Preekschets Galaten 4:4-5 – Kerst
Galaten 4:4-5
Kerstmorgen
Maar toen de tijd gekomen was zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, maar gezonden om ons vrij te kopen van de wet opdat wij zijn kinderen zouden worden.
Schriftlezing: Galaten 4:1-11
Het eigene van de dag
Vandaag is het hoogfeest van Kerst. Ook nu zijn er dikwijls vreemdelingen en bijwoners, maar weer van een andere snit. Kleinere kinderen die weinig komen, met hun (groot)ouders. Mensen die het afgelopen jaar te druk waren en te moe om op gezette tijden naar Gods huis te komen. Ze zingen graag oude bekende liederen. Gelukkig horen daar tegenwoordig ook mooie nieuwe teksten bij op de melodie van bekende Christmas Carols. Maar het moet wel vrolijk zingbaar zijn. En natuurlijk lezen wij Lucas 2, want daarvan afwijken is een vorm van provocatie waar niemand op zit te wachten. Als het vertrouwde kader staat, kun je daarbinnen heel wat nieuws ondernemen. Een klein kerstspel met de kinderen. Een modern kerstlied van de school. En dan ook zeker geen simpele herhaling van het kerstverhaal. Want juist Lucas wist al dat het daarbij niet ging om een ooggetuigenverslag te geven, maar om in verhaalvorm de essentie van dit gebeuren te schilderen. Waar God naar mensen omziet, daar is dat een verrassend gebeuren, dat niettemin heel huiselijk is en om de hoek geschiedt. Het Woord is vlees geworden, mens, medemens. Het gaat er niet om dat mensen in een maagdelijke geboorte geloven of in uit de lucht vallende engelen, maar in de incarnatie. God die sprak van den beginne is nu rakelings nabij gekomen. Een mens die ons aankijkt, aanspreekt, met ons optrekt, voor ons uittrekt. En aldus God nieuw ter sprake brengt. In een tijd van secularisatie maar tevens van nieuw verlangen naar religieuze zingeving, is dat toch een heerlijk thema. Wie Lucas 2 als mediarapportage behandelt, is schuldig aan het laten liggen en laten lopen van een kans om de onvanzelfsprekende God nieuw tot spreken te brengen. Om dat te doen koos ik voor vandaag als (tweede) lezing Galaten 4, over de volheid van de tijd.
Uitleg
‘Ik ben bang dat ik mij tevergeefs voor u heb afgetobd’ (vs. 11). Zo eindigt de lezing. En dat riekt toch naar vermaan richting hen die weer een jaar lang wegbleven uit de kerk. Nu kan een kleine prikkel natuurlijk geen kwaad. Maar u kunt hen meteen troosten met de gedachte dat de verzuchting van Paulus hier niet de rand, maar de kern van de gemeente betreft. Men is weer terug bij af, teruggevallen in tal van heidense gebruiken en gewoonten.
Andere vertalingen hebben: ‘Ik vrees dat al mijn inspanningen voor u volkomen zinloos zijn geweest’ (NBV); ‘Ik vrees voor u dat ik enigszins tevergeefs aan u gearbeid heb’ (StV); ‘Ik ben bang dat al mijn moeite voor u vergeefs is geweest’ (GNB).
Teruggevallen in oude gewoonten. O, het gaat dus tegen de kerstboom en de cadeaus en de diners? Misschien, een beetje. En als we zouden beseffen dat Kerst een verbastering is van de titel Christus, dan zouden we misschien wat voorzichtiger zijn met dat woord overal voor te plakken. Van Christuspuzzels tot Christuseenden. Toch mag de christelijke traditie ook dankbaar zijn dat zij mee kon surfen op oude feesten rond het oerbesef van licht en donker, van nieuw leven en oogsten. Zo kreeg de Kerk ook de kans om haar boodschap van het Licht der wereld midden in de cultuur te planten. En voor wat hoort wat. Tegelijk zitten er in die gebruiken en gewoonten ook ideeën die haaks staan op het christelijk geloof. De goegemeente vlucht weer terug naar de zwakke en armzalige krachten die ze juist achter zich gelaten hadden. Het vlees blijkt zwak. Ze kijken weer naar de sterren, ze trekken horoscopen, alsof hun lot al elders vastgelegd is. Ze prediken de voorbeschikking en de lotsbestemming. Ze vallen weer terug in een geloof in de machten die ons maken en breken, onberekenbaar en vaak onbereikbaar. En dat is een angstgeloof, laat Paulus weten aan zijn mensen in Galatië.
