Preekschets Genesis 18:15
Genesis 18:15
Vijfde zondag na Pinksteren
Geschrokken ontkende Sara: ‘Ik heb niet gelachen.’ Maar hij zei: ‘Ja, je hebt wel gelachen.’
Schriftlezing: Genesis 18:1-15
Uitleg
In Genesis 13:18 worden de eiken van Mamre bij Hebron genoemd als de plek waar Abraham zich vestigt; hier eindigt zijn gang door het land. ‘De Heer laat zich zien bij de eiken van Mamre’: we kunnen in het Hebreeuws een klankovereenkomst veronderstellen tussen Mamre en het werkwoord zien. Abraham is in Genesis 12:1 op weg gegaan naar ‘het land dat ik je zal laten zien’ en hier in Genesis 18:1 laat de Heer zich zien. Het werkwoord ‘zien’ krijgt de connotatie van zich openbaren. Maar hoe laat de Heer zich zien? Hoe zullen deze onmogelijk grote woorden zich verder ontvouwen?
Dan ‘slaat hij zijn ogen op en zag’ (vs. 2), drie mannen, geen directe en onmiddellijke goddelijke aanwezigheid, maar een verhuld zien. Het bezoek van drie vreemdelingen is een bekend motief. In de Griekse literatuur bezoeken drie goden incognito de mens Hyrieus om hem te testen op zijn gastvrijheid. Als beloning krijgt het kinderloze echtpaar een zoon.
De vreemdeling komt uit een andere vreemde wereld om iets uit die andere wereld te berichten. Abraham wordt getekend in zijn gastvrijheid. De verteller speelt met het meervoud van de drie vreemdelingen en het enkelvoud van de Heer. Toen deed de Heer (enkelvoud) zich zien aan Abraham. Abraham zag en zie: drie mannen (meervoud). Als de drie mannen naderen, zegt Abraham tot de drie: mijn Heer (enkelvoud) wast (meervoud) uw voeten. Verderop vragen de drie mannen (meervoud): waar is Sara? Abraham antwoordt dat Sara in de tent is, waarop er staat: Hij (enkelvoud) zei: Sara zal een zoon hebben. Zo speelt het verhaal met de verhulde openbaring van de Heer. Abraham verleent niet alleen gastvrijheid aan drie vreemdelingen, maar aan de Heer Zelf. De spreekwoordelijke gastvrijheid van Abraham krijgt extra nadruk door de haast waarmee hij voor zijn gasten zorgt. Hij snelt heen en weer om het gastmaal te bereiden. Een mateloze en onvoorwaardelijke gastvrijheid.
‘Waar is Sara, uw vrouw?’ (vs. 9). Met deze vraag, die tijdens de maaltijd ineens op tafel komt, komt Sara, die verborgen meeluistert in de opening van de tent, in beeld. Uit de mannen maakt zich één stem los: binnen een levensjaar is er een zoon voor Sara. De annunciatie aan Sara, de vrouw van ‘niet meer’, is te vergelijken met de aankondiging van de engel aan Maria, de vrouw van ‘nog niet’. Al wordt eerst tot Abraham gesproken, de woorden vinden hun weg naar Sara. De verteller benadrukt dat Sara en Abraham oud en aan het einde van hun dagen zijn (vs. 11). Zij zijn aan het eind en hebben niets anders te verwachten dan de dood. Een grote tegenstelling met het nieuwe leven dat hun wordt aangekondigd. Sara lacht (vs. 12); drie keer het werkwoord ‘lachen’, waarin verborgen in het Hebreeuws ook de naam Isaak hoorbaar is. De verteller laat Sara in haar (uit)lachen de naam spellen van de zoon in wiens komst zij niet gelooft.
Aanwijzingen voor de prediking
In veel bijbelverhalen wordt ingezoomd op de opvolging van generaties. Het gaat nooit vanzelf en het is alsof ons wordt gezegd: een nieuwe generatie is nooit vanzelfsprekend. Er zit tussen generaties altijd een open ruimte. Daar schuilt ook iets van het wonderlijke van leven, van schepping, van uniek leven.
De zoon van Abraham en Sara heet Isaak. Jitschak, in het Hebreeuws. Zijn naam betekent: ‘hij lacht’. Er wordt veel gelachen in dit verhaal. Het is misschien ook wel een lachwekkend verhaal. Abraham is al honderd jaar oud (hij heeft twee keer Abraham gezien) en van Sara wordt in de Statenvertaling zo mooi gezegd dat het haar allang niet meer gaat ‘naar de wijze der vrouwen’. Er wordt nog eens benadrukt: van vruchtbaarheid en potentie moet je het niet hebben; dit kind is een verrassing uit de hemel. Onwillekeurig moet je erom lachen.
