hoofdstuk 18 en 19).
Commentatoren verschillen van mening over de authenticiteit van Davids klaagzang. Is dit lied spontaan door David gecomponeerd, als het ware aan het open graf, of is het een later geredigeerd geheel (zie Stoebe voor de verschillende meningen)? Het laatste lijkt het meest aannemelijk, ook vanwege de redactionele hand die in de compositie van het geheel duidelijk op te speuren is. Het verhaal wordt zó verteld, dat er een gunstig beeld van David ontstaat. Hij doet zijn best om de twee volken (Juda en Israël) tot een eenheid te smeden en zijn tranen hebben een duidelijk politiek motief. Caquot en De Robert spreken van ‘un rite destiné a la rendre public, soulignement le crédit de David auprès du peuple et son innocence dans le meurtre d’Abner’(392). Het zijn – bij eventuele persoonlijke gevoelens ten opzichte van Abner – politiek correcte tranen.
In verband met de verhouding tussen David en Joab valt op, dat wanneer David de opdrachten geeft voor publieke rouwrituelen, hij deze opdracht nadrukkelijk tot ‘Joab en tot al het volk dat bij hem (David? of Joab?) was’, richt. Joab wordt gedwongen om voor op mee te gaan in de rouw. Heeft deze dat niet als een publieke terechtwijzing ervaren? En zou het volk dat niet als een aanstootgevende aanwezigheid hebben kunnen ervaren (vgl. Stoebe, 131)? Een ander element dat opvalt, is de nadrukkelijke vermelding dat David achter de baar gaat. Persoonlijk staat hij er voor in dat Abner de laatste eer wordt gebracht.
Aanwijzingen voor de prediking
De tranen die in ons gedeelte weer in overvloed worden geplengd, naar goed oosters gebruik, roepen eigen vragen op. Wanneer de context van het verhaal wordt geschetst, hetgeen hier onontkoombaar is voor het goede begrip, kan er twijfel rijzen met betrekking tot de oprechtheid van de overdadige rouwuitingen (anders dan Stoebe, 131, die spreekt van een ‘aufrichtiger Trauer’).
Ook in onze tijd kennen we publieke rouwrituelen. Sommigen beweren zelfs dat de betekenis daarvan in een ‘emotiecultuur’ als de onze toeneemt. Uit onderzoek blijkt dat dergelijke publieke rouwrituelen (te denken valt aan het fenomeen van de ‘stille tocht’), die nogal veel media-aandacht genereren, door de deelnemers niet altijd worden voltrokken vanuit een directe betrokkenheid bij de slachtoffers. Men rouwt mee, maar vooral om het eigen (onverwerkte) verdriet. Dat hoeft niet verkeerd te zijn, maar het werpt een ander licht op de motieven die bij publieke rouw in het geding zijn. Dat geldt ook voor degenen die vanwege hun politieke functie of ambt bij dergelijke gebeurtenissen betrokken zijn. Dat de burgemeester vooraan in de stille tocht meeloopt, is niet zozeer uiting van persoonlijke betrokkenheid, maar vloeit uit zijn of haar publieke functie voort en heeft een symbolische lading. Dat rouwenden zich daadwerkelijk getroost weten door de aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders is een gegeven, hetgeen duidelijk wordt als de koningin een bezoek brengt aan getroffenen van een ramp.
Joab wordt gedwongen om voorop in de rouwstoet te gaan. Dat roept vragen op. Kan dat: de moordenaar die meerouwt? Hoe zullen de nabestaanden van Abner zoiets ervaren? Of is het hier wederom een politiek statement van David, waarmee hij onderstreept dat hij, hoewel Joab bij de moord op Abner op eigen initiatief heeft gehandeld, tóch de touwtjes in handen heeft? In dat laatste geval zouden de nabestaanden van Abner (die overigens op geen enkele manier in het verhaal verschijnen) zich ook door David gekwetst kunnen voelen, omdat hij hun persoonlijke verdriet gebruikt voor een eigen, afgeleid doel. Het belangrijkste motief van David om te rouwen om Abner, is niet zozeer verdriet van David om diens dood, als wel zijn bezorgdheid om zijn eigen politieke machtspositie. Verder is het de vraag hoe Joab deze opdracht om mee te rouwen heeft opgevat. Als een publieke vernedering? Is hij meegegaan omdat het moest, of is er bij hem ook iets van spijt en berouw vanwege zijn daad? Het verhaal vertelt ons daar niets over. Het lijkt niet erg waarschijnlijk, gezien Joabs wraakmotief, dat hij echt rouwig om de dood van Abner zal zijn geweest. Of is hij politicus genoeg om te weten dat als de koning deze publieke vertoning verlangt, hij er verstandig aan doet daarin mee te gaan?
De vraag of het kan dat de moordenaar meerouwt, laat zich nader uitwerken op verschillende niveaus. Het roept de vraag op naar hoe mensen die een dierbare bij een ongeluk of overval hebben verloren – door schuld van anderen dus – omgaan met hun gevoelens ten opzichte van de dader/veroorzaker. We kunnen ook denken aan de slepende discussie of bij de herdenking van de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog ook Duitsers uitgenodigd kunnen worden. Dat dit zestig jaar nadien nog steeds heftige emoties oproept, maakt wel duidelijk hoe gevoelig deze materie is. De opvallende aanwezigheid van Joab bij de rouwrituelen in dit gedeelte, zou aanleiding kunnen zijn deze vragen op te pakken en te verdiepen.