Gaat het om de Romeinse provincie of om de landstreek? Die gebieden vallen slechts gedeeltelijk samen. En de datering van de brief aan de Galaten hangt nauw samen met het antwoord op deze vraag. Maar helaas: het laatste antwoord zal daarop niet komen; de verschillende theorieën houden elkaar aardig in evenwicht. Voer voor wetenschappers, maar voor de exegese niet echt van belang. Het gaat om mensen in het westen van het huidige Turkije die door Paulus zijn opgezocht tijdens zijn eerste of tweede zendingsreis. Het evangelie heeft in diverse gemeenten wortel geschoten, maar is nog wel een kasplantje. De ‘heidense’ ondergrond is nog stevig aanwezig. Het verwijt klinkt dat de thema’s van ooit en weleer nog volop aanwezig zijn. Van ‘je bent sterk en jong en je wilt wat’, van ‘stilstand is achteruitgang’, van schone schijn en snelle kick, maar ook van angst om wat je hebt opgebouwd zomaar weer kwijt te raken, omdat de goden het je niet gunnen.
Toch is wat ik tot nu toe zei maar heel gedeeltelijk waar. Want de machten waartegen Paulus hier toornt, zijn niet de heidenen maar de joden. Na zijn vertrek zijn er rondreizende leraren langs geweest om deze juist bekeerde heidenen te vertellen dat ze niet zomaar Messiasgelovigen konden worden. Ze moesten toch echt eerst jood worden, en dus: zich laten besnijden, de Wet van Mozes houden, hun feestdagen vieren, hun kalender houden, hun keuken op orde brengen. In het licht van deze waarschuwingen is de vraag naar de datering toch weer interessant. Want is de brief van voor of van na de afspraken die hierover zijn gemaakt op het Apostelconvent van het jaar 48 (Hand. 15)? Maar ook hier en nu moet je zeggen: het compromis van het Convent was heus niet meteen in alle uithoeken en in alle hoofden en harten geplant.
Maar wat dus aanvankelijk klonk als een waarschuwing tegen hernieuwd heidendom, blijkt bij nadere beschouwing om bijbelse prediking te gaan met oude wortels, maar die intussen dit nieuwe volkje afvoert van de essentie: de bevrijding in Christus. Want hier worden ze opnieuw bang gemaakt met allerlei vermaan en voorschrift. En dat vinden velen in de gemeenten nog spannend ook, want het levert wel een geloof met duidelijke instructies en richtlijnen. In die zin lijkt de heidense religiositeit een goede voedingsbodem voor de prediking van joodse leraren, die Paulus maar veel te liberaal vinden.
Deze hele heidense mentaliteit staat haaks op wat het christelijk geloven ons schenkt en gunt. Daarin gaat het om een omgekeerde beweging. Uit de oneindigheid van God is Jezus opgedoemd in de gestalte van een baby. Helemaal geen verhevenheid op de Olympus of achter de wolken; gewoon een mens van vlees en bloed. En die mens van God is doodgewoon geboren, uit een vrouwenschoot, en onder de wet. Dat is niet alleen de wetmatigheid van nature and nurture, van genen en DNA, van het overerven van de (on)hebbelijkheden van het voorgeslacht, van bepaaldheid en gedetermineerd zijn, van dubbeltje dat geen kwartje zal worden. Maar het is ook de Wet die ons is opgelegd door de God van de Sinaï, van de Tien Woorden, de regels ten leven. Natuurlijk is die Wet van groot belang voor de vormgeving van leven en samenleven. Maar die is zo vervoegd en verbogen dat de Tora eerder een harnas, molensteen en meetlat is geworden, beklemmend en knechtend. Geen staf om te gaan, maar een stok om te slaan. En dan kan de Vreugde der Wet van Psalm 119 ver weg raken.
Deze Jezus nu, geboren ‘om de hoek’, één met ons en één van ons, heeft een grootse missie meegekregen van zijn hemelse Vader. Zijn lichtende achtergrond zorgt voor een nieuwe horizon van leven en samenleven. Het is Hem te doen om vrijheid en om liefde, en dus niet om angst en zelfzucht. In 2 Korintiërs 3 en Galaten 5 wordt dit krachtig uitgewerkt. Weg met de grauwsluier, weg met de letterknechten. Dient elkander in liefde!