Het aardige is: als er staat: ‘Sara lacht’, dan noemt zij al de naam van het kind. Zo eindigt het verhaal ook met een knipoog: Sara lacht, zij ‘isaakte’. Waarom lacht Sara?, vraagt God. Met andere woorden: waarom zegt Sara ‘Isaak’? Sara schrok en zei: Ik heb geen ‘Isaak’ gezegd. Hij zei: Wel waar, Sara, je hebt wel ‘Isaak’ gezegd. Prachtig, die speelse verwarring.
Lachen is een zich verwonderen over het leven. Je bent verrast, verrukt. Zo lacht een kind, zo lacht een verliefd mens. Lachen is ook: er niet bij kunnen. Het kan ook een soort afweerreactie zijn: kom mij niet te na. De lach als camouflage van de verwarring, een lach als verberging van onderliggende pijn. In het verhaal van Sara en Abraham wordt ‘Hij lacht’ geboren. De lach wordt geboren uit de verwarrende en verwonderende ontmoeting tussen God en mensen.
Als we wat nauwkeuriger naar het verhaal kijken, dan valt op dat er een merkwaardige verhaspeling van meervoud en enkelvoud is. Als God opdaagt in de dommelende nietsvermoedende mensenwereld, ’s middags op het heetst van de dag, gaat er iets gebeuren, dan worden mensen medemensen. God laat zich zien in drie vreemdelingen. Er wordt iets zichtbaar van de hemel in de betoonde gastvrijheid en er blijkt een ongehoorde toekomst ontsloten te worden in de gastmaaltijd. Abraham die de vreemdelingen herbergt, herbergt zonder het te weten God. De gastvrijheid van Abraham is Abraham zelf tot een zegen. In rabbijnse literatuur is de uitspraak van rabbi Jehoeda overgeleverd: ‘Zei Rabbi Jehoeda, zei Rav: Groter is het ontvangen van gasten dan het ontvangen van de Sjechina (de goddelijke aanwezigheid) want er staat in Gen.18:3: “En hij zei, mijn Heer, indien ik toch gunst gevonden heb in uw ogen, trek toch niet voorbij Uw dienaar, m.a.w. ga niet weg tot ik mijn drie gasten gastvrijheid heb verleend”.’ In de Talmoed wordt overigens ook een verband gelegd met ziekenbezoek. Naar aanleiding van Genesis 18:1, ‘Op het heetst van de dag zat Abraham in de ingang van zijn tent’, wordt de vraag gesteld: hoezo op het heetst van de dag? ‘Rabbi Chana de zoon van Rabbi Chanina zegt: “Die dag was de derde dag van de besnijdenis van Abraham (Gen.17:23-27) en de Heilige, Hij zij gezegend, kwam naar zijn gezondheid vragen.”’
Er is in de oosterse orthodoxie een rijke traditie van iconen waarbij de maaltijd met de drie mannen wordt afgebeeld, een soort trinitatisch godsbeeld, van Vader, Zoon en Heilige Geest.
Als je kijkt naar zo’n icoon komt als vanzelf de vraag naar boven: waar hebben ze het over, die drie daar aan tafel? Waar gaat dit hemelse gesprek over? Daar aan tafel wordt de vraag naar de toekomst gesteld. Abraham: waar is Sara?
We moeten dit verhaal, denk ik, niet te bijzonder maken: Abraham en Sara als geloofshelden en daarin opgesloten de vooronderstelling dat als je maar genoeg gelooft, het wel goed komt. Zo zijn en worden mensen klein gehouden in hun verdriet over hun ongewilde kinderloosheid.
Het aardige van dit verhaal is dat het geloof van Abraham en Sara verborgen ligt in het gewone leven. Zoals de stem van de Ene verborgen is in die drie vreemdelingen. Er wordt opnieuw bruiloft gevierd in de tent van Abraham. Er wordt gelachen met vreugde en wellust. De buren zullen er wel schande van hebben gesproken, van die gekke grijze buren. En toch: zo is de geschiedenis van Isaak – hij lacht – begonnen. Zo begint de geschiedenis van elk kind, van ieder mens, met die lach, met de glimlach van de Eeuwige.
Liturgische aanwijzingen
Het oecumenisch leesrooster voor de vierde zondag na Trinitatis in het B-jaar geeft als evangelielezing Marcus 5:22-43, het dochtertje van Jaïrus; ze lachten hem uit, maar Jezus spreekt de woorden talita koem, met de glimlach van de Eeuwige. Te denken is aan de volgende liederen: T 30, elb 1:2, zg VII:43, Jij, mijn adem, verzamelde liederen van Sytze de Vries, lied 43 ‘In het huis van God’, bij de Abrahamverhalen uit Genesis. Met de kinderen in de kerk kan geoefend worden met de lach. Wat doet de lach met je?