Maar hier klinkt de opmaat van deze hertaling der Wet. Hier wordt een nieuw begin gemaakt. Was dat dan nodig? Ja, want de volheid van de tijd is aangebroken. De plèroma toon chronoon. Een raadselachtige uitdrukking. Was door de pax romana de droom van een voltooid universeel rijk van mensen bereikt? Je zou bijna denken van wel. Er was uniformiteit in taal en rechtspraak, er was een prachtig verbindingsnetwerk, er was eenheid in verscheidenheid, religies (mits ze zich aan de algemene spelregels hielden) kregen hun eigen ruimte. De tijd was vol, de tijd was rijp voor God om zijn Koninkrijk te vestigen, zou je denken. Maar neen, dat alles is maar buitenkant. De Eeuwige gaat het om het hart. En op dat punt was nog weinig voortgang geboekt. Ook de Tora was vaak maar oppervlakkig nagevolgd. Verworden tot uiterlijke gehoorzaamheid, die voor het gewone volk nauwelijks was op te brengen. En zo kreeg je rangen en standen in het wettische Jodendom. En het gewone volk dat de Wet niet kende, viel dus ook buiten de bemoeienis van de Eeuwige.
Leren mensen het dan nooit, dat God zeker ook een God van liefde is, en omziet naar wees en weduwe, naar de onderkant van de samenleving?! En dus zeker ook naar de achterkant van het hart, naar intenties. Leren ze/wij het nooit? Ondanks al die stemmen van koningen en profeten om hen terug te roepen tot de weg van het Verbond? Nu is het dan wel welletjes. De volheid van de tijd is aangebroken. God gaat voor iets alternatiefs zorgen. Hoogst origineel. Hij gaat Zelf meedoen als mens onder de mensen, onder de Wet, om te laten zien hoe het moet en dat het kan. Doorbraak in de gehoorzaamheid van mensen in het Verbond.
Maar die boodschap is niet alleen voor de Joden bestemd, na alle mislukking en frustratie van eeuwen. Die boodschap is ook voor de religieuze heiden, godzoeker van nature, maar in angst of hij het wel redt. En dus angstvallig bezig met religieuze manipulatie. Zo ook voor de vrome christen, die zich toevertrouwt aan de vergeving en verzoening, maar dan wel eens al te goedkoop op de eerste rij plaatsneemt. Of vasthoudt aan de traditie met vastgeroeste gebruiken die voor christelijk worden aangezien. Juist in het gesprek met het Jodendom na de Tweede Wereldoorlog hebben wij dat tot onze schaamte nieuw ontdekt. Jood, christen, heiden, ze hebben heel wat gespreksstof en lesmateriaal.
Maar nu is de volheid van de tijd aangebroken. Nu is het de kairos. Alleen, in het Grieks staat er nu juist chronos. De combinatie met plèroma wijst ons de weg naar de uitleg: een tijdperk is afgesloten en wordt nu voleindigd. Over het algemeen wijst de stamplèroöo in de richting van ‘voltooien’. Zo wordt de Kerk geacht het Evangelie naar de einden der aarde toe te dragen en zo het werk van Christus af te maken, tot voleinding te brengen, juist omdat dat werk nog niet voltooid is. Tegelijk geldt ook dat Christus ta panta, het heelal, vervuld met zijn aanwezigheid. En dat Hij zijn eigen mensen vervuld met krachten om zijn grote werk te volbrengen, want hun eigen kracht vraagt wel om enige aanvulling. Lees bijvoorbeeld Kolossenzen1.
De volheid van de tijd. Het vorige tijdvak van Gods bemoeienis met zijn mensen in zijn wereld is nu tot een einde gekomen. Het verbond vond zijn grens in de onwil en traagheid en opstand van mensen, altijd weer. En schreeuwde daarom om het volgehouden verbond van die ene gehoorzame Zoon. Het kon niet anders dan dat God zelf daarvoor zorg moest dragen, met een dubbele portie aan Geestkracht, inspiratie. Maar wel: geboren onder de wet, uit een vrouw, doodgewoon, alledaags, voluit menselijk. Want alleen zo kan het Verbond nieuwe vaste grond en greep krijgen in onze mensenwereld. De tijd is gekomen, de juiste tijd, de volheid des tijds.
Met welk doel? Dat is dan de tweede pool van onze lezing: de vrijheid van Gods kinderen. Sleutelwoord in de verkondiging van Paulus. Te midden van alle knechting en slavernij heeft Christus ons vrijgemaakt. Romeinen 8 vertelt van onvrijheid en slavernij die voor angst zorgt, in je rats zitten, wat zal de baas vandaag weer voor orders in petto hebben? En de Geest hebben wij ontvangen om tegen die angst in te gaan. Om te gaan krijsen (krazein staat daar in het Grieks, dwars tegen ons zelf in): Pappie!, Abba, Vader! In die relatie zijn wij niet langer slaaf, maar kind, zoon, dochter. En kinderen hebben inspraak, mogen er zijn, zijn meer dan een nummer. En tegelijk weten ze van grenzen, van gezag. Juist in het horen bij de Vader ligt de grond voor onze vrijheid. Die emancipatie tot humaniteit is het doel van de Geest. Zoals Christus innerlijk vrij was van dwang en moeten en zo in liefde dienend voor de mensen beschikbaar kon zijn, zo wordt ook ons die vrijheid gegund als een nieuw begin van leven.
Aanwijzingen voor de prediking
Na enige eeuwen christelijke gemeente werd de geboorte van Jezus als het keerpunt der tijden neergezet. Met Kerst begint onze jaartelling op gang te komen. Het jaar nul. Zoveel jaar na Christus. Anno Domini. Dat gaf en geeft aan de incarnatie een groot historisch gewicht. Wij leven in een nieuw tijdperk sinds de geboorte van Jezus. Wat is daar dan vandaag nog het bijzondere aan, los van de historische beslissingen die er aan ten grondslag liggen? Dat met de komst van hem de tijden veranderd zijn. Om dat toe te lichten lezen we vandaag Galaten 4. Daar is sprake van de volheid der tijden. Met Jezus’ komst is een bepaald tijdvak afgesloten, doordat het wordt aangevuld en zo voleindigd. Om de Wet te vervullen. Maar die voltooiing smaakt intussen naar meer en vraagt om verdere voortzetting en voltooiing. Gemeentevorming en evangelieverkondiging dragen bij aan de verdere ‘incarnatie’. De gemeente wordt dan ook veelzeggend ‘lichaam van Christus’ (sooma Christou) genoemd.
Maar Kerst blijft het middelpunt van de geschiedenis, zwaartepunt van de tijdsrekening. Met het komen van Jezus zijn beslissingen gevallen van eeuwig gewicht voor alle tijden. Waarom dan en hoezo? Omdat de Eeuwige in hem onder ons is komen wonen, mee ging spelen als medemens in onze geschiedenis, ons falen deelde, onze dromen en mislukkingen. En in dat verhaal en in die verhalen stelde Hij als centraal thema de vrijheid aan de orde. Hij leefde die voor. Vrij van dwang en moeten en conventie, van ‘men’, mode, moraal. Maar die vrijheid was wel het product en de keerzijde van een gebondenheid aan God de Vader. Doordat wij leren roepen ‘Abba!’ ontstaan er ademruimte en speelveld voor een leven los van dwang, ook van de dwang van de Tora en zijn uitgebreide spelregels. Een vrijheid die je niet zo maar zelf verkrijgt, maar die je gegeven moet worden. Om echt vrij te zijn heeft Jezus ons vrijgemaakt.
Nu zijn de meesten van ons deze dagen vrij. En ze komen aan zaken en mensen toe waarvoor anders dikwijls weinig tijd is. Huis en hobby, familie en vrienden, sport en spel, rust en wandelen. Maar over een paar dagen of volgende week dan wachten weer de keurslijven en de dwangbuizen van het heilige moeten, van de verwachtingspatronen, van de scoringsdrift. Nu dus even niet. Maar Jezus wil vanaf kerstfeest die dwang verlichten met zijn aanwezigheid als lichtend voorbeeld van anders leven en samenleven. ‘Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt’. Natuurlijk hebben we onze verantwoordelijkheden. Maar de grondtoon is daarbij best van belang voor onze inzet en inzicht. In Christus zijn wij vrijgemaakt van de Wet en de wet. En natuurlijk gebruiken we die vrijheid als operatiebasis voor de dienstbare liefde (Gal. 5:13). Maar daarin zijn wij God dankbaar en niet de slaaf van ons heilige moeten om maar te voldoen aan de eisen van de tijd. De vrijheid van deze week is dus een oefening om de vrijheid die Christus ons schenkt en gunt weer te beseffen en in te oefenen. Met het oog op een heel nieuw jaar des Heren dat weer wacht. Want anders zouden deze dienst en dit feest tevergeefs zijn.
Liturgische aanwijzingen
Lezingen: Deuteronomium 30:15-20; Matteüs 11:25-30. Liederen: Psalm 1; 119; 143. Gezang 7; 87; 88; 94; 146; 169; 402.
Geraadpleegde literatuur
H.D. Betz, Galatians (Hernemeia), Philadelphia 1979; F.F. Bruce, Commentary on Galatians (NIGCT), Grand Rapids 1982. Zie ook: Frank J. Matera, New Testament Theology. Exploring Diversity and Unity, Louisville/London 2007, 152-167.